ECLI:NL:RBMAA:2009:BK0211

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
12 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09 / 28
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot buiten invorderingstelling van ouderbijdrage ingevolge de Wet op de jeugdzorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 12 oktober 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen. De eiser had verzocht om buiten invorderingstelling van de ouderbijdrage die hij verschuldigd was op grond van de Wet op de jeugdzorg, voor de periode van september 2006 tot en met mei 2007. Eiser voerde aan dat hij in die periode een zwervend bestaan leidde en geen inkomsten had, waardoor hij in betalingsonmacht verkeerde. Het bestreden besluit van verweerder, dat het verzoek tot buiten invorderingstelling afwees, was gebaseerd op de stelling dat de situatie van eiser niet voldeed aan de limitatieve opsomming van gevallen waarin buiten invorderingstelling mogelijk is volgens artikel 71b van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg.

De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had geoordeeld dat eiser niet onder de genoemde gevallen viel. De rechtbank benadrukte dat de regeling in artikel 71b van het Uitvoeringsbesluit een limitatieve opsomming bevat en dat de situatie van eiser niet vergelijkbaar was met de gevallen die in deze regeling zijn opgenomen. De rechtbank concludeerde dat er een gerechtvaardigd onderscheid was tussen de omstandigheden van eiser en de in de regeling genoemde gevallen, en dat het verzoek tot buiten invorderingstelling terecht was afgewezen.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, waarmee de afwijzing van het verzoek tot buiten invorderingstelling werd bevestigd. Eiser heeft de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen tegen deze uitspraak, binnen de daarvoor gestelde termijn van zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 09 / 28
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
in het geding tussen
[naam],
wonend te [plaats], eiser,
en
het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen,
verweerder.
Datum bestreden besluit: 26 november 2008
Kenmerk: 266450 / 208255-LN
1. Procesverloop
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 12 augustus 2008 ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek tot het buiten invordering stellen van de door eiser ingevolge de Wet op de jeugdzorg verschuldigde ouderbijdrage over de periode september 2006 - mei 2007.
Eiser heeft tijdig beroep ingesteld tegen het besluit van 26 november 2008.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2009, alwaar voor eiser is verschenen zijn gemachtigde J.J. Patelski, advocaat te Maastricht.
Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door L. Nobels.
2. Overwegingen
Eiser heeft zijn in rubriek 1 genoemde verzoek gegrond op de omstandigheid dat hij in de periode september 2006 - mei 2007 een zwervend bestaan leidde en over geen enkele bron van inkomsten beschikte. Het thans bestreden besluit strekt tot handhaving van de afwijzing van dit verzoek. Verweerder heeft daartoe overwogen - zakelijk weergegeven - niet bevoegd te zijn om tot buiten invorderingstelling te besluiten omdat eiser(s situatie) niet behoort tot de limitatieve opsomming van gevallen waarin kan worden afgezien van (verdere) invordering.
Door eiser is in beroep aangevoerd - kort samengevat - dat vast staat dat er bij hem sprake was van betalingsonmacht in de periode van september 2006 tot en met mei 2007. De limitatieve regeling in artikel 71b van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg (hierna: Uitvoeringsbesluit) in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, de egalité en artikel 1 van de Grondwet, omdat eiser daardoor niet gelijk wordt behandeld met anderen die ook in betalingsonmacht verkeren en die, op grond van het Uitvoeringsbesluit, wel in aanmerking komen voor buiten invorderingstelling.
De rechtbank dient te beoordelen of verweerder eisers verzoek om buiten invorderingstelling terecht heeft afgewezen. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg (hierna: Wjz), voor zover thans van belang, zijn de onderhoudsplichtige ouders aan het Rijk een bijdrage verschuldigd in de kosten van aan een jeugdige geboden jeugdzorg van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen vorm die verzorging en verblijf omvat, waarop hij ingevolge deze wet aanspraak heeft of in de kosten van verblijf in een justitiële jeugdinrichting van een jeugdige die met toepassing van artikel 261, vijfde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek aldaar is geplaatst.
Ingevolge artikel 73a van de Wjz kan verweerder in bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gevallen bepalen dat de verschuldigde ouderbijdrage, bedoeld in artikel 69, eerste lid, buiten invordering wordt gesteld. Voormelde algemene maatregel van bestuur is het Uitvoeringsbesluit.
Ingevolge artikel 71b van het Uitvoeringsbesluit kan verweerder de verschuldigde ouderbijdrage slechts buiten invordering stellen indien het betreft een bijdrageplichtige die:
a. algemene bijstand ontvangt op grond van artikel 20, eerste lid, onder a, artikel 21, onder a, of artikel 23, eerste lid, onder a, van de Wet werk en bijstand;
b. een verstrekking ontvangt als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 en geen ander inkomen heeft;
c. zak- en kleedgeld ontvangt op grond van artikel 41 van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden of;
d. rechtens zijn vrijheid is ontnomen en de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel plaatsvindt in een penitentiaire inrichting, in een inrichting voor de verpleging van ter beschikking gestelden, in een inrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen of in een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder h, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen en geen inkomen heeft.
Uit de Nota van Toelichting bij het Uitvoeringsbesluit (Staatsblad 2007, nr. 225) leidt de rechtbank af dat in artikel 71 van het Uitvoeringsbesluit een limitatieve opsomming wordt gegeven van gevallen waarin verweerder zelfstandig kan overgaan tot het buiten invordering stellen van de betaling van de ouderbijdrage als al bij voorbaat vaststaat dat betaling van een ouderbijdrage (vrijwel) onmogelijk is.
Vast staat dat eiser ten tijde hier van belang een zwervend bestaan heeft geleid, geen bijstandsuitkering van de gemeente [plaats] heeft ontvangen en derhalve niet valt onder een van de in artikel 71b van het Uitvoeringsbesluit vermelde categorieën. Dit betekent dat verweerder niet bevoegd was om tot buiten invorderingstelling over te gaan. Het feit dat eisers situatie vergelijkbaar zou zijn met de in artikel 71b van het Uitvoeringsbesluit genoemde gevallen maakt dit niet anders. Bij laatstbedoelde gevallen staat het bij voorbaat vast dat betaling van een ouderbijdrage (vrijwel) onmogelijk is. Dit is niet het geval wanneer iemand, zoals eiser, een zwevend bestaan leidt. Verweerder kan dan immers niet of nauwelijks controleren of sprake is van inkomsten.
Het vorenstaande impliceert tevens dat sprake is van een gerechtvaardigd onderscheid tussen eisers situatie van betalingsonmacht en de in artikel 71b van het Uitvoeringsbesluit beschreven gevallen, zodat eisers grief dienaangaande dient te falen.
Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat verweerder eisers verzoek tot buiten invorderingstelling terecht heeft afgewezen. Het beroep van eiser moet dan ook ongegrond worden verklaard.
Beslist wordt dan ook als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank Maastricht:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door R.M.M. Kleijkers in tegenwoordigheid van E.W. Seylhouwer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2009.
w.g. E. Seylhouwer w.g. R. Kleijkers
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 12 oktober 2009
Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA’s-Gravenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 39 van de Wet op de Raad van State juncto artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.