ECLI:NL:RBMAA:2009:BK0211
Rechtbank Maastricht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot buiten invorderingstelling van ouderbijdrage ingevolge de Wet op de jeugdzorg
In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 12 oktober 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen. De eiser had verzocht om buiten invorderingstelling van de ouderbijdrage die hij verschuldigd was op grond van de Wet op de jeugdzorg, voor de periode van september 2006 tot en met mei 2007. Eiser voerde aan dat hij in die periode een zwervend bestaan leidde en geen inkomsten had, waardoor hij in betalingsonmacht verkeerde. Het bestreden besluit van verweerder, dat het verzoek tot buiten invorderingstelling afwees, was gebaseerd op de stelling dat de situatie van eiser niet voldeed aan de limitatieve opsomming van gevallen waarin buiten invorderingstelling mogelijk is volgens artikel 71b van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg.
De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had geoordeeld dat eiser niet onder de genoemde gevallen viel. De rechtbank benadrukte dat de regeling in artikel 71b van het Uitvoeringsbesluit een limitatieve opsomming bevat en dat de situatie van eiser niet vergelijkbaar was met de gevallen die in deze regeling zijn opgenomen. De rechtbank concludeerde dat er een gerechtvaardigd onderscheid was tussen de omstandigheden van eiser en de in de regeling genoemde gevallen, en dat het verzoek tot buiten invorderingstelling terecht was afgewezen.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, waarmee de afwijzing van het verzoek tot buiten invorderingstelling werd bevestigd. Eiser heeft de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen tegen deze uitspraak, binnen de daarvoor gestelde termijn van zes weken.