RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 08 / 1197
Uitspraak van de meervoudige kamer
[eiseres],
gevestigd te Sneek, eiseres,
de heffingsambtenaar van de gemeente Valkenburg aan de Geul,
verweerder.
Datum bestreden besluit: 13 juni 2008
Kenmerk: 2575/142194
Eiseres heeft tijdig tegen het in de aanhef van deze uitspraak vermelde, hieronder nader te duiden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank gezonden en heeft tevens een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 16 juli 2009. Voor eiseres is ter zitting verschenen E. Rozendal, werkzaam bij Vellinga c.s. Belastingadviseurs te Sneek.
Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door R.R. Vonk, werkzaam bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, en P.H. Frijns, werkzaam bij de gemeente Valkenburg aan de Geul.
Aan eiseres is een reguliere bouwvergunning verleend voor het verbouwen van een bouwmarkt. Ter zake van de bouwvergunning is door verweerder van eiseres een bedrag aan bouwleges geheven, gebaseerd op een eenheidsprijs per vierkante meter van € 119, -, van in totaal € 16.767,03. Na gemaakt bezwaar heeft verweerder zijn nota legeskosten gehandhaafd.
Eiseres heeft zich ter motivering van haar beroep op het standpunt gesteld dat - zakelijk weergegeven - de legeskosten onjuist zijn vastgesteld omdat het door verweerder in rekening gebrachte bedrag de kosten die verweerder (althans: het college van burgemeester en wethouders) heeft moeten maken om tot de bouwvergunningverlening te kunnen besluiten, buitenproportioneel overstijgt. Voorts is verweerder er niet in geslaagd aan te tonen dat de onderhavige legesheffing voldoet aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en is de belastingheffing onredelijk en willekeurig te achten.
Eiseres heeft met betrekking tot het aantal kubieke meters aangegeven dat verweerder bij de berekening van de legeskosten ten onrechte van 5.636 m³ uitgaat in de plaats van 3.055,1 m³, zodat de legeskosten € 7.678,41 lager zouden moeten zijn dan in casu is vastgesteld.
Ter zitting heeft eiseres voorts haar standpunt gehandhaafd dat de processuele status van de (door verweerder ingezonden) gedingstukken A25 tot en met A32 niet duidelijk is en hierover een standpunt van de rechtbank gevraagd.
Eiseres heeft zich tot slot afgevraagd wat de status van het Model transparantie bouwgerelateerde leges (hierna: MTBL) is indien daarvan bij verordening kan worden afgeweken.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 216 van de Gemeentewet kan de gemeenteraad besluiten tot het invoeren, wijzigen of afschaffen van een gemeentelijke belasting door het vaststellen van een belastingverordening.
Artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet bepaalt dat behoudens het bepaalde in andere wetten dan de Gemeentewet en in de tweede en derde paragraaf van hoofdstuk XV van deze wet gemeentelijke belastingen kunnen worden geheven naar in de belastingverordening te bepalen heffingsmaatstaven, met dien verstande dat het bedrag van een gemeentelijke belasting niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen.
De bevoegdheid voor verweerder tot het heffen van leges is gebaseerd op artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet. Volgens die bepaling kunnen rechten, zijnde aan te merken als gemeentelijke belastingen, worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
Artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet bepaalt dat in verordeningen op grond waarvan rechten als bedoeld in artikel 229, eerste lid, onder a en b, worden geheven, de tarieven zodanig worden vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake.
Voor zover hier van belang luidde de tekst van de door de raad van de gemeente Valkenburg aan de Geul op 6 november 2007 vastgestelde verordening op de heffing en invordering van leges 2008 (hierna: de Verordening) als volgt:
Artikel 2 Belastbaar feit
Onder de naam "leges" worden rechten geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
Artikel 5 Tarieven
1De leges worden geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel
In de bij de Verordening behorende tarieventabel 2007 is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
Hoofdstuk VI BOUWVERGUNNINGEN C.A.
1Bouwkosten
Onder bouwkosten worden verstaan de kosten die ontstaan door en worden gemaakt voor de realisering van een bouwvergunningplichtig bouwwerk tot en met de oplevering van het bouwwerk, exclusief BTW, en worden berekend op basis van door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen dan wel vastgestelde genormeerde prijzen per m1, m2 of m3 per type bouwwerk.
Verweerder heeft ten aanzien van de tariefstelling als uitgangspunt gekozen voor de hoogte van de bouwsom. Het percentage varieert van 1,5 procent voor een lichte bouwvergunning tot 2,5 procent voor een bouwvergunning als bedoeld in artikel 40 van de Woningwet.
Tussen partijen is nog in geschil of de op de door verweerder bepaalde bouwkosten gebaseerde legesnota ad € 16.767,10 door verweerder te hoog is vastgesteld. De vaststelling van het aantal relevante kubieke meters voor de berekening van de legeskosten is niet meer in geding, zodat de rechtbank dit punt buiten bespreking zal laten.
De rechtbank overweegt allereerst als volgt.
Ingevolge artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen.
Verweerder heeft na de indiening van het verweerschrift ter onderbouwing van zijn standpunt op grond van bovengenoemde bepaling tijdig nadere stukken ingediend. Deze zijn bij de rechtbank ingekomen op 23 april 2009 en aan eiseres doorgezonden. Als reden hiervoor heeft verweerder aangegeven dat na de indiening van het verweerschrift is besloten de Vereniging van Nederlandse Gemeenten om advies te vragen. Boven gedingstuk A25 staat weliswaar “pleitnotitie” vermeld, maar uit het stuk zelf blijkt dat verweerder heeft bedoeld “nadere stukken” als bedoeld in artikel 8:58, eerste lid, van de Awb in te dienen, zodat niet gezegd kan worden door de indiening van deze stukken de goede procesorde in het gedrang is gekomen of eiseres in haar procesbelang is geschaad. De rechtbank zal deze stukken dan ook bij haar beoordeling betrekken.
De rechtbank overweegt vervolgens dat het invoeren, wijzigen of afschaffen van een gemeentelijke belasting door het vaststellen van een belastingverordening een zelfstandige bevoegdheid van de gemeenteraad is. Voorts overweegt de rechtbank dat gemeenten, voor zover thans van belang, zelf invulling kunnen geven aan de in de belastingverordening te bepalen heffingsmaatstaven. Gemeenten hebben aldus een grote mate van vrijheid voor wat betreft de in een verordening op te nemen heffingsmaatstaven. Verweerder kan daartoe, zoals in casu is gebeurd, genormeerde bedragen hanteren. Het bedrag van een gemeentelijke belasting mag blijkens artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet alleen niet afhankelijk worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen. Niet gesteld of gebleken is dat de in het geding zijnde belastingverordening, die uitgaat van een legesheffing op basis van de bouwsom, met voormelde bepaling in strijd is.
Verweerder heeft in casu gebruik gemaakt van de eerdergenoemde MTBL en is hiervan op bepaalde punten afgeweken, hetgeen verweerder naar het oordeel van de rechtbank vrijstaat: dit Model betreft een advies/basis voor de gemeenten en er bestaat geen verplichting om dit Model geheel over te nemen.
Blijkens artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet mogen de geraamde baten verder niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake van de in de Verordening geregelde rechten. Hierbij gaat het blijkens de wetsgeschiedenis (Tweede Kamerstukken 1989-1990, 21 591, nr. 3) niet om de kostendekkendheid per individuele dienst of groep van diensten, maar om de kostendekkendheid van de Verordening in haar geheel, waardoor zogenoemde kruissubsidiëring kan plaatsvinden. Dat wil zeggen dat de ene heffing niet kostendekkend kan zijn, maar de andere heffing in dezelfde verordening wel kostendekkend kan zijn. Ook kan kruissubsidiëring plaatsvinden binnen een zelfde groep van diensten. De geraamde baten van de gemeente op de bouwleges voor een groot project kunnen bijvoorbeeld een gedeelte van de geraamde lasten van de gemeente op de bouwleges voor een klein project dekken. Niet in geding is dat uit een door verweerder overgelegd overzicht blijkt dat geen sprake is van een (meer dan) kostendekkende heffing van leges. De gemeente Valkenburg maakt ruimschoots meer kosten dan er opbrengsten zijn.
Voor onverbindendverklaring van een belastingverordening zou nog aanleiding zijn ingeval een regeling zou zijn getroffen die in strijd is met enig algemeen rechtsbeginsel, of waarvan het duidelijk is (in die zin dat het op voorhand duidelijk moet zijn geweest) dat zij moet leiden tot een legesheffing die de wetgever bij het toekennen van de bevoegdheid tot het heffen van leges als bedoeld in artikel 229 van de Gemeentewet niet op het oog kan hebben gehad. In dit verband overweegt de rechtbank dat een rechtstreeks (en redelijk) verband tussen de hoogte van de leges en de omvang van de met de dienst gemoeide kosten blijkens de wetgeving en de jurisprudentie (zie bijvoorbeeld onder meer een uitspraak van het Gerechtshof ’s-Gravenhage van 23 juni 2009, LJN: BJ0212), niet is vereist. Ook een (groot) onderscheid tussen de door eiseres te betalen bouwkosten op grond van een aannemingsovereenkomst en de door verweerder gehanteerde genormeerde bedragen leidt niet tot de conclusie dat sprake is van een willekeurige en/of onredelijke belastingheffing. Verweerder heeft ter zitting uiteengezet dat bij grote verschillen tussen deze bedragen een deskundige wordt ingeschakeld. In het onderhavige geding heeft verweerder hiertoe geen aanleiding gezien. Bovendien zijn de door verweerder genormeerde bedragen vast- en bijgesteld door een bouwbureau met voldoende expertise, worden deze prijzen periodiek vastgesteld en wordt rekening gehouden met regionale verschillen. Voorts bestaat er geen wettelijke verplichting tot het maximeren van bouwleges en het hanteren van een degressief tarief. In verband met het vorenstaande verwijst de rechtbank eveneens naar (de conclusie van de advocaat-generaal bij) het arrest van Hoge Raad van 14 augustus 2009 (LJN: BI1943).
Het ontbreken van een verband als hiervoor bedoeld of het niet zijn opgenomen van een degressief tarief maken een verordening als die hier in het geding is en die uitgaat van een tarief op basis van genormeerde bouwkosten dan ook niet onredelijk of willekeurig.
De rechtbank is, op grond van het voorgaande, dan ook van oordeel dat in het onderhavige geval niet gebleken is van feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat verweerder de grenzen van zijn bevoegdheid heeft overschreden en evenmin gezegd kan worden dat er sprake is van schending van algemene rechtsbeginselen of van een legesheffing die de wetgever niet op het oog heeft gehad.
Gelet op het vorenoverwogene verklaart de rechtbank het beroep van eiseres dan ook ongegrond.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb of tot het laten vergoeden van het griffierecht aan eiseres.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door R.M.M. Kleijkers, voorzitter, en F.H. Machiels en J.N.F. Sleddens, leden, in tegenwoordigheid van C. Schrammen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2009.
w.g. C. Schrammen w.g. R. Kleijkers
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 5 oktober 2009
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1.bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2.het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a.de naam en het adres van de indiener;
b.een dagtekening;
c.een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d.de gronden van het hoger beroep.