ECLI:NL:RBMAA:2009:BJ9703

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
30 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
316549 CV EXPL 08-5147
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cessie en vereiste schriftelijke mededeling in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Maastricht op 30 september 2009, stond de eisende partij, Lindorff Purchase B.V., voor de rechter tegen een gedaagde partij die niet bij naam werd genoemd. Lindorff had een vordering ingesteld voor resterende abonnementskosten en incassokosten, voortvloeiend uit een overeenkomst met T-Mobile. De rechtbank oordeelde dat Lindorff niet voldoende bewijs had geleverd voor de vordering van de resterende abonnementskosten, omdat de facturen niet waren overgelegd en de schade niet was geconcretiseerd. De rechtbank wees de vordering voor de resterende abonnementskosten af, evenals de gevorderde rente tot de datum van dagvaarding, omdat Lindorff niet had aangetoond wanneer de gedaagde in verzuim was geraakt.

De rechtbank oordeelde dat de gevorderde incassokosten ook niet toewijsbaar waren, aangezien de werkzaamheden die met deze kosten samenhingen, waren verricht in een periode waarin niet kon worden vastgesteld dat de gedaagde in verzuim was. De rechtbank wees op de gebrekkige wijze van procederen door Lindorff, wat leidde tot compensatie van de proceskosten, waarbij iedere partij haar eigen kosten diende te dragen. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

De uitspraak benadrukt het belang van een correcte en tijdige schriftelijke mededeling bij cessie, zoals voorgeschreven in het Burgerlijk Wetboek, en de noodzaak voor eisers om hun vorderingen goed te onderbouwen met bewijsstukken.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
zaaknr: 316549 CV EXPL 08-5147
typ: MH
coll: MH
vonnis van 30 september 2009
in de zaak van
de besloten vennootschap LINDORFF PURCHASE B.V. voorheen handelend onder de naam TRANSFAIR PURCHASE B.V.,
gevestigd te Zwolle,
eisende partij,
hierna te noemen Lindorff,
gemachtigde: F.G.C. Vaessen, deurwaarder te Sittard
tegen
[gedaagde],
wonend te [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen [gedaagde],
gemachtigde: mr. J.W. Rauh, advocaat te Brunssum (toevoeging nr. [nummer]).
HET VERDERE VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij tussenvonnis van 27 mei 2009 is Lindorff in de gelegenheid gesteld stukken over te leggen en zich bij akte nader uit te laten. Op 24 juni 2009 heeft Lindorff een akte zonder producties genomen die - evenals de repliek - afkomstig is van ene “mw. [naam mevrouw]” die nimmer als gemachtigde (in plaats van deurwaarder Vaessen) is gepresenteerd. Desondanks zal dit processtuk Lindorff worden toegerekend.
[gedaagde] heeft op 22 juli 2009 een antwoordakte genomen.
De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.
DE VERDERE BEOORDELING
Bij tussenvonnis van 27 mei 2009 is Lindorff in de gelegenheid gesteld - al dan niet met aanvullende documenten - de door haar gememoreerde cessie alsnog van voldoende onderbouwing te voorzien.
Lindorff heeft bij akte het volgende verklaard. “In casu is het juist dat de bij conclusie van repliek overgelegde kennisgevingsbrief met betrekking tot de overdracht van het saldo van T-Mobile op eiseres wordt gesproken over Transfair B.V., in plaats van Transfair Purchase B.V., dit ten gevolge van een administratieve onvolkomenheid in deze overgelegde brief. Terzake van de mededeling van de overgang van de onderwerpelijke vordering van T-Mobile aan destijds Transfair Purchase B.V., thans Lindorff Purchase B.V., hierna te noemen eiseres, schrijft artikel 3:94 lid 1 Burgerlijk Wetboek voor dat zulks dient te geschieden door een daartoe bestemde akte en mededeling daarvan aan de wederpartij. Artikel 3:37 lid 1 BW bepaalt vervolgens dat een dergelijke mededeling in iedere vorm kan plaatshebben. Eiseres heeft door middel van het in de inleidende dagvaarding opnemen van de mededeling van de overdracht van de vordering van T-Mobile aan eiseres in toereikende mate aan de wettelijke voorschriften dienaangaande voldaan.”
[gedaagde] heeft volhard bij zijn eerder ingenomen standpunt. De kennisgevingbrief met “administratieve onvolkomenheid” kan volgens hem niet worden aangemerkt als een rechtsgeldige mededeling in de zin van artikel 3:94 lid 1 BW. Lindorff heeft geen stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat ze de “eigenaresse” is van de onderhavige vordering. Daarmee is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 3:94 lid 4 BW.
[gedaagde] is bij brief van 6 augustus 2007 in kennis gesteld van de overdracht van vorderingen van T-Mobile aan Transfair B.V. In de conclusie van repliek stelt Lindorff dat tussentijds van rechtswege overgang naar Transfair Purchase B.V. heeft plaatsgevonden en dat vervolgens Transfair Purchase B.V. haar naam per 1 september 2007 heeft gewijzigd in Lindorff Purchase B.V. Uit de door Lindorff overgelegde stukken blijkt nergens dat [gedaagde] daarvan in kennis is gesteld. Evenmin blijkt de bewuste naamsverandering uit de sommaties die zijn verstuurd ná 1 september 2007. Onder alle sommaties staat de naam Transfair B.V. Incassobureau. Pas in het exploot van dagvaarding komt de naam Lindorff Puchase B.V. naar voren. Deze gang van zaken verdient geen schoonheidsprijs, doch met de betekening van het exploot van dagvaarding aan [gedaagde] voldoet Lindorff in ieder geval (alsnog) aan het vereiste van het doen van een schriftelijke mededeling, temeer nu [gedaagde] op die dagvaarding in de procedure is verschenen. Het verweer van [gedaagde] dient op dit punt te worden verworpen.
Lindorff heeft geen afschrift van de overeenkomst in het geding gebracht, doch [gedaagde] betwist in de conclusie van dupliek niet langer een overeenkomst te zijn aangegaan met
T-Mobile, zodat uiteindelijk Lindorff gerechtigd is geraakt voor uit die rechtsverhouding voortvloeiende rechtsvorderingen. [gedaagde] betwist wel betaling van de factuur van 13 maart 2007 verschuldigd te zijn nu deze bij de stukken ontbreekt en hij op de factuur niet kan reageren. [gedaagde] betwist eveneens de factuur van 21 juni 2007 (die ziet op de resterende abonnementkosten) te moeten betalen. Op grond van de overgelegde stukken heeft van de hoofdsom van € 1.184,00 een bedrag van € 242,28 betrekking op de abonnement- en verbruikkosten voor de maanden maart tot en met juni 2007. Nu niet langer wordt betwist dat tussen partijen een overeenkomst geldt en dat daarvan door [gedaagde] tot enig moment gebruik is gemaakt, is [gedaagde] gehouden de facturen voor de daaruit voortvloeiende abonnement- en verbruikkosten te voldoen. De factuur van 13 maart 2007 ten bedrage van € 120,19 wordt buiten beschouwing gelaten omdat deze niet is overgelegd noch onderbouwd. Een bedrag van € 122,09 kan zonder meer worden toegewezen.
Wat betreft de gevorderde hoofdsom resteert dan ter beoordeling nog een bedrag van
€ 941,72 dat betrekking heeft op de periode na afsluiting van de telefoon tot het einde van de contractperiode. Lindorff heeft in het exploot van dagvaarding en bij repliek gesteld dat aan deze vordering de algemene voorwaarden van T-Mobile ten grondslag liggen. [gedaagde] heeft de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden betwist. Lindorff heeft nagelaten stukken in het geding te brengen die haar stelling dat de algemene voorwaarden expliciet zijn bedongen en derhalve op de onderhavige overeenkomst van toepassing zijn, nader onderbouwen. De bij repliek geponeerde stelling dat de schade die T-Mobile heeft geleden, bestaat uit de waarde van het aan [gedaagde] gratis verstrekte telefoontoestel, “gederfde winst” en “kosten voor het onderhouden van een mobiel telecommunicatienetwerk”, is op geen enkele wijze geconcretiseerd en met documenten en/of argumentatie onderbouwd. Dit deel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
Beweerdelijk tot de datum van dagvaarding vervallen rente is niet toewijsbaar, omdat Lindorff niet heeft gesteld met ingang van welke concrete datum [gedaagde] met de betaling van de hoofdsom in verzuim was en op welke grond. Hiermee is onduidelijk gebleven over welke periode en krachtens welke feitelijke en juridische gronden rente is berekend. Wel is de bedongen rente vanaf de datum van dagvaarding toewijsbaar, omdat door dagvaarding per
13 november 2008 in elk geval verzuim is ingetreden.
De gevorderde vergoeding van incassokosten zal eveneens worden afgewezen. De met die kosten samenhangende werkzaamheden zijn immers verricht tijdens een periode waarvan niet vastgesteld kan worden dat [gedaagde] in verzuim was. Hieruit volgt dat niet vastgesteld kan worden dat hier sprake is geweest van (naar omvang en noodzaak) redelijke kosten in de zin van artikel 96 lid 2 aanhef en onder c BW.
De afwijzing van een groot deel van haar vordering, in combinatie met de gebrekkige wijze van procederen van Lindorff, heeft tot gevolg dat Lindorff er genoegen mee zal moeten nemen dat de proceskosten in het geheel worden gecompenseerd.
BESLISSING
Veroordeelt [gedaagde] om aan Lindorff tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 122,09, vermeerderd met de bedongen rente naar 1% per maand vanaf 13 november 2008.
Compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter en is in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.