parketnummer: 03/700470-08
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 30 september 2009
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum verdachte ],
wonend te [adres verdachte]
Raadsman is mr. A.S. van der Biezen, advocaat te 's-Hertogenbosch.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 september 2009. Bij deze behandeling hebben de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking houdt in, kort en feitelijk weergegeven, dat verdachte op 9 juli 2008 in Brunssum met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer].
3 De voorvragen
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vervolging, gelet op de daarmee gepaard gaande belangen van algemene en persoonlijke, de verdachte betreffende aard niet opportuun is. Zij heeft daarom verzocht de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank oordeelt daarover als volgt.
Het in artikel 167, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering neergelegde opportuniteitsbeginsel houdt in dat het de officier van justitie is die vorenbedoelde belangenafweging verricht. De wijze waarop – in geval van vervolging – deze belangenafweging heeft plaatsgevonden staat niet ter beoordeling van de rechter. Slechts indien de vervolging in strijd is met beginselen van een goede procesorde kan er sprake zijn van een verval van het recht tot strafvordering en een door de rechter uit te spreken niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie deswege. Van een dergelijke strijd is hier onvoldoende gebleken.
Van andere beletselen die de ontvankelijkheid van de officier van justitie raken, is de rechtbank niet gebleken.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat uit de in het schriftelijke requisitoir opgesomde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte samen met [naam medeverdachte 1], [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] de afspraak had gemaakt om bij [naam slachtoffer] verhaal te halen over de mishandeling van de zus van verdachte door die [naam slachtoffer]. Zij zijn daartoe naar de bij [naam slachtoffer] als atelier en woning in gebruik zijnde hoeve gereden. Uit het daarbij meenemen van busjes met traangas en breekijzers blijkt dat het verhaal halen niet alleen verbaal zou plaatsvinden. Dit volgt ook uit de verklaringen van verdachte en[naam medeverdachte 2]] Daarbij heeft verdachte geweten dat de ‘wapens’ bij de hand waren.
Bij de confrontatie tussen verdachte en de zijnen enerzijds en [naam slachtoffer] anderzijds is het geweld buiten begonnen en heeft zich vervolgens, toen [naam slachtoffer] zich omdraaide en de hoeve in liep, verplaatst naar binnen.
De getuige [naam getuige 1] heeft de gebeurtenissen voorafgaand aan hetgeen zich qua geweld binnen heeft afgespeeld vanaf de straat waargenomen. Ook een deel van de gevolgen van het geweld heeft deze getuige aldus waargenomen. Hierbij is nog opgemerkt dat uit de verklaring van [naam medeverdachte 2] blijkt dat door de grote glazen pui van de hoeve aan de straatzijde, vanaf de straat gezien kon worden wat zich binnen afspeelde.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij gesteld dat volgens de wetgever er geen sprake is van openlijk geweld, indien men geen zicht heeft op het geweld. De handelingen moeten in het publieke domein zijn verricht of vanaf het publieke domein zichtbaar zijn. De geweldshandelingen zoals die in de tenlastelegging zijn opgenomen hebben zich afgespeeld in de privé-woning. Dus op een plek die niet behoorde tot het publieke domein. Tevens was vanaf het publieke domein niet zichtbaar wat zich in de woning afspeelde. Dat het niet zichtbaar was, blijkt doordat de getuigen de geweldshandelingen zelf niet gezien hebben.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Het feitelijke verloop
Verdachte, zijn broer [naam medeverdachte 1], [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] zijn op 9 juli 2008 verhaal gaan halen vanwege een mishandeling door [naam slachtoffer] van de zus van verdachte. Daartoe zijn zij rond 18:45 uur naar de in [adres slachtoffer] gelegen hoeve gereden die bij [naam slachtoffer] in gebruik is als woning en atelier/expositieruimte.
In de auto lagen twee breekijzers en, in ieder geval, verdachte had een busje pepperspray op zak. Aangekomen bij de hoeve is de auto de oprit opgereden en aan het einde daarvan geparkeerd. Na te zijn uitgestapt zijn de vier teruggelopen in de richting van de hoeve. Gekomen bij de aan het begin van de oprit, om de hoek aan de Heugerstraat gelegen deur is er aangebeld. Er werd niet opengedaan.
Verschillende getuigen gezien hebben dat de vier bij de hoeve arriveren en dat zij rond de hoeve lopen. De getuigen [naam getuige 2] en [naam getuige 3] verklaren dat de personen onrustig en gejaagd zijn. Getuige [naam getuige 1] ziet dat vier personen op de oprit van de hoeve lopen en dat deze personen luidruchtig zijn en met versnelde lopen .
Verdachte is daarna afzonderlijk van de rest via de oprit terug in de richting van de auto gelopen en is toen [naam slachtoffer] tegengekomen. Deze kwam via een andere deur het atelier uit lopen. Verdachte heeft [naam slachtoffer] aangesproken en heeft ook vrijwel direct zijn broer geroepen. [naam medeverdachte 1], [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 2] zijn daarop aan komen rennen. [naam slachtoffer] is vervolgens terug zijn atelier ingerend, gevolgd door [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 3]. Verdachte stond toen bij of in de deuropening, maar is daarna het atelier ingelopen . Bij de daarop volgende confrontatie in het atelier heeft [naam slachtoffer] eerst op [naam medeverdachte 1] ingestoken en vervolgens op [naam medeverdachte 3] . Zij zijn het atelier uitgelopen en zijn buiten, zeer kort daarna aan de opgelopen verwondingen overleden .
Nadat [naam slachtoffer] naar binnen was gegaan, is hij, zo heeft deze verklaard, naar een tafel in zijn atelier gelopen en heeft daar een mes gepakt. Hij heeft zich daarna omgedraaid en zag zich toen geconfronteerd met drie mannen. Hij heeft toen met het mes zwaaiende bewegingen gemaakt .
Over hetgeen daarna geschied is, heeft verdachte verklaard dat op het moment dat [naam slachtoffer] zich omdraait, [naam medeverdachte 1] zijn handen omhoog heeft met daarin het breekijzer. [naam medeverdachte 1] heeft met het breekijzer een slaande beweging gemaakt in de richting van [naam slachtoffer]. Direct daarna heeft [naam slachtoffer] een stekende beweging in de richting van [naam medeverdachte 1] gemaakt. Vervolgens heeft verdachte zich verder naar binnen begeven en heeft met pepperspray in de richting van [naam slachtoffer] gespoten. Verdachte is daarna zijn broer naar buiten gevolgd. Deze bleek te zijn gestoken. Toen hij zich bekommerde om zijn broer, is [naam medeverdachte 3] ook naar buiten komen lopen. Deze heeft iets gezegd als: “Hij heeft mij ook te pakken” en is vervolgens neergevallen .Ter zitting heeft verdachte verklaard niet te weten of hij [naam slachtoffer] in het gezicht heeft gespoten. Dat [naam slachtoffer] in ieder geval last heeft gehad van de pepperspray leidt de rechtbank af uit diverse verklaringen van [naam slachtoffer] en de verklaring van getuige [naam getuige 4]. Na het voorval in het atelier is [naam slachtoffer] naar buiten gelopen in de richting van [naam getuige 4] en deze heeft gehoord dat [naam slachtoffer] iets gezegd heeft over zijn ogen. [naam getuige 4] heeft daarbij gezien dat [naam slachtoffer]s ogen rood waren en dat hij snot in zijn gezicht had. [naam getuige 4] heeft het gezicht van [naam slachtoffer] afgespoeld . Bij onderzoek van de ter plaatse aangetroffen busjes door het Nederlands Forensisch Instituut is gebleken dat het inderdaad gaat om peperspray .
Diverse getuigen hebben [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 3] buiten op de grond zien liggen. Zo heeft de reeds eerder genoemde getuige [naam getuige 1] verklaard dat zij op een afstand van 10 à 15 meter was, toen zij een man in elkaar zag zakken en heeft getuige [naam getuige 5] die vanaf haar balkon zicht heeft op de hoeve, verklaard dat zij twee mannen op de grond zag liggen en dat een man “bezig” was met die twee. Wat die man precies aan het doen was, weet zij niet, maar zij zag op een gegeven moment dat hij zijn handen vol bloed had. Zij hoorde deze man ook schreeuwen dat 112 gebeld moest worden . Ook de echtgenoot van [naam getuige 5] getuige [naam getuige 6], heeft twee mannen op de grond zien liggen en heeft diverse mensen luid horen schreeuwen. Hij heeft ook een onbekende man gezien wiens handen rood gekleurd waren en kennelijk besmeurd met bloed waren . De vraag die de rechtbank allereerst moet beantwoorden is, of verdachte zich in de bovengeschetste situatie schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht
Artikel 141, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht stelt strafbaar het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen.
Van “in vereniging” is sprake, indien bewezen kan worden verklaard dat de verdachte opzet op het in vereniging plegen van openlijk geweld heeft gehad en daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd.
Uit de hierboven aangehaalde verklaring van verdachte volgt dat hij samen met anderen naar [naam slachtoffer] is gegaan om verhaal te halen. Verdachte heeft daarbij verklaard dat hij dacht dat er een handgemeen zou ontstaan en dat, in het ergste geval, een aantal klappen zouden gaan vallen . Nadat de broer van verdachte en [naam medeverdachte 3] achter [naam slachtoffer] aan het atelier zijn binnengerend is ook verdachte het atelier binnengegaan. Verdachte heeft vervolgens niet ingegrepen op het moment dat zijn broer een breekijzer boven zijn hoofd hield en daarmee een slaande beweging in de richting van [naam slachtoffer] maakte. Ook heeft verdachte met pepperspray gespoten. Een stof die, en dit acht de rechtbank een feit van algemene bekendheid, traanverwekkend werkt.
Reeds met zijn aanwezigheid heeft verdachte de groep versterkt. Dit is al genoeg om te spreken van een voldoende wezenlijke bijdrage aan het in vereniging plegen van geweld. Een bijdrage die nog wezenlijker wordt gelet op het feit dat verdachte gespoten heeft met pepperspray. Verdachte heeft daarmee ook zelf een geweldshandeling verricht. In het licht van verdachtes verklaring dat hij dacht dat er een handgemeen zou ontstaan, brengt dit de rechtbank tot het oordeel dat verdachte opzet op geweld in vereniging heeft gehad.
Van “openlijk” is sprake indien bewezen kan worden verklaard dat het in vereniging gepleegde geweld, geweld is dat zich door onverholen, niet-heimelijke daden heeft geopenbaard, zodat daardoor de openbare orde is aangerand. In het recht is geen steun te vinden voor de opvatting dat van “openlijk” geweld in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht slechts dan sprake zou kunnen zijn, indien ten tijde en ter plaatse van het plegen van het geweld publiek aanwezig was .
De daadwerkelijke geweldshandelingen in deze zaak hebben niet plaatsvonden in de beslotenheid van een privéwoning, maar hebben zich voltrokken in een atelier/expositieruimte die voor het publiek toegankelijk was en dichtbij een openstaande deur. Daar komt bij dat de handelingen die vlak vóór en vlak ná het feitelijke geweld hebben plaatsgevonden – en die hier onlosmakelijk mee verbonden zijn – zich wel in de buitenlucht hebben voltrokken en ook door diverse personen zijn gezien. Getuige [naam getuige 1] heeft zelfs verklaard dat zij een van de slachtoffers in elkaar heeft zien zakken. Onder die omstandigheden is er sprake van geweld dat zich onverholen, niet-heimelijk heeft afgespeeld en dat waarneembaar was voor anderen.
De rechtbank acht dan ook het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen zoals hierna omschreven.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 9 juli 2008 in de gemeente Brunssum met anderen in een voor het publiek toegankelijke en waarneembare ruimte aan de [adres slachtoffer] openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer], welk geweld bestond uit het spuiten met een traanverwekkende stof in de richting van die [naam slachtoffer] en het slaan met een breekijzer in de richting van die [naam slachtoffer].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Het bewezen verklaarde dient gekwalificeerd te worden als:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
De verdediging heeft betoogd dat het door verdachte spuiten met pepperspray, beoordeeld moet worden als geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of anders lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door [naam slachtoffer].
Mocht dit beroep op noodweer falen, dan komt, zo heeft de verdediging betoogd, verdachte een beroep op noodweerexces toe. De overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging die dan naar het oordeel van de rechtbank zou hebben plaatsgehad, is het onmiddellijke gevolg geweest van een hevige, door de aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging.
De rechtbank honoreert verdachtes beroep op noodweer. Verdachte heeft gezien hoe [naam slachtoffer] met een mes een zwaaiende of stekende beweging maakte in de richting van zijn broer. Verdachte heeft toen met pepperspray gespoten. Over het spuiten heeft verdachte verklaard dat hij dit deed: “Om [naam slachtoffer] van [naam medeverdachte 1] af te houden. [naam slachtoffer] had dat steekwapen in zijn handen” . Verdachte heeft dit ook betoogd ter zitting . Het spuiten met pepperspray is geen overtrokken reactie op het maken van een zwaaiende of stekende beweging met een mes in de richting van verdachtes broer.
Aldus oordeelt de rechtbank het aannemelijk dat verdachte met pepperspray heeft gespoten als geboden door de noodzakelijke verdediging van een anders lijf.
Dit maakt het dat verdachte ontslagen dient te worden van rechtsvervolging voor zover het een onderdeel betreft van het bewezen verklaarde feit, te weten: “het spuiten met een traanverwekkende stof in de richting van die [naam slachtoffer]”.
Van een ontslag van rechtsvervolging voor hetgeen meer bewezen is verklaard, kan geen sprake zijn. Die bewezen verklaarde geweldshandeling, het door de broer van verdachte slaan met een breekijzer in de richting van [naam slachtoffer], is immers aan de stekende beweging door [naam slachtoffer] vooraf gegaan en door zijn aanwezigheid bij die geweldshandeling heeft verdachte aan die bewezen verklaarde handeling een voldoende wezenlijke bijdrage geleverd.
Voor het overige zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is derhalve strafbaar.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een geheel voorwaardelijke werkstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis met aftrek van het voorarrest naar de norm van twee uren per dag. Er dient een proeftijd van twee jaren aan de voorwaardelijke straf verbonden te worden.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft meer subsidiair bepleit om verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van een straf.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is samen met zijn broer en twee vrienden naar [naam slachtoffer] gegaan omdat [naam slachtoffer] de zus van verdachte zou hebben mishandeld. Dit is uitgemond in een drama. Nadat [naam slachtoffer] met een koevoet was bedreigd heeft hij een mes gepakt en de broer van verdachte en een van diens vrienden doodgestoken. Ondanks dat verdachte zich bij dit drama zelf ook schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit, zal de rechbank verdachte geen straf opgeleggen. Zij ziet voldoende rechtvaardiging voor deze beslissing in het geringere aandeel van verdachte in het geheel van de geweldshandelingen, maar vooral ook in de dramatische en ongewilde gevolgen hiervan.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op het artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde een strafbaar feit oplevert zoals hierboven omschreven;
- verklaart verdachte niet-strafbaar voor zover het betreft: “het spuiten met een traanverwekkende stof in de richting van die [naam slachtoffer]”, en ontslaat verdachte ten aanzien van dit deel van de tenlastelegging van alle rechtsvervolging;
- verklaart verdachte voor het overige strafbaar;
Straf
- bepaalt dat er geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.A.G.M. Vluggen, voorzitter, mr. J.M.E. Kessels en
mr. M.B. Bax, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A.J. Koonen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 september 2009.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 9 juli 2008 in de gemeente Brunssum met een ander of anderen, op of aan de openbare weg of in een voor het publiek toegankelijke of waarneembare ruimte aan de [adres slachtoffer], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer], welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal spuiten met traangas, althans een traanverwekkende stof in de richting (van het gezicht) van die [naam slachtoffer] en/of het slaan met een breekijzer in de richting van die [naam slachtoffer].