beschikking
RECHTBANK MAASTRICHT
zaaknummer / rekestnummer: 140655 / HA RK 09-110
Beschikking van 17 juni 2009
De meervoudige kamer, belast met de behandeling van wrakingszaken, heeft de navolgende beschikking gegeven op het verzoek van:
[VERZOEKER],
wonende te Maastricht,
verzoeker,
advocaat mr. A.A.T.X. Vonken,
strekkend tot wraking van mr. [VERWEERDER], kantonrechter.
1.De procedure
Op 15 mei 2009 heeft mr. Vonken namens [eiser] tijdens de behandeling ter terechtzitting mondeling de wraking verzocht van de kantonrechter mr. [[X]], voornoemd. De gronden van het verzoek tot wraking zijn vastgelegd in een door de kantonrechter en de griffier afzonderlijk opgemaakt proces-verbaal.
De kantonrechter heeft de wrakingskamer bericht niet in de wraking te berusten. Tevens heeft hij de wrakingskamer schriftelijk zijn standpunt doen toekomen, welk standpunt in afschrift aan mr. Vonken en aan het Openbaar Ministerie is doorgezonden.
Ter zitting van de wrakingskamer van 3 juni 2009 heeft mr. Vonken het wrakingsverzoek nader toegelicht. Tevens heeft
mr. [[Y]] de zienswijze van het Openbaar Ministerie verwoord.
2.Het standpunt van verzoeker
De aan het verzoek tot wraking ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden zijn verwoord in het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting van 15 mei 2009.
Naast dit proces-verbaal is separaat een proces-verbaal opgemaakt van het verhoor van de op verzoek van [eiser] door de officier van justitie opgeroepen getuige E.R.N. [eiser] van diezelfde datum. Deze getuige is de vader van [eiser]. [eiser] heeft verklaard dat hij het hem ten laste gelegde – veroorzaking van een ongeval als bestuurder van een personenauto, zonder te beschikken over een rijbewijs – ontkent omdat zijn vader heeft gereden. De vader van [eiser] heeft bij zijn verhoor als getuige eveneens verklaard dat de auto door hem werd bestuurd. Het wrakingsverzoek is gedaan tijdens dit getuigenverhoor, nadat de getuige voornoemde verklaring had afgelegd. In het proces-verbaal van het getuigenverhoor is het navolgende opgenomen:
“De kantonrechter houdt de getuige voor dat bij de rechter-commissaris getuigen zijn gehoord die verklaard hebben vanaf een balkon of terras te hebben waargenomen dat er alleen twee jongens uit de gecrashte auto kwamen, terwijl het proces-verbaal vermeldt dat de weersgesteldheid droog was en de toestand van het wegdek eveneens.
De getuige wordt door de kantonrechter daarom in ernstige overweging gegeven hetgeen hij tot nu toe heeft verklaard over zijn rol in het geheel, te heroverwegen.
De getuige herhaalt dat zijn geheugen heel goed is, betoogt dat de kantonrechter niet van die rare vragen moet stellen en volhardt bij zijn verklaring.
De kantonrechter geeft de getuige opnieuw de kans zijn verklaring bij te stellen en als deze daar niet toe bereid is, kondigt hij aan dat proces-verbaal zal worden opgemaakt omtrent een vermoeden van meineed. De kantonrechter laat de getuige weten dat het op zichzelf nobel is dat hij het voor zijn zoon opneemt, maar dat hij nog tien seconden krijgt om na te denken over zijn verklaring. De getuige reageert hierop door te zeggen dat hij maar één seconde nodig heeft omdat hij de waarheid spreekt.
Daarop onderbreekt de advocaat van de verdachte de ondervraging met een mondeling wrakingsverzoek, omdat de kantonrechter in zijn visie hiermee blijk geeft van een subjectieve bevooroordeeldheid ten aanzien van de schuld van de verdachte”
In het proces-verbaal van de terechtzitting zijn de navolgende gronden opgenomen waarop [eiser] de kantonrechter wraakt:
1.dat de getuige door kantonrechter “dringend verzocht” is na te denken over hetgeen hij heeft gezegd;
2.dat door de kantonrechter een proces-verbaal wegens meineed in het vooruitzicht is gesteld, waaruit blijkt dat de kantonrechter geen geloof hecht aan de verklaring van de getuige;
3.dat daarmee tevens een opvatting is gegeven over veronderstelde schuld van de verdachte.
Zoals hiervoor vermeld, heeft mr. Vonken ter zitting van de wrakingskamer het verzoek nader toegelicht. Daarbij heeft hij allereerst naar voren gebracht dat hij zich niet herkent in de precieze formulering van de wrakingsgronden, zoals opgenomen in het – buiten zijn aanwezigheid opgesteld – zittings-proces-verbaal. Hetgeen hij ter zitting aanvoert is de grondslag van het wrakingsverzoek en is, naar de wrakingskamer begrijpt, ook in de kern reeds tijdens de zitting van 15 mei 2009 naar voren gebracht. Verder heeft mr. Vonken naar voren gebracht dat uit het dossier blijkt dat drie personen, te weten dhr. [[Q]], de vader van [eiser] en [eiser] zelf, hebben verklaard dat de vader van [eiser] de bestuurder van de auto was en er drie personen uit de auto zijn gestapt, en dat daar drie verklaringen tegenover staan die bevestigen dat er sprake zou zijn geweest van twee personen in de auto. De kantonrechter heeft, aldus mr. Vonken, ondanks deze objectieve gegevens de getuige slechts voorgehouden dat uit het dossier blijkt dat er sprake is van getuigen die allemaal hebben verklaard dat er slechts twee jongens uit de gecrashte auto kwamen en dat de getuige ook in ernstige overweging wordt gegeven hetgeen hij tot dan toe heeft verklaard over zijn rol in het geheel, te heroverwegen. Het slechts confronteren met verklaringen die haaks staan op de verklaring van de getuige, het herhaaldelijk de getuige toevoegen dat bij volharding in zijn verklaring een proces-verbaal van meineed zal worden opgemaakt, het de getuige herhaaldelijk trachten te bewegen zijn verklaring bij te stellen door zelfs aan te geven dat het op zich wel nobel is dat de getuige het voor zijn zoon opneemt maar dat hij nog slechts 10 seconden krijgt om daarop terug te komen, kan niet anders leiden dan tot de conclusie dat de kantonrechter kennelijk geen geloof hecht aan de verklaring van de getuige, dat de verklaringen van [[Q]] en [eiser] zelve al ter zijde zijn geschoven en dat de verklaringen van de overige getuigen kennelijk wel worden geloofd en dus [eiser] zal worden veroordeeld, zo stelt mr. Vonken.
[eiser] zelf heeft een en ander ervaren in dier voege dat sprake is van een subjectieve niet onpartijdigheid. De feiten en omstandigheden leveren volgens mr. Vonken in elk geval een zwaarwegende aanwijzing op voor het oordeel dat de geuite vrees dat de kantonrechter jegens [eiser] vooringenomenheid koestert, objectief gezien gerechtvaardigd is.
Mr. Vonken verzoekt de wrakingskamer het wrakingsverzoek als gebaseerd op beide gronden – de eerste primair en de tweede subsidiair aangevoerd – te beoordelen.
3.Het standpunt van de rechter
De kantonrechter heeft het verweer gevoerd dat van feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechterlijke onpartijdigheid in het gedrang zou komen, naar zijn mening geen sprake is.
Dienaangaande heeft de kantonrechter aangevoerd, dat hij het fundamenteel oneens is met de door mr. Vonken ter zitting ontvouwde stelling dat hij met de aankondiging van een proces-verbaal meineed tegen de op dat moment gehoorde getuige E. [eiser], vader van [eiser], blijk gaf van bevooroordeeldheid ten aanzien van (de schuld van) zijn cliënt.
Volgens de kantonrechter heeft de getuige ter zitting een- en andermaal – en met volgens de kantonrechter meer dan normale nadruk – onder zijn aandacht proberen te brengen, dat hij in zijn oordeel omtrent het vermoeden van meineed werd geleid door bekendheid met de persoon en het justitiële verleden van de getuige. Dit is echter niet het geval, zo stelt de kantonrechter. Die kennis mag bij de strafsector van deze rechtbank wellicht aanwezig worden geacht, dit geldt niet – of in veel mindere mate – voor de sector kanton en in elk geval niet voor de kantonrechter. Volgens de kantonrechter confronteerde hij de getuige wel met harde gegevens uit het bewuste strafdossier. Ook herinnerde hij hem direct voor het wrakingsverzoek aan het tijdsverloop (het ten laste gelegde feit dateert van vrijdag 7 juli 2006) en aan de beperkingen van het geheugen, nadat hij eerder al diens door de getuige opzichtig geuite irritatie had gewekt met vragen die hij niet ter zake achtte, maar die er juist toe dienden om de herinnering te testen.
4.De beoordeling
Wraking is het middel dat partijen ten dienste staat om het hun – onder meer ingevolge artikel 6 lid 1 van het Europese verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheiden (EVRM) – toekomende recht op behan¬deling van hun zaak door een onpartijdige rechter af te dwingen. Gelet op het bepaalde in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering is wraking mogelijk op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Van dergelijke feiten en omstandigheden kan in de eerste plaats sprake zijn in verband met de per¬soonlijke instelling van de rechter. Voor dat geval heeft als uitgangspunt te gelden dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij een uit¬zonderlijke omstandigheid een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens een partij enige vooringenomenheid koestert, althans dat de – objectief gerechtvaardigde – vrees bestaat dat de rechter niet onpartijdig is. Daarnaast is wraking, in de tweede plaats, mogelijk als feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling van de rechter, een partij grond geven te vrezen dat de rechter niet onpartijdig is, in welk kader van belang is dat ook de schijn van partijdigheid wordt vermeden.
Indien een getuige een verklaring aflegt die bij de rechter enig opzien baart en een vermoeden van meineed doet ontstaan, zal de rechter in het kader van het onderzoek ter zitting aan de desbetreffende getuige in het algemeen diens verklaring voorhouden en de getuige vragen of hij werkelijk meent wat hij zegt c.q. zeker is van zijn verklaring en de getuige eventueel ook wijzen op de gevaren van meineed. Indien zulks is gebeurd en de getuige daarna toch wenst te volharden in zijn verklaring, kan de rechter besluiten tot het opmaken van een proces-verbaal ter zake de verdenking van meineed.
In het onderhavige geval heeft de kantonrechter, toen diens verklaring bij hem kennelijk enig opzien baarde en een vermoeden van meineed deed ontstaan, de getuige in ernstige overweging gegeven zijn verklaring te heroverwegen, om vervolgens, nadat de getuige bleef volharden in zijn verklaring, de getuige nogmaals de kans te geven zijn verklaring bij te stellen. De kantonrechter heeft daarbij aangekondigd dat, als deze daartoe niet bereid zou zijn, in dat geval proces-verbaal zou worden opgemaakt omtrent een vermoeden van meineed en daar tevens de mededeling aan toegevoegd dat het op zichzelf nobel was dat de getuige het voor zijn zoon opnam, maar dat hij nog tien seconden kreeg om na te denken over zijn verklaring. Daardoor heeft de kantonrechter naar het oordeel van de wrakingskamer er blijk van gegeven dat hij geen geloof hechtte aan de verklaring van de getuige en heeft hij daarmee te kennen gegeven dat er zijns inziens sprake was van meer dan een verdenking van meineed. Daarmee is de kantonrechter – voor wat betreft het getuigenverhoor als zodanig – al te zeer vooruitgelopen op het nog te verrichten onderzoek in het kader van de verdenking van het plegen van meineed door de getuige.
De wrakingskamer komt daarmee echter niet tot het oordeel dat door de kantonrechter aldus tevens een opvatting is gegeven over de schuld van de verdachte [eiser]. Uit het feit dat de kantonrechter duidelijk geen geloof heeft willen hechten aan de verklaring van vader [eiser] volgt niet vanzelfsprekend dat diens zoon dus – in de ogen van de kantonrechter – veroordeeld zou moeten worden en er geen vrijspraak meer kan volgen voor de zoon. In hoeverre [eiser] schuldig zal worden bevonden aan het ten laste gelegde zal dienen te worden afgewogen op basis van het gehele dossier. De wrakingskamer heeft niet kunnen vaststellen dat de kantonrechter tijdens de terechtzitting al blijk heeft gegeven van enige overtuiging omtrent de schuld van [eiser] en aldus in zijn spreken en handelen is vooruitgelopen op zijn oordeel ten aanzien van [eiser].
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de feiten en omstandigheden die [eiser] ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, geen grond opleveren voor het oordeel dat het fungeren van de kantonrechter ten opzichte van [eiser] tot schade aan de rechterlijke onpartijdigheid zou kunnen leiden wegens het ontbreken van onpartijdigheid in subjectieve zin of voor het oordeel dat sprake is van een objectief gerechtvaardigde vrees voor onpartijdigheid bij deze rechter ten aanzien van [eiser].
De opmerkingen van mr. Vonken op de door de kantonrechter gebruikte bewoordingen in diens schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek kunnen niet meewegen in de beoordeling, nu het hier niet gaat om feiten of omstandigheden die ten grondslag hebben gelegen aan het verzoek tot wraking zoals ter zitting gedaan.
Gelet op bovenstaande dient het verzoek tot wraking van de kantonrechter te worden afgewezen.
5.De beslissing
Wijst het verzoek tot wraking van de kantonrechter af.
Aldus gewezen op 17 juni 2009 door mr. W.J.J. Beurskens, mr. A.C. Oosterman-Meulenbeld en mr. F.A.G.M. Vluggen, rechters, in bijzijn van de griffier mr. E.G.F. van de Sande.
EvdS