2.3. 1. De bevoegdheidsvraag.
2.3.1.1. De vraag of de kantonrechter bevoegd is om van het onderhavige verzoek kennis te nemen wordt door de kantonrechter beoordeeld in het licht van de specifieke omstandigheden van dit geval, zijnde met name het feit dat ten tijde van de behandeling van dit verzoek eveneens een door verweerder geëntameerde procedure tot het treffen van voorzieningen bij dezelfde kantonrechter aanhangig is. In die procedure wordt, kort gezegd, gevorderd om verzoekster te veroordelen tot voortgezette loonbetaling. Verzoekster heeft op haar beurt in die procedure een reconventionele vordering tot het treffen van voorzieningen ingesteld, strekkende tot veroordeling tot naleving van het concurrentiebeding, dan wel het verbod tot nevenwerkzaamheden, te sanctioneren met dwangsommen, alsmede tot verkrijging van een voorschot van € 50.000,-- op de door verweerder inmiddels reeds verbeurde contractuele boetes. In deze voorzieningenprocedure, zaaknummer 337904 - rolnummer 09/2143, wordt op dezelfde dag waarop deze beschikking wordt gegeven, door de kantonrechter uitspraak gedaan.
De combinatie van een voorziening strekkende tot loondoorbetaling en een voorwaardelijk ontbindingsverzoek is algemeen gebruikelijk, evenals gezamenlijke behandeling van beide zaken algemeen gebruikelijk is. De grondslag voor dit gebruik is dat de partijen verdeeld houdende geschillen, de vraag of met enige zekerheid al dan niet een rechtsgeldig einde aan de arbeidsverhouding is gekomen en daardoor wel of niet de plicht tot loondoorbetaling bestaat enerzijds, en de wens zekerheid te verkrijgen omtrent een einddatum van de arbeidsverhouding anderzijds, door de kantonrechter feitelijk in één zitting behandeld kunnen worden en niet zelden leiden tot een definitieve regeling van der partijen geschillen.
Uit deze algemeen gangbare praktijk blijkt dat tussen de beide procedures door de kantonrechter en door partijen connexiteit wordt ervaren. Het Nederlands burgerlijk procesrecht kent echter geen wettelijke regel die de rechter bevoegdheid geeft om bij deze vorm van connexiteit de dagvaardingszaak en de verzoekschriftzaak op de wijze zoals voor de onderscheiden procedures geregeld in de artikelen 220 jo. 222 respectievelijk 285 lid 2 Rv. te verwijzen of te voegen.
Er is onder kantonrechters een praktijk van informele “kruisvoeging” van beide procedures gegroeid. Deze praktijk strookt met een basisbeginsel van het Nederlands procesrecht dat partijen zo min mogelijk gehinderd worden door formele procesrechtelijke barrières om op een doelmatige wijze binnen een redelijke termijn een rechterlijk oordeel over hun geschillen te verkrijgen. Sprekende voorbeelden van dit beginsel zijn de artt. 65, 66 en 69 Rv.
De kantonrechter beschouwt de voorzieningenprocedure en het verzoek tot de voorwaardelijke ontbinding als twee nauw samenhangende zaken die als zijnde informeel gevoegd gelijktijdige behandeling behoeven.
2.3.1.2. In de onderhavige zaak ligt vervolgens de vraag voor of artikel 20 lid 1 van de EEX-Verordening een informele voeging in de weg staat en ertoe moet leiden dat deze samenhangende procedures toch uit elkaar getrokken worden en op verschillende wijze in verschillende lidstaten los van elkaar moeten worden afgedaan. In de preambule van de verordening is onder (11) bepaald dat de internationale bevoegdheidsregels in hoge mate voorspelbaar moeten zijn, wat is neergelegd in het beginsel dat de woonplaats van de verweerder maatgevend is. Als uitzondering op dit beginsel is onder (12) van de preambule opgenomen dat naast de woonplaats van de verweerder er alternatieve bevoegdheidsgronden mogelijk zijn, gebaseerd op de nauwe band tussen het gerecht en de vordering of de noodzaak een goede rechtsbedeling te vergemakkelijken. De verordening geeft als uitwerking hiervan de regeling voor voeging: afdeling 9, de artikelen 27 tot en met 30. In die afdeling wordt echter alleen gesproken over "vorderingen", waardoor ongewis is of verzoeken ook onder de werking van deze artikelen vallen. De kantonrechter moet daarom teruggrijpen op het onder (12) van de preambule gestelde, waarvan de uitwerking in geformuleerd in artikel 28 lid 3 van de verordening, zijnde dat een goede rechtsbedeling vraagt om gelijktijdige behandeling van de beide zaken.
De kantonrechter kan uit deze beginselen voor de bevoegdheidsregeling in de EEX-Verordening geen andere gevolgtrekking maken dan dat hij op basis van deze uitgangspunten, indien al van toepassing, in afwijking van het bepaalde in artikel 20 lid1 daarvan, bevoegd is tot kennisneming van het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
Letterlijke toepassing van artikel 20 lid 1 van het de verordening kan in gevallen als de onderhavige tot bewust frustrerend forumshoppen leiden: zo het de werknemer uitkomt kan deze door toepassing van artikel 21 van het verdrag de rechter die reeds een door hem zelf aangespannen andere procedure over het zelfde geschil bevoegd maken wanneer hij daar belang bij heeft, maar evenzogoed de rechtsgang traineren door zich op onbevoegdheid te beroepen in de wetenschap dat de zaak voor dat deel dan bij een andere rechter in een andere lidstaat moet worden aangebracht met als gevolg een ruime vertraging in de behandeling en afhandeling van de zaak.
2 .3.1.3. Naast het vorenoverwogene oordeelt de kantonrechter dat er ook termen aanwezig te achten zijn tot een beroep op onbevoegdheid uit hoofde van de EEX-Verordening, aan te merken als misbruik van bevoegdheid ex artikel 3: 13 BW. De feiten die in de voorzieningenprocedure aan de orde centraal staan zijn precies dezelfde als die in de ontbindingsprocedure centraal staan. Dit geldt eveneens voor het geval verweerder een bodemprocedure aanhangig maakt. Honorering van het beroep op onbevoegdheid heeft enkel tot gevolg dat de verzoekster zich tot de Belgische rechter dient te wenden, in België anders dan in Nederland leidende tot een dagvaardingsprocedure op tegenspraak omdat het Belgische recht de Nederlandse 7: 685 BW-figuur niet kent, waarna de kans bestaat dat deze de zaak zal verwijzen naar de Nederlandse rechter, zeker voor het geval verweerder inmiddels een bodemprocedure aanhangig heeft gemaakt. Het beroep op onbevoegdheid is in niemands belang en frustreert enkel een doelmatige procesgang. Wanneer de verweerder geen beroep had gedaan op de onbevoegdheid van de kantonrechter, zou deze bevoegd zijn geweest krachtens (stilzwijgende) forumkeuze. Wanneer de kantonrechter het beroep op onbevoegdheid passeert ontstaat de situatie die daarmee gelijk te stellen is, waardoor wel een goede en doelmatige rechtsbedeling kan plaatsvinden.
2.3.1.4. Aldus oordeelt de kantonrechter dat deze op grond van het vorenoverwogene bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
2.3.2. De stelling dat de kantonrechter voorts onbevoegd zou zijn om van het verzoek kennis te nemen omdat er geen besluit van de aandeelhoudersvergadering ligt wordt aanstonds gepasseerd op grond van het feit dat artikel 7: 685 BW bepaalt dat ieder van de partijen "te allen tijde" bevoegd is zich tot de kantonrechter te wenden om ontbinding van de arbeidsovereenkomst te verzoeken.
2.3.3. De betwisting door verweerder dat sprake is van een verandering in de omstandigheden bestaande uit een teloorgang van de voor een zinvolle uitvoering van de arbeidsverhouding noodzakelijke vertrouwensband wordt door de kantonrechter verworpen.
Uit hetgeen over een weer is gesteld kan de kantonrechter zich niet aan de indruk onttrekken dat de arbeidsverhouding van verweerder met verzoekster sterk is ingekleurd en vormgegeven door de persoonlijke verhouding van verweerder met de voormalige bestuurder van verzoekster. Verweerder heeft niet inzichtelijk gemaakt met welke arbeid hij de 28 uren een week heeft gevuld. Hij heeft volstaan met het globaal noemen van vage werkzaamheden zoals het organiseren van de jaarlijkse kerstborrel en vertegenwoordigen van verzoekster op diverse beurzen, regelen van visa voor werknemers in Dubai en het onderhouden van contacten met de autoriteiten aldaar. Niet weersproken is dat hij vrijwel nooit op kantoor was. De overgelegde e-mailberichten geven, anders dan verweerder stelt, geen duidelijk beeld van zijn activiteiten.
De kantonrechter acht hetgeen verzoekster omtrent het functioneren van verweerder heeft gesteld geloofwaardig en concludeert op basis daarvan dat er sprake is van een diepgaande verstoring in de vertrouwensband die noodzakelijk is om de arbeidsovereenkomst, wanneer deze nog zou bestaan, zinvol voort te zetten. Aldus is er sprake van een verandering in de omstandigheden die een gewichtige reden vormt om de arbeidsovereenkomst, zo deze nog zou bestaan, wegens een gewichtige reden per 1 augustus 2009 te ontbinden.
De kantonrechter heeft zich er van vergewist of het verzoek verband houdt met enig opzegverbod, in casu met name wegens verweerders ziekte, maar kan niet vaststellen dat een dergelijk verband aanwezig is.
2.3.4. De kantonrechter acht uit het over weer gestelde, en op grond van hetgeen onder 2.3.3. is overwogen geen termen aanwezig om aan verweerder een vergoeding naar billijkheid als door hem verzocht toe te kennen.
2.3.5. De kantonrechter oordeelt dat er termen aanwezig zijn om de proceskosten te compenseren.