ECLI:NL:RBMAA:2009:BJ5278

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
10 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
138240 / FA RK 09-303
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing van de moeder met het minderjarige kind naar Duitsland

In deze zaak heeft de moeder, bij wie het kind verblijft, op 4 maart 2009 de rechtbank verzocht om vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing naar Duitsland, waar haar echtgenoot woont en werkt. De rechtbank heeft op 10 augustus 2009 uitspraak gedaan en de moeder toestemming verleend, omdat dit in het belang van het kind werd geacht. De rechtbank heeft daarbij alle omstandigheden van het geval afgewogen, waaronder de kwaliteit van de omgang tussen de vader en het kind, de stabiliteit van de opvoedsituatie en de wens van de moeder om een gezinsleven met haar echtgenoot op te bouwen. De vader had bezwaar gemaakt tegen de verhuizing, vreesde voor de relatie met zijn kind en had zelfstandig verzoeken ingediend om de hoofdverblijfplaats van het kind bij hem te vestigen. De rechtbank oordeelde echter dat de belangen van het kind niet in het geding waren en dat de moeder voldoende had aangetoond dat de verhuizing in het belang van het kind was. De rechtbank benadrukte dat de omgang tussen de vader en het kind niet wezenlijk zou veranderen door de verhuizing. De verzoeken van de vader werden afgewezen, en de rechtbank verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De moeder kreeg toestemming om met het kind naar Duitsland te verhuizen, en de rechtbank wees de verzoeken van de vader om een ouderschapsplan op te stellen af, omdat deze niet op wettelijke grondslagen waren gebaseerd.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak: 10 augustus 2009
Zaaknummer: 138240 / FA RK 09-303
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[verzoekster],
verder te noemen: de moeder,
wonende [adres],
advocaat mr. E.R.T.A. Luijten,
en:
[verweerder],
verder te noemen: de vader,
wonende [adres],
advocaat mr. G.G.J. van Kooten.
1. Verloop van de procedure
De moeder heeft de rechtbank op 4 maart 2009 op de voet van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek verzocht haar vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing naar Duitsland.
Door de vader is op 21 juli 2009 een verweerschrift ingediend, tevens inhoudende een zelfstandig verzoek.
De zaak is behandeld ter zitting van 27 juli 2009.
2. Vaststaande feiten
Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het volgende gebleken.
[de minderjarige] (hierna: [de minderjarige]) is geboren [geboortegegevens] binnen de inmiddels beëindigde affectieve relatie van de moeder en de vader. Nog voor zijn geboorte is [de minderjarige] erkend door de vader en de vader en de moeder oefenen gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] uit. [de minderjarige] heeft sinds maart 2006 zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder in [woonplaats]. De vader woont in [woonplaats]. In het kader van de verdeling tussen de ouders van de verzorgings- en opvoedingstaken verblijft [de minderjarige] in ieder geval een keer in de twee weken een weekend bij de vader van vrijdagmiddag tot zondagochtend danwel maandagochtend 7.00 uur en soms zelfs meer.
De moeder heeft inmiddels geruime tijd, meer dan vier jaar, een nieuwe relatie, met wie zij kort geleden in het huwelijk is getreden. De echtgenoot van de moeder werkt bij Vodafone in [D.] (Duitsland), waar hij ook woont.
De moeder is voornemens samen met [de minderjarige] in de zomer van 2009 te verhuizen van [woonplaats] naar [woonplaats] (Duitsland), een voorstadje van [D.], waar [de minderjarige] voor het schooljaar 2009/ 2010 inmiddels is ingeschreven op de '[X-school]'.
In de Duitse deelstaat Nordrhein-Westfalen, waar [woonplaats] ligt, begint het nieuwe schooljaar op 17 augustus 2009.
3. Verzoek en verweer
De moeder heeft de rechtbank verzocht haar op de voet van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek vervangende toestemming te verlenen om met het minderjarige kind van partijen in de zomer van 2009 te verhuizen van [woonplaats] naar [woonplaats].
De vader heeft ervoor gepleit het verzoek van de moeder af te wijzen. De vader heeft tevens bij zelfstandig verzoek verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] met ingang van augustus 2009, althans veertien dagen voor aanvang van het nieuwe schooljaar in Nederland, bij hem zal zijn. Voorts heeft de vader verzocht te gelasten dat partijen gehouden zijn binnen zes weken na de eindbeslissing een ouderschapsplan op te stellen. De vader heeft ten slotte verzocht – indien het verzoek van de vrouw wordt toegewezen – te bepalen dat in het ouderschapsplan zal worden opgenomen dat het de moeder niet zal zijn toegestaan opnieuw te verhuizen met [de minderjarige].
Beide partijen hebben ter zitting verwezen naar het door hen ingediende verzoekschrift, respectievelijk verweerschrift.
De moeder acht een verhuizing wenselijk en noodzakelijk, nu zij inmiddels is gehuwd met haar nieuwe partner en zij, ook in het belang van [de minderjarige], een gezinssituatie met haar echtgenoot wil creëren. Haar echtgenoot woont en werkt reeds in [D.] en de moeder stelt dat de arbeidsmarkt daar haar meer perspectief heeft te bieden dan in [woonplaats].
De moeder heeft voorts verklaard dat geen enkele reden bestaat voor de vader om bang te zijn dat de relatie tussen hem en [de minderjarige] zal afbrokkelen. De moeder zal al hetgeen in haar macht ligt in het werk stellen om de relatie tussen [de minderjarige] en de vader te in stand te houden.
De vrouw heeft ten slotte te kennen gegeven graag mee te willen werken aan de totstandkoming van een ouderschapsplan, maar zich daarbij niet op voorhand te willen binden aan de door de vader gestelde voorwaarden.
De vader is van mening dat, nu hoe dan ook een verhuizing voor [de minderjarige] op handen is, een verhuizing naar [woonplaats] de minst grote – en in zijn ogen daarom meest wenselijke – stap voor [de minderjarige] betekent. Per slot van rekening heeft [de minderjarige] in zijn jongste jaren ook in [woonplaats] gewoond en hij verblijft daar nog steeds regelmatig. [de minderjarige] is bovendien in afwachting van de uitkomst van het voorliggende verzoek ingeschreven op de basisschool die hij reeds gedurende een korte periode bezocht, voordat hij zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder in [woonplaats] kreeg.
De vader vreest dat [woonplaats] uiteindelijk slechts het voorportaal is voor een verhuizing verder weg binnen Europa, wanneer de carrière van de echtgenoot van de moeder dit vereist. In dat verband heeft de vader erop gewezen dat de moeder hem reeds eerder, nota bene op de zesde verjaardag van [de minderjarige], om toestemming had verzocht om met [de minderjarige] naar Dublin (Ierland) te mogen verhuizen terwijl hij de moeder in verband met de werkzaamheden van haar echtgenoot ook steden als Bayreuth, London, Brussel en Berlijn heeft horen noemen. Tot slot vreest vader dat de moeder niet de kracht zal hebben [de minderjarige] uit eigen vrije wil terug te laten keren naar hem indien het verblijf in Duitsland [de minderjarige] onoverkomelijke problemen zou opleveren.
4. Beoordeling
Het ouderlijk gezag omvat mede de bevoegdheid de hoofdverblijfplaats van het kind te bepalen. Indien de ouders het gezag gezamenlijk uitoefenen kan de ene ouder derhalve niet zonder goedvinden van de andere ouder met het kind naar een ander land vertrekken. Bij geschillen daarover kunnen partijen zicht op de voet van het bepaalde in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek tot de rechter wenden.
Vooropgesteld moet worden, dat uit de omstandigheid dat in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat de rechtbank een zodanige beslissing dient te nemen als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt, niet mag worden afgeleid, dat het belang van het kind bij geschillen over gezamenlijke gezagsuitoefening altijd zwaarder weegt dan andere belangen De rechtbank zal bij haar beslissing over dergelijke geschillen alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen, wat er in voorkomend geval ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen (vgl. HR 25 april 2008, LJN: BC5901). Anders gezegd: het belang van het kind hoeft niet altijd en zeker niet als vanzelfsprekend de doorslag te geven.
Daarmee in overeenstemming is het uitgangspunt dat de moeder in beginsel de vrijheid toekomt haar leven opnieuw en naar eigen inzichten in te richten, ook al brengt dat mee dat zij verhuist naar het buitenland, in dit geval naar [woonplaats], waar zij inmiddels samen met haar echtgenoot een woning heeft gekocht. Op zichzelf stelt de vader die vrijheid van de moeder ook niet ter discussie. Als moeder die met de vader gezamenlijk het ouderlijk gezag over [de minderjarige] uitoefent dient de moeder in haar keuzes wel rekening te houden met de belangen van [de minderjarige] én de vader en dat is wat zij, naar de stellingen van de vader, zoals de rechtbank die begrijpt, in dit geval onvoldoende heeft gedaan.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Beide ouders zijn sterk betrokken bij het welbehagen van [de minderjarige], zij benadrukken elkaars goede ouderschap en zij zijn over en weer overtuigd van elkaars goede bedoelingen. Die overtuiging maakt dat de moeder begrijpt hoe de vader zich voelt en brengt mee dat zij begrip kan opbrengen voor de wijze waarop de man verweer voert, hoewel het haar tegelijkertijd ook raakt en schokt. Beide ouders erkennen dat de communicatie tussen hen desondanks goed is en in ieder geval beter dan een paar maanden geleden, toen de moeder het onderwerp 'verhuizing naar Duitsland' aansneed. Wat de uitkomst van deze zaak ook is, de ouders hebben tegenover de rechtbank benadrukt dat over en weer het vertrouwen bestaat dat zij zich als goede ouders zullen blijven inzetten voor het welzijn van [de minderjarige] op de wijze zoals zij dat tot dusver altijd hebben gedaan. Tussen de ouders is overigens niet in geschil dat het op dit moment goed gaat met [de minderjarige], die zij beiden betitelen als een intelligent en sociaal kind en aan wie beiden de vaardigheid toedichten om in Duitsland snel te integreren en snel de Duitse taal te leren. Dientengevolge acht de rechtbank zowel de vader als de moeder zeer goed in staat, ieder voor zich, de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] voortaan voor zijn of haar rekening te nemen. Dat toewijzing van het verzoek van de moeder repercussies zal hebben op de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] behoeft dan ook niet te worden gevreesd en andersom, bij toewijzing van het verzoek van de vader, bestaat die vrees evenmin.
Vast staat dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] sedert bijna vier jaar onafgebroken bij de moeder was. Daarnaast echter is er ook altijd een intensief contact tussen [de minderjarige] en zijn vader geweest. Dat intensieve contact kan nochtans niet verbloemen dat de moeder, sinds [de minderjarige] zijn hoofdverblijf bij haar heeft, altijd het grootste aandeel in de verzorging en de opvoeding en de daarmee gepaard gaande verantwoordelijkheid voor [de minderjarige] heeft gehad. Dat is geen diskwalificatie van de vader maar de droge vaststelling dat van een co-ouderschap zoals vader dat wil doen voorkomen geen sprake is geweest. Dat de vader dat thans nastreeft kan daaraan niet meer afdoen.
In het algemeen acht de rechtbank het in het belang van de minderjarige, die gebaat is bij rust, continuïteit en stabiliteit in zijn opvoedingssituatie, dat hij zoveel mogelijk de verblijfplaats volgt van de verzorgende ouder en dat is in dit geval de moeder. Een verhuizing naar het buitenland vormt niet op voorhand een uitzondering op die regel.
Dit zou anders kunnen komen te liggen, in het kader van de hiervoor aangehaalde afweging van belangen, indien de keuze van de moeder om te verhuizen naar [woonplaats] zou stuiten op overwegende bezwaren aan de zijde van [de minderjarige], bijvoorbeeld als de inhoud en de frequentie van het contact tussen [de minderjarige] en zijn vader als gevolg van de verhuizing drastisch zou worden beperkt.
De vader heeft in productie 3 bij het verweerschrift uitvoerig beargumenteerd geschetst dat [de minderjarige] bij hem in [woonplaats] een minstens even goede verzorging en opvoeding kan krijgen als bij zijn moeder in [woonplaats]. Naar het oordeel van de rechtbank staat dat op zichzelf ook niet ter discussie tussen partijen, alleen is dat niet de vraag waar het in deze zaak om draait. De kern van het geschil is de vraag of overwegende bezwaren aan de zijde van [de minderjarige] zich ertegen verzetten dat hij de verblijfplaats van zijn moeder volgt en met haar meeverhuist naar Duitsland. Dergelijke overwegende bezwaren tegen een verhuizing van [de minderjarige] naar Duitsland heeft de vader in feite niet aangevoerd, anders dan, vanwege de loopbaan van de echtgenoot van de moeder, de vrees dat [woonplaats] het voorportaal is van een verhuizing naar een ander land binnen Europa. Dat die vrees terecht en in de concrete omstandigheden van het geval gerechtvaardigd is, heeft de vader evenwel niet aannemelijk gemaakt, zodat de rechtbank niet anders kan dan die vrees als voorbarig te bestempelen. Voor het overige is ook de rechtbank, naar objectieve maatstaven gemeten, niet van overwegende bezwaren in evenvermelde zin gebleken.
In dat verband acht de rechtbank allereerst van belang dat de moeder voldoende inzicht heeft verschaft in haar beweegredenen om met [de minderjarige] naar Duitsland te verhuizen. De moeder is recent in het huwelijk getreden. Bovendien heeft de moeder onweersproken gesteld dat [de minderjarige] haar echtgenoot inmiddels vier jaar kent, dat [de minderjarige] gedurende de weekenden die [de minderjarige] niet bij de vader doorbrengt, op een enkele uitzondering na, in [D.] verblijft en dat zij gedrieën al verscheidene vakanties [Ibiza, Toscane, Cambodja en Maleisië en skiën in Oostenrijk] met elkaar hebben doorgebracht. Onder die omstandigheden acht de rechtbank het een alleszins gerechtvaardigde wens van de moeder, én in het belang van [de minderjarige], dat zij die band als een echte gezinsband bestendigd wenst te zien.
Hiernaast heeft de moeder beargumenteerd dat de arbeidsmarkt in [D.], hoewel zij zegt pas te willen gaan werken als [de minderjarige] volledig is ingeburgerd, haar meer heeft te bieden dan die van [woonplaats] terwijl zij ook voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat diezelfde arbeidsmarkt haar huidige echtgenoot aan de stad [D.] kluistert. De rechtbank acht het dan ook niet voor de hand liggen dat de echtgenoot van de moeder naar Nederland verhuist. Daarmee staat ook wel vast dat wanneer de moeder zich niet met [de minderjarige] in of in de buurt van [D.] zou kunnen vestigen, tevens een streep worden getrokken door het gezinsleven zoals de moeder dat thans met haar echtgenoot én [de minderjarige] in [woonplaats] wenst te gaan voeren.
Gelet op de stukken en de toelichting daarop ter zitting moet voorts worden aangenomen dat de moeder bij deze, ook voor haar ingrijpende beslissing, ruimschoots aandacht heeft gehad voor de belangen van [de minderjarige]. Met de nodige zorg en zoveel mogelijk in overleg met de vader is een reguliere Duitse school voor [de minderjarige] uitgezocht, waar hij inmiddels, onder de opschortende voorwaarde dat toestemming tot verhuizing wordt verleend, is aangemeld. Daarnaast zal [de minderjarige] tevens twee uur Nederlandse les gaan volgen om zijn Nederlands op peil te houden. Bij de keuze voor de Duitse woonplaats [woonplaats] hebben voorts aspecten als kindvriendelijk, rustig en internationaal een belangrijke rol gespeeld en ook de mogelijkheid dat [de minderjarige] in de buurt van zijn nieuwe school bij de club [woonplaats] kan gaan voetballen is van wezenlijke betekenis geacht. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet worden volgehouden dat de moeder bij haar keuze om met [de minderjarige] naar [woonplaats] te verhuizen over één nacht ijs is gegaan.
De vader heeft daartegenover gesteld dat de keuze van de moeder minder weloverwogen is geweest dan zij doet voorkomen. Als voorbeeld heeft hij de wijze waarop de schoolkeuze voor [de minderjarige] tot stand is gekomen eruitgelicht. Volgens de vader vergt de keuze voor een reguliere Duitse, niet op buitenlandse leerlingen ingestelde school niet alleen extra veerkracht van [de minderjarige], maar ook extra begeleiding door de moeder. De vader stelt dat de moeder daarvoor onvoldoende discipline en regelmaat in zich heeft, wat de vader toeschrijft aan haar laconieke en chaotische inslag.
De rechtbank gaat hieraan voorbij, nu de vader onvoldoende heeft aangevoerd om die stelling overeind te kunnen houden. Dat de beide ouders de internationale school in [D.] ideaal vinden voor [de minderjarige] en liever hadden gezien dat hij die school zou hebben kunnen bezoeken, staat wel vast maar beide partijen zijn het ook erover eens dat de internationale school vanwege de hoogte van het lesgeld niet haalbaar was. Daarmee is evenwel niet gezegd dat de moeder bij de keuze voor een reguliere Duitse school, waarin overigens ook de vader een vinger in de pap heeft gehad, de belangen van [de minderjarige] zou hebben veronachtzaamd. Naar redelijkerwijs mag worden aangenomen zal een plaatsing op een reguliere Duitse school inderdaad wat meer veerkracht van [de minderjarige] en wat extra begeleiding en aandacht van de moeder vergen, maar gelet op de bovengemiddelde kwaliteiten die de beide ouders [de minderjarige] toedichten heeft de rechtbank geen enkele aanleiding te veronderstellen dat hij die extra veerkracht niet zou kunnen opbrengen. Evenmin bestaat aanleiding te veronderstellen dat de moeder zo weinig discipline en regelmaat in zich heeft dat met de vader moet worden aangenomen dat de moeder [de minderjarige] niet de benodigde extra aandacht en begeleiding zou kunnen bieden.
De vader en ook de moeder stellen dat [de minderjarige] loyaal is aan beide ouders en dat hij zich zal neerleggen bij welke beslissing dan ook. Terecht belasten de ouders [de minderjarige] niet met de te maken keuze op welke plaats hij na de schoolvakantie zijn hoofdverblijf zal hebben. [de minderjarige] heeft echter wel recht op duidelijkheid en in dat kader acht de rechtbank niet onbelangrijk hoe [de minderjarige] zelf tegenover een verhuizing naar [D.] staat. De moeder heeft gesteld dat [de minderjarige] de verhuizing spannend, leuk en positief vindt en de vader heeft dat niet gemotiveerd weersproken. Evenmin weersproken heeft de vader dat [de minderjarige] al Duits verstaat, naar de Duitse televisie kijkt en met de echtgenoot van de moeder Duits spreekt. Een taalbarrière lijkt er dan ook niet echt te zijn. Bovendien is de Duitse taal voor Nederlanders, net als de Engels taal, niet zo wereldvreemd en niet zo moeilijk, dat een schrandere jongen als [de minderjarige] zich die taal niet snel eigen zou kunnen maken. Naar het oordeel van de rechtbank geeft dat alles in onderling verband en samenhang beschouwd voldoende voeding aan de gedachte dat [de minderjarige] in ieder geval niet huizenhoog tegen een verhuizing naar [woonplaats] opziet. Het feit dat [de minderjarige] inmiddels niet meer zodanig is geworteld in [woonplaats] dat een verhuizing naar [woonplaats] makkelijker zou verlopen dan een verhuizing naar [woonplaats] neemt de rechtbank uitdrukkelijk mee in haar oordeel. Ook in [woonplaats] zal [de minderjarige] een nieuwe start moeten maken.
Daarop gelet en uitgerust met de kwaliteiten die de beide ouders hem toedichten, is de rechtbank van oordeel dat een verhuizing van [de minderjarige] naar [woonplaats] niet op onoverkomelijke problemen hoeft te stuiten en veeleer als een verrijking moet worden beschouwd waar [de minderjarige] in zijn latere leven profijt van kan hebben. Mochten dergelijke problemen onverhoopt wel opdoemen, dan bestaat overigens geen enkele grond te veronderstellen dat de moeder niet zou willen meewerken aan een terugkeer van [de minderjarige] naar Nederland. Voor de negatieve verwachtingen die de vader daaromtrent heeft uitgesproken heeft de rechtbank geen objectieve aanknopingspunten aangetroffen. De rechtbank deelt de vrees van de vader dan ook niet.
Een aspect dat de rechtbank uitdrukkelijk ook in haar overwegingen betrekt ten slotte is het recht op en de kwaliteit van de omgangsmomenten van de vader met [de minderjarige]. Dat recht blijft naar het oordeel van de rechtbank bij een verhuizing van [de minderjarige] met zijn moeder naar [woonplaats] praktisch onaangetast. De afstand van [woonplaats] naar [woonplaats] is zowel in tijd als in kilometers uitgedrukt niet noemenswaardig korter dan de afstand van [woonplaats] naar [woonplaats]. Bovendien komt in het huidige tijdsgewricht, waarin communicatiemiddelen, zoals internet, 'MSN', 'Skype' en het gebruik van een webcamera, ook een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het in stand houden van contact, aan de factoren tijd en afstand een minder doorslaggevende rol toe dan jaren geleden.
Er bestaat dan ook geen enkele grond te veronderstellen dat de intensieve wijze waarop de vader invulling wenst te blijven geven aan zijn vaderschap niet kan worden voortgezet wanneer [de minderjarige] in [woonplaats] woont. De tot op zekere hoogte voorstelbare vrees van de vader dat [woonplaats] voor de moeder en [de minderjarige] het voorportaal zou kunnen zijn van een verhuizing verder weg van [woonplaats], acht de rechtbank hierbij niet van doorslaggevende betekenis. Hoewel de moeder niet heeft willen uitsluiten dat de loopbaan van haar echtgenoot een verhuizing naar elders binnen Duitsland of Europa meebrengt, en evenmin dat zij hem dan samen met [de minderjarige] zal volgen, zijn er geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit kan worden afgeleid dat vaders vrees thans objectief gerechtvaardigd is. Daarmee is die vrees zo voorbarig dat daarin onvoldoende rechtvaardiging kan worden gevonden, de moeder vervangende toestemming voor verhuizing naar [woonplaats] te onthouden.
Alle belangen en omstandigheden van het geval, zoals hiervoor genoemd, afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat de moeder vervangende toestemming dient te worden verleend om zich met [de minderjarige] te vestigen in [woonplaats]. Het verzoek van de vrouw ligt daarmee voor toewijzing gereed. Dit betekent dat de moeder naar Duitsland zal kunnen verhuizen en dat [de minderjarige] haar daarin zal mogen volgen. Het door de man onder 1) van het petitum geformuleerde zelfstandig verzoek zal dientengevolge moeten worden afgewezen.
Dat geldt ook voor de door de man onder 2) van het petitum geformuleerde zelfstandige verzoeken. De omstandigheid dat de moeder niet heeft willen uitsluiten dat zij na verloop van tijd wederom met haar echtgenoot en [de minderjarige] zal verhuizen naar een andere plaats in Duitsland of zelfs Europa geeft de vader niet het recht van de moeder te verlangen dat zij zich op dit punt in een tussen de ouders overeen te komen ouderschapsplan bindend vastlegt. De vader heeft ook niet onderbouwd op welke wettelijke grondslag hij dat van de moeder zou kunnen verlangen. Wel heeft de moeder verklaard haar medewerking te willen verlenen aan de totstandkoming van een ouderschapsplan. Er bestaat geen aanleiding om aan deze uitlatingen van de moeder te twijfelen. Het verzoek van de vader daarentegen te bepalen dat partijen gehouden zullen zijn tot het opstellen van een ouderschapsplan steunt niet op de wet, zodat dat verzoek niet toewijsbaar is.
De verzoeken over en weer om een proceskostenveroordeling wijst de rechtbank af gelet op de aard van de relatie die partijen met elkaar hebben gehad.
Hoewel dat niet met zoveel woorden is verzocht volgt uit de aard van de zaak ten slotte dat de beschikking door de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard.
5. Beslissing
De rechtbank:
Verleent de moeder op de voet van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek vervangende toestemming om met het minderjarige kind van partijen:
- [de minderjarige] , geboren [geboortegegevens],
te verhuizen naar [woonplaats] (Duitsland).
Wijst het meer of anders verzochte af.
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.L.G. Geisel, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op
10 augustus 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.
GK
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.