ECLI:NL:RBMAA:2009:BJ4351

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
28 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
136200
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de alimentatieverplichting na 22 jaar partneralimentatie

In deze zaak heeft de rechtbank Maastricht op 28 juli 2009 uitspraak gedaan over het verzoek van de man om de alimentatieplicht jegens de vrouw te beëindigen. De man heeft meer dan 22 jaar partneralimentatie betaald en beroept zich op de overgangsbepalingen van de Wet betreffende limitering alimentatie na scheiding (WLA). Hij stelt dat de vrouw, die inmiddels 65 jaar is en een AOW-uitkering en een aanvullend pensioen ontvangt, voldoende in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. De vrouw heeft verweer gevoerd en betoogd dat beëindiging van de alimentatie te ingrijpend voor haar zou zijn, maar heeft deze stelling onvoldoende onderbouwd.

De rechtbank overweegt dat de vrouw in de jaren voor haar 65ste van een bijstandsuitkering heeft geleefd en dat haar inkomen na het bereiken van deze leeftijd is gestegen door de AOW en het ouderdomspensioen van de man. De rechtbank concludeert dat de beëindiging van de alimentatie niet onredelijk is, gezien de omstandigheden. De vrouw heeft niet aangetoond dat de beëindiging van de alimentatie haar in een onhoudbare situatie zou brengen. De rechtbank wijst erop dat de man erop heeft mogen vertrouwen dat zijn alimentatieverplichting op een gegeven moment zou eindigen, en dat moment is nu aangebroken.

De rechtbank beslist daarom dat de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw per 1 augustus 2009 eindigt. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de man niet hoeft te wachten op een eventuele hoger beroep procedure voordat de alimentatie stopt. De uitspraak is gedaan in het openbaar en de betrokken partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak: 28 juli 2009
Zaaknummer: 136200 / FA RK 08-1980
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[naam verzoeker],
verzoeker, verder te noemen: de man,
wonende te [woonplaats verzoeker],
advocaat mr. P.J.H.C. Glenz,
en:
[naam wederpartij],
wederpartij, verder te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats wederpartij],
advocaat mr. J.G.M. Daemen.
1. Verloop van de procedure
De man heeft op 22 december 2008 een verzoekschrift tot beëindiging van partneralimentatie ingediend.
Een afschrift van het verzoekschrift is bij aangetekend schrijven van 3 februari 2009 door de griffier van deze rechtbank aan de vrouw toegezonden.
Door de vrouw is op 17 februari 2009 een verweerschrift ingediend.
De vrouw heeft bij brief van 18 juni 2009 een aantal stukken overgelegd.
De zaak is behandeld ter zitting van 14 juli 2009.
2. Beoordeling
Bij beschikking van deze rechtbank van 16 januari 1986 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheiding is op 6 februari 1986 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
De man is bij beschikking van deze rechtbank van 7 augustus 1990 veroordeeld tot betaling van een bedrag van fl. 300,- per maand als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. Ingevolge de wettelijke indexeringen bedraagt die bijdrage volgens het verzoekschrift thans in 2008 € 142,93 per maand.
De man verzoekt te bepalen dat de alimentatieplicht van hem jegens de vrouw wordt beëindigd nu hij inmiddels meer dan 15 jaar, namelijk reeds 22 jaar, door middel van partneralimentatie heeft voorzien in het levensonderhoud van de vrouw. De man doet daarbij een beroep op de overgangsbepalingen van de Wet betreffende limitering alimentatie na scheiding (WLA) en houdt rekening met de duur van het huwelijk, de leeftijd van partijen en het feit dat de man maandelijks een bedrag van
€ 354,13 aan ouderdomspensioen aan de vrouw voldoet. De vrouw heeft sinds de echtscheiding voldoende tijd gehad om zelf volledig in haar levensonderhoud te kunnen voorzien. Beëindiging van de alimentatie is volgens de man niet te ingrijpend voor de vrouw.
De vrouw heeft tegen toewijzing van het verzoek gemotiveerd verweer gevoerd. Volgens de vrouw voldoet de beschikking van 7 augustus 1990 nog steeds aan de vereiste wettelijke maatstaven. Voor de vrouw is een beëindiging van de partneralimentatie te ingrijpend en kan van haar in alle redelijkheid en billijkheid niet worden verwacht. Het huwelijk van partijen heeft 28 jaar geduurd, waarbij de vrouw het huishouden deed en de kinderen verzorgde. De vrouw heeft geen opleiding en geen werkervaring, zodat het huwelijk haar totale verdiencapaciteit teniet heeft gedaan. Bovendien is zij tot twee keer toe aan haar nieren geopereerd, zodat zij op enig moment niet meer kon werken. Tot haar 65ste heeft de vrouw van de bijstand geleefd. Thans ontvangt de vrouw een AOW-uitkering en € 354,13 aan ouderdomspensioen en is de vrouw gedurende de jaren gewend geraakt aan de aanvullende alimentatiebijdrage van de man. Daar staat tegenover dat de man een hoog inkomen heeft, vermogen heeft en geen of zeer beperkte woonlasten. Buiten de duur van de verplichting tot het betalen van alimentatie zijn geen redenen aangevoerd waarom de bestaande beschikking zou moeten worden gewijzigd, zodat er geen gewijzigde omstandigheden zijn aangevoerd. De beschikking van 7 augustus 1990 kan bovendien niet op grond van gewijzigde omstandigheden gewijzigd worden, zo volgt uit de beschikking.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat de man niet om wijziging van de beschikking van 7 augustus 1990 heeft verzocht, zodat het verweer van de vrouw dat deze beschikking niet op grond van gewijzigde omstandigheden kan worden gewijzigd, niet opgaat.
Op grond van de WLA eindigt de onderhoudsverplichting van gewezen echtgenoten van rechtswege na het verstrijken van twaalf jaren (artikel 1:157, derde en vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek). Voor gevallen als het onderhavige, waarin vóór 1 juli 1994 een uitkering tot levensonderhoud door de rechter is toegekend, bevat artikel II, tweede lid, WLA de volgende overgangsbepaling:
‘Op verzoek van degene, die op grond van een vóór de inwerkingtreding van deze wet gewezen rechterlijke uitspraak verplicht is een uitkering tot levensonderhoud te verstrekken, beëindigt de rechter de verplichting, indien deze op of na dat tijdstip vijftien of meer jaren heeft geduurd, tenzij hij van oordeel is dat de beëindiging van de uitkering van zo ingrijpende aard is dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van degene die tot de uitkering gerechtigd is kan worden gevergd. In dat geval stelt de rechter op verzoek van de tot uitkering gerechtigde alsnog een termijn vast. Bij de beoordeling hiervan houdt de rechter in ieder geval rekening met:
a. de leeftijd van degene die tot de uitkering gerechtigd is;
b. de omstandigheid dat uit het huwelijk kinderen zijn geboren;
c. de datum en de duur van het huwelijk en de mate waarin zulks de verdiencapaciteit van de betrokkenen heeft beïnvloed;
d. de omstandigheid dat de tot de uitkering gerechtigde geen recht heeft op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen van degene die tot de uitkering is gehouden.
De rechter bepaalt bij de uitspraak of verlenging van de vastgestelde termijn na ommekomst daarvan al dan niet mogelijk is. Het bepaalde in de eerste volzin kan niet tot gevolg hebben dat de uitkering eindigt binnen drie jaren na inwerkingtreding van deze wet.’
De rechtbank is van oordeel dat hieruit als hoofdregel kan worden afgeleid dat de verplichting tot het betalen van alimentatie in een geval als het onderhavige in beginsel eindigt na een periode van 15 jaar. Het is de bedoeling van de wetgever geweest om op enig moment een einde te maken aan de plicht van de alimentatieplichtige tot het bijdragen in het levensonderhoud van de alimentatiegerechtigde.
Het is in casu aan de alimentatiegerechtigde, de vrouw dus, om voldoende gemotiveerd te stellen dat er voor toepassing van genoemde uitzonderingsregel grond is. In dit verband moeten alle relevante omstandigheden van het geval, zowel die aan de zijde van de alimentatiegerechtigde als die aan de zijde van de alimentatieplichtige, in aanmerking worden genomen en in onderling verband worden gewogen. Nu de vrouw niet heeft verzocht om vaststelling van een termijn zoals genoemd in artikel II, tweede lid, WLA, zal de rechtbank daar verder niet op ingaan.
Hoewel de vrouw heeft gesteld dat een beëindiging van de door de man aan haar te betalen alimentatie te ingrijpend is en naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van haar kan worden gevergd, heeft zij deze stelling onvoldoende gemotiveerd onderbouwd. Zo heeft zij niet aangegeven waarom een dergelijke beëindiging zo ingrijpend is en heeft zij bijvoorbeeld niet duidelijk gemaakt dat dit voor haar een drastische inkomensachteruitgang betekent. Zij heeft enkel gesteld dat zij gewend is de alimentatiebijdrage als aanvulling op haar inkomen te krijgen.
Een bijzonderheid in casu is dat vlak voor het verstrijken van de hiervoor genoemde periode van 15 jaar de vrouw als gevolg van het bereiken van de leeftijd van 65 jaar aanzienlijk in inkomen erop vooruit is gegaan in vergelijking met voorgaande jaren, ook wanneer de onderhoudsbijdrage van de man daarbij wordt weggedacht. Ze leefde immers, zoals onweersproken door haar is gesteld, gedurende de ruim 14 jaar na echtscheiding van een bijstandsuitkering. De rechtbank is uit de stukken voorts gebleken dat de vrouw thans naast een AOW-uitkering van om en nabij € 960,- netto per maand tevens een bedrag van € 354,13 netto per maand, zijnde het aandeel van haar in het ouderdomspensioen van de man, ontvangt. De door haar van de man te ontvangen alimentatie bedraagt daarnaast netto ongeveer € 110,- per maand.
De rechtbank is van oordeel dat de beëindiging van de alimentatie in het licht van alle relevante omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van de vrouw kan worden gevergd. Daarbij betrekt de rechtbank dat de vrouw in inkomen achteruit zal gaan, maar niet dusdanig dat zij wederom op het bestaansniveau van voor haar 65ste levensjaar terecht zal komen. Integendeel, zij heeft dan nog steeds een inkomen van ruim boven bijstandsniveau, mede gelet op haar aandeel in het ouderdomspensioen van de man, en moet daarmee in staat worden geacht volledig in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. Dat de vrouw in de loop der jaren gewend is geraakt aan de aanvullende alimentatiebijdrage van de man is in dit kader dan ook minder zwaarwegend. Daar staat immers tegenover dat de man erop heeft mogen vertrouwen dat zijn alimentatieverplichting jegens de vrouw op enig moment zou eindigen. Dat moment is naar het oordeel van de rechtbank thans aangebroken, te meer nu de man op dit moment ruim 23 jaar aan zijn alimentatieverplichting jegens de vrouw voldoet. Hoewel tussen partijen niet ter discussie staat dat de man de draagkracht heeft om de alimentatiebijdrage aan de vrouw te leveren, weegt deze omstandigheid in het licht van de overige omstandigheden minder zwaar.
Het verzoek van de man zal daarom worden toegewezen.
De rechtbank acht termen aanwezig de datum van beëindiging van de verplichting tot het betalen van alimentatie vast te stellen op 1 augustus 2009, aangezien de bijdrage tot en met heden volledig is voldaan aan de vrouw en het van algemene bekendheid is dat alimentatiegelden van maand tot maand plegen te worden verbruikt voor het doel waarvoor zij worden verstrekt.
3. Beslissing
De rechtbank:
Beëindigt de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw met ingang van 1 augustus 2009.
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.M.I.A. Bregonje, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2009 in tegenwoordigheid van de griffier.
JPW
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch:
a.door de verzoekende partij en door degene(n) aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden: binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b.door andere belanghebbenden: binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hen op andere wijze bekend is geworden.