ECLI:NL:RBMAA:2009:BJ3215

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
27 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08 / 1789
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaarschrift wegens onredelijk late indiening na handhavingsverzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 27 juli 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Koninklijke Verbond van Ondernemers in het Horeca- en Aanverwante Bedrijf Horeca Nederland (eiseres) en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenburg aan de Geul (verweerder). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op een handhavingsverzoek dat op 26 september 2007 was ingediend. Verweerder had het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit acht maanden na het verstrijken van de beslistermijn was ingediend. De rechtbank heeft overwogen dat het bezwaar niet onredelijk laat was ingediend, omdat eiseres meerdere malen had geïnformeerd naar de status van haar verzoek en er geen kennisgeving was gedaan door verweerder over het uitblijven van een besluit. De rechtbank oordeelde dat eiseres redelijkerwijs kon verwachten dat er binnen een afzienbare termijn een beslissing zou komen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres. Tevens werd het griffierecht aan eiseres vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 08 / 1789
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
in het geding tussen
Afdeling Valkenburg aan de Geul van het Koninklijk Verbond van Ondernemers in het Horeca- en Aanverwante Bedrijf Horeca Nederland,
eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenburg aan de Geul,
verweerder.
Datum bestreden besluit: 7 oktober 2008
Kenmerk: 4343 (5594)
1. Procesverloop
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit (bekendgemaakt bij brief van 9 oktober 2008) heeft verweerder het namens eiseres ingediende bezwaarschrift, gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit is namens eiseres tijdig beroep ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ingesteld door [naam], werkzaam bij de Stichting Bevordering Eerlijke Mededinging horeca-activiteiten.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank gezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2009, alwaar eiseres - met kennisgeving - niet is verschenen.
Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door G.A.M.C. Goossens, werkzaam bij de gemeente Valkenburg aan de Geul.
2. Overwegingen
Bij brief van 25 september 2007 is namens eiseres verzocht om jegens de exploitant van [naam inrichting], handhavend op te treden wegens overtreding van de gebruiksvoorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
Bij brief van 30 juli 2008 is namens eiseres bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op voormeld verzoek.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar en overneming van het advies van de gemeentelijke commissie voor de bezwaarschriften, dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, nu het bezwaarschrift onredelijk laat, te weten acht maanden na het verstrijken van de beslistermijn, is ingediend.
Eiseres heeft zich met dit besluit niet kunnen verenigen en heeft hiertegen aangevoerd dat zij meerdere malen na het verstrijken van de beslistermijn bij verweerder heeft geïnformeerd, waardoor zij redelijkerwijs erop mocht vertrouwen dat er in ieder geval in februari/maart een besluit op haar verzoek zou worden genomen. Toen dit besluit uitbleef, heeft eiseres meerdere malen telefonisch (tevergeefs) contact gezocht met verweerder. Gelet hierop is eiseres de mening toegedaan dat zij niet onredelijk lang heeft gewacht met het indienen van het bezwaar.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel is de in het eerste lid bedoelde redelijke termijn in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een kennisgeving als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, van de Awb heeft gedaan.
Ingevolge artikel 4:14, derde lid, van de Awb stelt het bestuursorgaan indien, bij het ontbreken van een bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn, een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, de aanvrager daarvan in kennis en noemt het daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt het niet tijdig nemen van een besluit, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, met een besluit gelijkgesteld.
Ingevolge artikel 6:12, eerste lid, van de Awb is het bezwaar of beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet aan een termijn gebonden. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat het bezwaar- of beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
Ingevolge artikel 6:12, derde lid, van de Awb wordt het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk verklaard indien het bezwaar- of beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
De rechtbank stelt vast dat er geen wettelijk voorschrift is te duiden waarin een beslistermijn voor verzoeken als hier in geding is gegeven. Voorts stelt de rechtbank vast dat verweerder geen kennisgeving als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, van de Awb heeft gedaan, zodat verweerder binnen de redelijke beslistermijn van acht weken na ontvangst van dit verzoek diende te beslissen.
Bij brief van 26 september 2007 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat haar verzoek op 26 september 2007 is ontvangen. Verweerder had derhalve uiterlijk 20 november 2007 op het handhavingsverzoek dienen te beslissen en was derhalve vanaf 21 november 2007 in gebreke tijdig een besluit te nemen. Eiseres heeft (eerst) bijna acht maanden later bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig beslissen op haar verzoek.
De rechtbank leidt uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer de uitspraak van 8 november 2006 (nr. 200604819/1; JV 2007/12)) af, dat het bezwaar of beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit eerst onredelijk laat ingediend is, indien sprake is van feiten of omstandigheden in verband waarmee geoordeeld moet worden dat het de indiener van het bezwaar of beroep redelijkerwijs eerder duidelijk had moeten zijn dat het bestuursorgaan geen besluit meer zou nemen. Dergelijke feiten en omstandigheden zijn de rechtbank in het onderhavige geval niet gebleken. Uit de stukken blijkt dat verweerder bij brief van 17 december 2007 heeft medegedeeld dat geprobeerd wordt het verzoek van eiseres voor 31 januari 2008 inhoudelijk te behandelen. Gelet hierop kon naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval tot en met 31 januari 2008 bij eiseres de verwachting bestaan dat verweerder binnen een afzienbare termijn een beslissing zou nemen op het verzoek, zodat reeds hierom moet worden geoordeeld dat het op 30 juli 2008 (derhalve binnen vijf maanden) ingediende bezwaar niet onredelijk laat is ingediend. Voorts neemt de rechtbank hierbij in aanmerking dat de stelling van eiseres dat zij na februari/maart 2008 nog meerdere malen met verweerder telefonisch contact heeft gehad, van de zijde van verweerder niet (gemotiveerd) is weersproken. Ten slotte betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat, blijkens het verslag van de (op 11 september 2008 gehouden) hoorzitting van de gemeentelijke commissie voor de bezwaarschriften, door de gemachtigde van verweerder aldaar is verklaard dat zij niet wist of er nog een reëel besluit op het handhavingsverzoek zou worden genomen, hetgeen tot de paradoxale situatie leidt dat verweerder stelt dat het eiseres reeds (ruim) voor 30 juli 2008 duidelijk had moeten zijn dat verweerder geen besluit meer zou nemen op haar verzoek, terwijl dit verweerder zelf in september 2008 blijkbaar nog niet duidelijk was.
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12 van de Awb tot stand is gekomen en daarom voor vernietiging in aanmerking komt. Het beroep dient derhalve gegrond te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Evenmin bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten van eiseres in verband met de behandeling van haar bezwaar, als bedoeld in artikel 7:15 van de Awb, nu niet is gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Gelet op de artikelen 8:70, 8:72 en 8:74 van de Awb wordt als volgt beslist.
3. Beslissing
De rechtbank Maastricht:
1. verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
2. draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres;
3. bepaalt dat aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 wordt vergoed door verweerder.
Aldus gedaan door R.M.M. Kleijkers in tegenwoordigheid van P.M. van den Brekel als griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2009.
w.g. P. van den Brekel w.g. R. Kleijkers
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 27 juli 2009
Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 39 van de Wet op de Raad van State juncto artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.