ECLI:NL:RBMAA:2009:BJ2129

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
24 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
304644 CV EXPL 08-7349
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneemovereenkomst en termijn voor protesteren na constatering van een gebrek

In deze zaak, die voor de Rechtbank Maastricht werd behandeld, ging het om een geschil tussen eisers, [eisers], en gedaagde, ARAG-Nederland Algemene Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V., over een aannemingsovereenkomst die in 2003 was gesloten. Eisers stelden dat er gebreken waren aan het geleverde werk, maar gedaagde betwistte dit en voerde aan dat eisers de gebreken al eind 2005 hadden geconstateerd. De kantonrechter oordeelde dat eisers niet tijdig hadden geprotesteerd tegen de gebreken, zoals vereist door artikel 6:89 BW. De kantonrechter merkte op dat de termijn voor het protesteren na ontdekking van een gebrek een belangrijke bescherming biedt voor de gedaagde partij, zodat deze niet geconfronteerd wordt met late klachten die moeilijk te bewijzen zijn.

De kantonrechter concludeerde dat eisers, door niet onverwijld na het ontdekken van het gebrek te protesteren, hun recht om te klagen hadden verwerkt. De rechter stelde vast dat de gebreken eind 2005 bekend waren bij eisers, maar dat zij pas op 17 augustus 2006 een protest hebben geuit. Dit was te laat, gezien de omstandigheden van de zaak. De kantonrechter wees de vorderingen van eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten van gedaagde, die op € 750,00 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard en is uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Heerlen
zaakno: 304644 CV EXPL 08-7349
typ: YT
coll:
Vonnis van 24 juni 2009.
Inzake:
1. [eiser],
wonende te [woonplaats], en
2. ARAG-Nederland Algemene Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisers, nader te noemen: [eisers],
gemachtigde: voorheen mr. M.C. Lips, thans mr. J.F.G. Godart,
tegen,
[gedaagde],
Gevestigd en kantoor houdende te [adres],
gedaagde partij, nader te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. B.M.A. Jegers.
VERDER VERLOOP VAN DE PROCEDURE:
Naar aanleiding van de op 16 januari 2009 gehouden comparitie van partijen is een proces-verbaal opgemaakt en hebben beide partijen nog een conclusie genomen waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
Daarna is vonnis bepaald waarvan de uitspraak is gesteld op heden.
VERDERE BEOORDELING:
Uit het tussen partijen over en weer gestelde staat, als niet of onvoldoende weersproken, vast dat er tussen [eisers] en [gedaagde] in 2003 een overeenkomst is gesloten waartoe
[eisers] de offerte van [gedaagde] voor akkoord heeft getekend, dat de werkzaamheden zijn uitgevoerd en dat na de uitvoering van de werkzaamheden de facturen van [gedaagde] zijn betaald.
Bij opgemeld proces-verbaal heeft de kantonrechter [eisers] onder meer verzocht om zich bij conclusie van repliek uit te laten over het verweer betreffende artikel 6:89 BW mede aan de hand van een chronologisch zo concreet mogelijke weergave van ontdekking, onderzoek en klacht.
[eisers] hebben daartoe gesteld dat het bepaalde in artikel 6:89 BW in het onderhavige geval niet van toe-passing is nu artikel 7:759 BW een lex specialis en artikel 6:89 BW een lex generalis betreft. Nu artikel 7:759 BW geen termijn voorschrijft waarbinnen geprotesteerd dient te worden zijn de stellingen van [gedaagde] dat artikel 6:89 BW van toepassing is en binnen bekwame tijd dient te worden geprotesteerd onjuist.
De kantonrechter merkt dienaangaande op dat hij het met [gedaagde] eens is dat het bepaalde in artikel 6:89 BW hier wel van toepassing is en dat titel 12 van boek 7 de toepasselijkheid van artikel 6:89 BW niet uitsluit. De vragen doen zich voor per welke datum [eisers] op de hoogte waren van het gebrek of redelijkerwijs het gebrek hadden moeten ontdekken, op welk tijdstip [eisers] hebben geprotesteerd en of [eisers] bin-nen een bekwame tijd na het ontdekken van het gebrek terzake bij [gedaagde] hebben geprotesteerd.
Met betrekking tot beantwoording van de eerste vraag merkt de kantonrechter op dat
[eisers] het verweer van [gedaagde], dat [eisers] blijkens de inhoud van hun eigen deskundigenrappor-ten eind 2005 de gebreken al hebben geconstateerd, niet, althans niet voldoende gemotiveerd hebben betwist. Nu [eisers] bij repliek, hoewel daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld en dat uitdrukkelijk bij proces-verbaal van comparitie is verzocht, geen ander tijdstip van ontdekking naar chronologie hebben geconcretiseerd, staat naar het oordeel van de kantonrechter vast dat de gebreken eind 2005 bij [eisers] bekend waren.
Met betrekking tot beantwoording van de tweede vraag merkt de kantonrechter op dat
[eisers] bij dagvaarding hebben gesteld dat zij in juni 2006 telefonisch en per 25 juli 2006 per fax aan [gedaagde] hebben aangegeven dat het schilderwerk niet goed was.
[gedaagde] heeft daartegen gemotiveerd verweer gevoerd en gesteld dat hem tijdens dat telefoongesprek niets is meegedeeld over een klacht en hem uit het faxbericht evenmin is gebleken dat er sprake was van een klacht. [gedaagde] is er van uitgegaan dat [eisers] hem hadden gebeld voor een onderhoudsbeurt of voor een nieu-we opdracht. Eerst tijdens de bezichtiging op 17 augustus 2006 is hem bekend geworden dat er sprake is van een klacht.
Aangezien [eisers] bij repliek niet voldoende inzichtelijk hebben gemaakt op welk moment zij daadwerke-lijk hebben geprotesteerd -waar dat wel op de weg van [eisers] lag, daar de stelplicht met betrekking tot het tijdstip van protesteren op hen rustte en uitdrukkelijk bij proces-verbaal van comparitie was verzocht om deze stelling verder toe te lichten- zal de kantonrechter 17 augustus 2006 als tijdstip van protesteren hanteren nu vast staat dat [gedaagde] in ieder geval per die datum bekend is geworden met het protest aangaande een gebrek.
Met betrekking tot beantwoording van de derde vraag merkt de kantonrechter als eerste op dat overschrijding van de in artikel 6:89 BW bedoelde termijn leidt tot rechtsverlies. De strekking van de termijn houdt een krach-tige aansporing voor [eisers], in hun hoedanigheid van schuldeisers, in om zo snel mogelijk na het ontdek-ken van het gebrek bij [gedaagde], als schuldenaar, te protesteren als na oplevering een gebrek aan het licht komt. Verder berusten de strekking van die termijn en de teneur van de rechtspraak van de Hoge Raad op de gedachte dat [gedaagde] er op moet kunnen vertrouwen dat [eisers] met bekwame spoed onderzoeken of de prestatie aan de verbintenis beantwoordt en dat [eisers], indien dat niet het geval blijkt te zijn, dat eveneens met spoed aan [gedaagde] mededelen. De wet heeft er in voorzien om op die wijze [gedaagde] te beschermen tegen late en bewijsrechtelijk moeilijk meer te betwisten klachten.
De kantonrechter merkt in dat kader op dat het een feit van algemene bekendheid is dat scheuren in verfwerk ten gevolge van de weersinvloeden kunnen ontstaan en na het ontstaan alleen maar verergeren waarbij ook de waar-neembaarheid van de klacht van belang is daar het niet zo is dat plotsklaps scheuren in het verfwerk optreden. Dit is immers een proces dat zich naar mate de tijd verstrijkt en door de invloed van de weersomstandigheden openbaart.
Nu sedert het ontdekken van de klacht -eind 2005- en het protesteren -17 augustus 2006- bijna drie jaargetijden (winter, lente en een groot deel van de zomer) zijn verstreken had het op de weg van [eisers] gelegen de nodige voortvarendheid te betrachten en zo spoedig mogelijk na eind 2005 bij [gedaagde] te protesteren. Het feit dat [eisers] daarna -in respectievelijk november 2006, juli en augustus 2007- deskundigen hebben inge-schakeld doet daar in het onderhavige geval niet aan af aangezien [eisers] onverwijld na het constateren van het gebrek aan [gedaagde] hadden dienen mee te delen dat zij een onderzoek van een of meerdere deskundi-gen wensten. Nu [eisers] niet heeft gesteld of anderszins heeft doen blijken dat zij in de periode eind 2005 - augustus 2006 een dergelijk onderzoek hebben laten uitvoeren is het moment van het ontdekken van de klacht, eind 2005, bepalend.
Met inachtneming van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [eisers] niet binnen bekwame tijd na het ontdekken van de klacht hebben geprotesteerd en dat zij hun recht daartoe hebben verwerkt. Nu dit oordeel het meest verstrekkend is, komt de kantonrechter niet meer toe aan het overige door [eisers] ge-vorderde en gestelde. De wijziging van eis van [eisers] bij repliek leidt niet tot een ander oordeel. De vor-deringen van [eisers] zullen derhalve worden afgewezen met veroordeling van [eisers], als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van deze procedure.
UITSPRAAK:
Wijst de vorderingen af.
Veroordeelt [eisers] in de kosten van deze procedure tot aan dit vonnis aan de zijde van [gedaagde] begroot en gerezen op € 750,00.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Hoekstra, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting in te-genwoordigheid van de griffier.