ECLI:NL:RBMAA:2009:BI7332

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
10 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-702772-08
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord en diefstal met geweld in Heerlen

Op 10 juni 2009 heeft de Rechtbank Maastricht een vonnis uitgesproken in de strafzaak tegen [Naam verdachte] en [Naam medeverdachte] voor het medeplegen van moord en diefstal met geweld. De zaak betreft een gewelddadige overval op de woning van [Naam slachtoffer2] in Heerlen, waarbij [Naam slachtoffer] werd vermoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 16 februari 2008 [Naam slachtoffer] door [Naam medeverdachte] met een vuurwapen is doodgeschoten en dat hij vervolgens met een hamer op het hoofd is geslagen. [Naam verdachte] was aanwezig en heeft actief bijgedragen aan de uitvoering van het plan, door een hamer mee te nemen en het lichaam van [Naam slachtoffer] in de kofferbak van een auto te leggen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorbedachte rade en nauwe samenwerking tussen de verdachten. De verdediging voerde aan dat [Naam verdachte] onder druk stond en niet actief betrokken was bij de geweldshandelingen, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De rechtbank achtte de verklaringen van de verdachten en de forensische bewijzen overtuigend en concludeerde dat [Naam verdachte] als medepleger van de moord moet worden aangemerkt. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twaalf jaar op aan [Naam verdachte], met aftrek van het voorarrest. De zaak heeft grote impact gehad op de nabestaanden van het slachtoffer, wat de rechtbank zwaar heeft meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/702772-08
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 juni 2009
in de strafzaak tegen
[Naam verdachte],
geboren te [Geboortegegevens verdachte],
Gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Raadsman is mr. Th.U. Hiddema, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 9 januari 2009 en 27 mei 2009, waarbij de officier van justitie, de verdediging en [Naam verdachte] hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [Naam verdachte]:
Feit 1: samen met een ander – al dan niet met voorbedachten rade – [Naam slachtoffer] heeft dood geschoten en/of dood geslagen;
Feit 2: samen met een ander [Naam slachtoffer2] in haar woning heeft beroofd en/of bedreigd.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat [Naam verdachte] samen met zijn medeverdachte [Naam medeverdachte], [Naam slachtoffer] - verder te noemen: [Naam slachtoffer] - met voorbedachte raden van het leven heeft beroofd. Als bewijs voert hij aan dat [Naam medeverdachte] heeft verklaard dat hij voor in de auto naast [Naam slachtoffer] heeft gezeten en vanuit die positie met een vuurwapen op [Naam slachtoffer] heeft geschoten, terwijl [Naam verdachte] achter in de auto zat en vanaf die plaats met een hamer op het hoofd van [Naam slachtoffer] heeft geslagen. Deze verklaring wordt volgens de officier ondersteund door de resultaten van het forensische onderzoek, waaronder de resultaten van het sectieverslag en het onderzoek naar bloedspatsporen in de auto van [Naam slachtoffer]. De voorbedachte raden blijkt uit de verklaringen van de beide verdachten en uit het feit dat ze respectievelijk een pistool en een hamer hebben meegenomen naar de ontmoeting met [Naam slachtoffer].
De officier van justitie acht eveneens feit 2 wettig en overtuigend bewezen. [Naam medeverdachte] heeft samen met [Naam verdachte] een overval gepleegd op de woning van [Naam slachtoffer2]. [Naam verdachte] heeft over dit feit een bekennende verklaring afgelegd.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter zake feit 1 geconcludeerd tot vrijspraak. De medeverdachte [Naam medeverdachte] is degene geweest die op [Naam slachtoffer] heeft geschoten en hem op het hoofd heeft geslagen met een hamer die hij van [Naam verdachte] had afgepakt. Van [Naam medeverdachte] is een bepaalde dreiging uitgegaan waardoor verdachte zich onder druk gezet voelde om [Naam medeverdachte] te helpen het lichaam van [Naam slachtoffer] in de kofferbak te leggen. Bovendien is niet komen vast te staan dat [Naam verdachte] op de achterbank van de auto heeft gezeten toen de geweldshandelingen plaatsvonden. Er is geen bewijs in het dossier voorhanden dat [Naam verdachte] actief betrokken is geweest bij de dood van [Naam slachtoffer].
Ter zake feit 2 heeft de verdediging opgemerkt dat [Naam verdachte] zo geïmponeerd was door al het geweld, dat hij daardoor is meegegaan naar de woning van [Naam slachtoffer]. Ook daar heeft hij echter een passieve rol gehad.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Op 16 februari 2008 heeft [Naam slachtoffer2] aangifte gedaan van een overval in de woning van haar en haar partner [Naam slachtoffer], gelegen aan de [Straatnaam] te Heerlen. Zij heeft verklaard dat die nacht rond 03.30 uur de voordeur van haar woning werd geopend. Er kwamen twee mannen binnen, die een mutsje op hadden. Zij werd van achteren vastgepakt. Een van de mannen legde een hand op haar mond. Daarna werd ze op de grond geduwd en werd ze meegesleurd naar de slaapkamer. Er werd dreigende taal tegen haar gebruikt. Ze meende de man die haar had vastgepakt en bedreigde te herkennen als [Naam kennis], een kennis van [Naam slachtoffer]. Deze [Naam kennis] zou een eigen eethuis in Heerlen hebben. De andere man omschreef zij als een persoon met een donkere huidskleur. [Naam kennis] zei tegen haar dat [Naam slachtoffer] ontvoerd was en dat ze het geld van [Naam slachtoffer] aan [Naam kennis] moest geven. [Naam kennis] zei ook dat [Naam slachtoffer] gevangen zat in de kofferbak van een auto. Ze moest met beide mannen meelopen door de woning om naar het geld van [Naam slachtoffer] te zoeken. [Naam kennis] pakte ook nog een telefoon van haar af en nam de OV-kaart van [Naam slachtoffer] mee. Daarna verlieten de mannen de woning.
Een dag later werd op de Terschurenweg te Hoensbroek (in de gemeente Heerlen), in de kofferbak van een personenauto het stoffelijk overschot van een man aangetroffen. Deze man werd door zijn ouders geïdentificeerd als [Naam slachtoffer], geboren [Geboortegegevens slachtoffer].
Uit het pathologisch onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna te noemen: NFI) is gebleken dat [Naam slachtoffer] een aantal (waarschijnlijk drie) schotverwondingen had. Deze schotverwondingen bestonden uit drie schotbanen die via de rechter arm door het lichaam van [Naam slachtoffer] liepen. In de eerste schotbaan lagen onder andere de lever en de wervelkolom. In de tweede schotbaan lag onder andere de dikke darm en in de derde schotbaan lagen weke delen. Ook werd letsel aan de schedel geconstateerd, te weten tientallen huidverscheuringen, perforaties en kneuzingen, met verbrijzeling van het onderliggende schedelbot. Delen van de schedel (scherven) staken tot diep in het hersenweefsel. Het hersenweefsel was ernstig gekneusd en verscheurd. Volgens de deskundige zou de mate van beschadiging van de hersenen het intreden van de dood zondermeer kunnen verklaren op basis van uitval van hersenfuncties. Ten aanzien van het schotletsel wordt gesteld dat dit niet perse direct dodelijk hoefde te zijn. Dergelijk letsel leidt evenwel zonder meer in korte tijd eveneens tot het intreden van de dood, aldus het rapport. Als conclusie wordt in het rapport gesteld dat het slachtoffer is overleden door bloedverlies ten gevolge van schotletsel in combinatie met uitval van hersenfuncties ten gevolge van zeer heftig herhaaldelijk mechanisch geweld op zijn hoofd.
Uit onderzoek van het NFI naar de relatie tussen de verwondingen aan het hoofd van [Naam slachtoffer] en een op de plaats van het delict aangetroffen hamer, is gebleken dat slechts een deel van deze verwondingen veroorzaakt zou kunnen zijn door de betreffende hamer. De overige verwondingen zijn vermoedelijk afkomstig van een ander (onbekend gebleven) werktuig of voorwerp.
[Naam medeverdachte] heeft bekend dat hij samen met [Naam verdachte] naar de woning van [Naam slachtoffer] is gegaan. Hij heeft de voordeur opengemaakt met de sleutel van [Naam slachtoffer]. Daar troffen zij [Naam slachtoffer2] aan. [Naam medeverdachte] heeft haar bij haar arm gepakt. Hij heeft haar gezegd dat [Naam slachtoffer] in een kofferbak was gestopt en dat ze geld moesten hebben. [Naam verdachte] heeft de woning doorzocht. Ook heeft [Naam medeverdachte] bekend dat hij eerder die avond erbij aanwezig was toen [Naam slachtoffer] werd gedood. Over wie [Naam slachtoffer] heeft gedood, de wijze waarop dit is gebeurd en zijn eigen betrokkenheid hierbij, heeft [Naam medeverdachte] vervolgens diverse, sterk uiteenlopende verklaringen afgelegd. Deze variëren van geen enkele betrokkenheid – [Naam slachtoffer] is gedood door onbekende derden – tot actieve betrokkenheid in die zin dat hij degene was die op [Naam slachtoffer] heeft geschoten en dat het [Naam verdachte] was die, zittend vanaf de achterbank van de auto, met een hamer op het hoofd van [Naam slachtoffer] heeft geslagen.
[Naam verdachte] heeft aanvankelijk iedere betrokkenheid bij de ten laste gelegde feiten ontkend. Later heeft ook hij bekend samen met [Naam medeverdachte] bij [Naam slachtoffer2] in de woning te zijn geweest. Hij heeft verklaard dat [Naam kennis] de sleutel van de woning had en de deur hiermee open maakte. Er was een meisje in de woning. [Naam kennis] pakte het meisje vast en zei tegen [Naam verdachte] dat hij in de woning naar geld moest zoeken. Over de dood van [Naam slachtoffer] heeft [Naam verdachte] verklaard dat [Naam medeverdachte] degene was die zowel op [Naam slachtoffer] heeft geschoten als op [Naam slachtoffer] heeft ingeslagen. Hij zelf heeft slechts geholpen het lichaam van [Naam slachtoffer] in de kofferbak te leggen.
In het dossier bevindt zich een door het NFI uitgevoerd bloedspoorpatroononderzoek. In dit onderzoek wordt geconstateerd dat de lezing van [Naam medeverdachte], dat [Naam verdachte] vanaf de achterbank op [Naam slachtoffer] heeft ingeslagen, niet overeenkomt met de aangetroffen bloedsporen. Dit maakt de meest vergaande bekentenis van [Naam medeverdachte] ongeloofwaardig. Daarnaast biedt het dossier geen andere concrete aanwijzingen op grond waarvan de rechtbank op objectieve wijze zou kunnen beoordelen of een van de andere door [Naam medeverdachte] geschetste scenario’s juist zou kunnen zijn, en zo ja welk scenario dit dan zou moeten zijn. Om deze redenen zal de rechtbank geen van de door [Naam medeverdachte] geschetste scenario’s als uitgangspunt nemen.
Het bloedspoorpatroononderzoek ondersteunt daarentegen wel hetgeen [Naam verdachte] over het slaan heeft verklaard. [Naam verdachte] heeft tegenover de politie voorgedaan hoe dit gebeurd zou zijn en waar en hoe [Naam slachtoffer] en [Naam medeverdachte] zich tijdens het slaan bevonden. De politie heeft deze verklaring in een noot bij het betreffende proces-verbaal van verhoor verwoord. In het rapport van het NFI wordt hierover als volgt gerapporteerd.
“De noot van de verbalisanten dat [Naam medeverdachte] met een knie op het zitgedeelte van de stoel zat met de rugleuning voor zich, is geïnterpreteerd dat [Naam medeverdachte] min of meer voor het slachtoffer zat met de rug richting de linkerzijde van de vooruit. [Naam medeverdachte] slaat [Naam slachtoffer] met de rechterhand. Herhaaldelijk slaan met een voorwerp vanuit deze positie op het hoofd van het slachtoffer kan, afhankelijk van waar het slachtoffer wordt geraakt, resulteren in een bloedspattenbeeld aan de passagiers- en de bestuurderszijde, evenals in het achtercompartiment. Een dergelijk bloedsporenbeeld is aangetroffen. Een groot deel van de resultaten van het onderzoek ondersteunt op dit punt de verklaring van [Naam verdachte] (deelscenario 3A).”
Nu de verklaring van [Naam verdachte] – die hij ondanks dat de politie hem voorhield dat deze niet juist kon zijn steeds heeft volgehouden – toch blijkt te kunnen kloppen, acht de rechtbank de verklaring van [Naam verdachte] geloofwaardig en zal zij bij de vaststelling van de toedracht van de dood van [Naam slachtoffer] onder meer deze verklaring als uitgangspunt nemen.
Met betrekking tot de toedracht heeft [Naam verdachte], zakelijk weergegeven, het volgende verklaard. [Naam verdachte] was op 15 februari 2008 samen met [Naam medeverdachte] in de shoarmazaak van de ouders van [Naam medeverdachte] te Gulpen. [Naam medeverdachte] vertelde toen aan [Naam verdachte] dat [Naam slachtoffer] [Naam medeverdachte] wilde pakken en dat [Naam medeverdachte] [Naam slachtoffer] daarom wilde doodschieten. [Naam medeverdachte] stelde [Naam verdachte] dertigduizend euro in het vooruitzicht als hij mee zou gaan om hem te helpen als er iets fout zou gaan. [Naam verdachte] zag dat [Naam medeverdachte] een pistool aan het schoonmaken was. Op tafel zag [Naam verdachte] vier of vijf patronen staan. Het pistool zat in een wit tasje, in een blauwe zak. Na het vertrek van de laatste klant (die volgens de kassabon van de shoarmazaak om 22.50 uur zijn bestelling heeft betaald) sloot [Naam medeverdachte] de shoarmazaak en gingen [Naam medeverdachte] en [Naam verdachte] samen weg met het busje van [Naam medeverdachte]. Toen [Naam verdachte] in het busje stapte, zag hij onder een stoel een hamer liggen. [Naam medeverdachte] had al eerder die avond met [Naam slachtoffer] afgesproken dat ze elkaar zouden treffen bij de parkeerplaats van de C1000 of Lidl in Nieuw Einde op de Anjelierstraat. Op die parkeerplaats zei [Naam medeverdachte] tegen [Naam verdachte] dat hij achter in het busje moest gaan zitten, zodat [Naam slachtoffer] hem niet kon zien. [Naam verdachte] zag dat [Naam medeverdachte] onder zijn stoel boog en daar iets wits uitpakte, waarvan hij dacht dat dit het tasje was waar het pistool in zat. [Naam medeverdachte] stopte het voorwerp in zijn jas. Toen kwam [Naam slachtoffer] aangereden en hij parkeerde zijn auto naast het busje van [Naam medeverdachte]. [Naam medeverdachte] stapte in de auto van [Naam slachtoffer]. Zij reden samen weg. [Naam verdachte] reed vervolgens achter hen aan, omdat [Naam medeverdachte] hem dit eerder had gevraagd. [Naam verdachte] besloot niet helemaal dezelfde weg te volgen, maar het laatste stuk via een andere weg te gaan. Hij wist waar ze heen gingen, want dit was van te voren al afgesproken. Bij een bruggetje zag hij dat de auto van [Naam slachtoffer] er aan kwam. Hij zag dat [Naam medeverdachte] in de auto zat. Hij herkende hem meteen aan zijn postuur. [Naam slachtoffer] reed door tot op de plaats waar hij later gedood zou worden. [Naam verdachte] liep over een paadje in de richting van de auto van [Naam slachtoffer] toen hij hoorde dat er geschoten werd. Tijdens het schieten zaten alleen [Naam medeverdachte] en [Naam slachtoffer] in de auto. Toen hij de schoten hoorde, begon [Naam verdachte] te rennen richting de auto. [Naam verdachte] had toen de hamer bij zich uit de auto van [Naam medeverdachte]. [Naam medeverdachte] had eerder tegen hem gezegd dat hij die mee moest nemen. Toen [Naam medeverdachte] op [Naam slachtoffer] geschoten had, zag [Naam verdachte] dat [Naam medeverdachte] uit de auto stapte en naar hem toe kwam rennen, terwijl hij riep: “De hamer, de hamer”. [Naam medeverdachte] vroeg aan [Naam verdachte] waar hij de hamer had en [Naam verdachte] zei dat hij de hamer in zijn broekzak had. [Naam medeverdachte] trok de hamer uit de broekzak van [Naam verdachte] en rende terug naar de auto. [Naam verdachte] zag vervolgens dat [Naam medeverdachte] [Naam slachtoffer] met de hamer sloeg. [Naam medeverdachte] rende daarna naar de andere kant van de auto en sloeg nogmaals met de hamer in op [Naam slachtoffer]. [Naam medeverdachte] ging vervolgens de auto weer in en trok [Naam slachtoffer] eruit. [Naam slachtoffer] viel op de voeten van [Naam verdachte] en terwijl [Naam medeverdachte] het pistool in zijn hand had, riep hij tegen [Naam verdachte] dat hij [Naam slachtoffer] moest vastpakken. [Naam verdachte] heeft toen samen met [Naam medeverdachte] het lichaam van [Naam slachtoffer] in de kofferbak van de auto gelegd, waarna [Naam medeverdachte] nogmaals met de hamer insloeg op [Naam slachtoffer].
De vriendinnen van [Naam medeverdachte], [Namen vriendinnen verdachte], hebben allebei afzonderlijk van elkaar verklaard dat [Naam medeverdachte] kort na het gebeuren tegen hen heeft verteld dat hij iets doms had gedaan. Hij had iemand vermoord. Iemand die [Naam slachtoffer] heette.
Conclusie
Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat [Naam medeverdachte] degene is geweest die [Naam slachtoffer] heeft gedood door drie kogels in zijn lichaam te schieten en door hem met een hamer en een ander (hard) voorwerp op het hoofd te slaan en dat [Naam verdachte] hierbij aanwezig was. Daarna zijn [Naam medeverdachte] en [Naam verdachte] naar de woning van [Naam slachtoffer2] gegaan en hebben haar met geweld en door bedreiging met geweld, een ov-kaart en een gsm afhandig gemaakt.
De rechtbank dient vervolgens nog te beoordelen of [Naam verdachte] bij de dood van [Naam slachtoffer] als medepleger beschouwd dient te worden, en of hierbij sprake was van voorbedachte raden.
Medeplegen
Van medeplegen is sprake indien een of meer verdachten een feit gezamenlijk hebben gepleegd. Deze vorm van daderschap is dezelfde als die van het individuele plegen: de medepleger wordt als dader bestraft. Medeplegen veronderstelt een bewuste en nauwe samenwerking gericht op de totstandkoming van het strafbare feit. De medepleger dient een substantiële bijdrage te leveren om als zodanig te kunnen worden aangemerkt. In de rechtspraak is de nadruk komen te liggen op het tweede onderdeel, de nauwe samenwerking of gezamenlijke uitvoering. Daarvoor is niet vereist dat alle medeplegers uitvoeringshandelingen plegen. Wel dient de samenwerking intensief te zijn, om medeplegen te onderscheiden van medeplichtigheid. Van nauwe samenwerking kan sprake zijn, indien men zich, bijvoorbeeld, bij de feitelijke gedraging van de medepleger aansluit. Maar ook niet ingrijpen, daar waar de situatie dit verlangt, of zich niet distantiëren door gelegenheid tot de gedragingen te bieden of daarbij behulpzaam te zijn, zijn elementen die de nauwe samenwerking of gezamenlijke uitvoering inkleuren.
Zoals hiervoor reeds vastgesteld, heeft [Naam verdachte] verklaard dat [Naam medeverdachte] hem geld in het vooruitzicht had gesteld als hij mee zou gaan om [Naam medeverdachte] zonodig te helpen. [Naam verdachte] is [Naam medeverdachte] en [Naam slachtoffer] conform afspraak achterna gereden. Hij heeft op verzoek van [Naam medeverdachte] een hamer uit diens auto meegenomen en is in de richting van de auto van [Naam slachtoffer] gaan lopen. Nadat hij de schoten hoorde, is hij verder naar de auto gelopen, waardoor [Naam medeverdachte] in het bezit van de hamer kon komen. [Naam medeverdachte] heeft [Naam slachtoffer] vervolgens met deze hamer op het hoofd geslagen. Daarna hebben beide verdachten het lichaam van [Naam slachtoffer] in de kofferbak van diens auto gelegd. Later die nacht zijn ze nog naar de woning van [Naam slachtoffer] gegaan. Ze hebben zich vermomd en zijn, met gebruikmaking van de sleutels van [Naam slachtoffer] diens woning binnen gegaan op zoek naar geld. [Naam verdachte] heeft verklaard dat hij voor de vermomming heeft gezorgd.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat sprake was van een dusdanig nauwe samenwerking, zowel bij de voorbereiding en de uitvoering van het doden van [Naam slachtoffer], als bij hetgeen daarna nog is gebeurd, dat [Naam verdachte] als medepleger bij de dood van [Naam slachtoffer] moet worden aangemerkt.
De voorbedachte raden
[Naam verdachte] heeft verklaard dat [Naam medeverdachte] hem had verteld dat hij van plan was [Naam slachtoffer] dood te schieten. [Naam medeverdachte] heeft hem geld geboden als hij mee zou gaan om [Naam medeverdachte] te helpen als er iets fout zou gaan. [Naam medeverdachte] heeft een pistool meegenomen en er was afgesproken dat [Naam verdachte] een hamer mee zou nemen. [Naam medeverdachte] heeft met [Naam slachtoffer] een ontmoeting geregeld en is met hem naar een afgelegen plaats gereden. [Naam medeverdachte] en [Naam verdachte] hadden deze plaats van te voren uitgezocht en afgesproken dat [Naam verdachte] hier ook naar toe zou gaan. Dit heeft [Naam verdachte] ook gedaan. Deze handelingen duiden op een vooropgezet plan. Daarnaast zijn er in de loop van het plegen van het geweld tegen [Naam slachtoffer] momenten geweest waarop zowel [Naam medeverdachte] als [Naam verdachte] tot bezinning hadden kunnen komen. Nadat [Naam medeverdachte] op [Naam slachtoffer] had geschoten, is hij uit de auto gestapt. In plaats van toen te stoppen met het geweld is [Naam medeverdachte] vervolgens weer teruggegaan naar de auto en heeft hij [Naam slachtoffer] weer aangevallen, nu met de hamer. [Naam verdachte] had na het horen van de schoten kunnen weglopen. Ook had hij nog weg kunnen gaan toen [Naam medeverdachte] de hamer in handen had gekregen. In plaats daarvan heeft hij echter meegeholpen [Naam slachtoffer] in de kofferbak te leggen en is hij daarna ook nog meegegaan naar de woning van [Naam slachtoffer] om daar te zoeken naar geld. Van enige objectieve dwang door [Naam medeverdachte] om aan dit alles mee te doen, is de rechtbank niet gebleken.
Dit alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van voorbedachte raden op de dood van [Naam slachtoffer], zodat [Naam verdachte] en [Naam medeverdachte] zich schuldig hebben gemaakt aan moord.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op basis van de gewijzigde tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen dat [Naam verdachte]
1.
op of omstreeks 16 februari 2008 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachte raden [Naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte, en zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een vuurwapen op het lichaam van die [Naam slachtoffer] geschoten en met een hamer, althans een hard voorwerp, op het hoofd van die [Naam slachtoffer] geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [Naam slachtoffer] is overleden;
2.
hij op 16 februari 2008 in de gemeente Heerlen tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan de [Straatnaam], heeft weggenomen een GSM-telefoon en een OV-jaarkaart, toebehorende aan [Naam slachtoffer2] respectievelijk [Naam slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [Naam slachtoffer2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en zijn mededader na binnenkomst in bovengenoemde woning, die [Naam slachtoffer2] van achteren hebben vastgepakt en een hand op de mond van die [Naam slachtoffer2] hebben gelegd en die [Naam slachtoffer2] op de grond hebben geduwd en tegen die [Naam slachtoffer2] hebben gezegd:
"Je mag niet praten. Ik doe je anders wat aan.”en een GSM-telefoon uit de handen van die [Naam slachtoffer2] hebben getrokken en tegen die [Naam slachtoffer2] hebben gezegd dat [Naam slachtoffer] ontvoerd was en gevangen zat in een kofferbak van een auto en die [Naam slachtoffer2] hebben gedwongen mee te lopen door de woning op zoek naar geld en haar mond te houden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. [Naam verdachte] zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1:
medeplegen van moord;
feit 2:
diefstal, voorafgegaan of vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Over [Naam verdachte] is gerapporteerd door de deskundigen dr. W.J. Canton, psychiater, en P.M.F. Brookhuis, GZ psychologe.
Beide deskundigen hebben geconcludeerd dat verdachte niet lijdende is aan een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens en dat dit ook het geval was ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde.
[Naam verdachte] is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren, met aftrek van het voorarrest.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bij een eventuele bewezenverklaring (van feit 1) gewezen op een aantal strafverminderende omstandigheden.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
[Naam verdachte] en [Naam medeverdachte] hebben zich schuldig gemaakt aan moord op [Naam slachtoffer]. Zij hebben [Naam slachtoffer] het meest fundamentele recht van een mens, namelijk het recht op leven, ontnomen. Zij hebben [Naam slachtoffer] op brute wijze van het leven beroofd en vervolgens zijn partner in haar eigen woning bedreigd en beroofd.
De gewelddadigheden en de daaruit voortvloeiende dood van [Naam slachtoffer] hebben groot persoonlijk leed teweeggebracht voor zijn familie. Dit is onder meer tot uitdrukking gekomen in de verklaring die de moeder van het slachtoffer ter terechtzitting heeft afgelegd.
Gelet op de ernst van de feiten is hier alleen een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Bij het bepalen van de hoogte van die straf heeft de rechtbank zo veel mogelijk aansluiting gezocht bij de straffen die in Nederland in vergelijkbare gevallen worden opgelegd. Voor moord wordt in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van ten minste tien jaar als passend beschouwd. Voor een overval in een woning, als hier aan de orde, wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van om en nabij een jaar passend geacht. Het plegen van deze feiten in vereniging is een strafverzwarende omstandigheid.
Alle omstandigheden overwegend, acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste straf in beginsel passen bij hetgeen is gebeurd. Desalniettemin zal zij [Naam verdachte] een lagere gevangenisstraf opleggen. De rechtbank doet dit omdat [Naam verdachte] niet de initiatiefnemer is geweest en hij zelf geen actieve geweldshandelingen heeft verricht. De rechtbank zal [Naam verdachte] daarom veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaar, met aftrek van het voorarrest.
6 Het beslag
De rechtbank heeft geconstateerd dat de voorwerpen die op de beslaglijst in de onderhavige worden genoemd, ook op de beslaglijst staan van de verdachte [Naam medeverdachte]. De rechtbank heeft in de zaak tegen de medeverdachte [Naam medeverdachte] al een beslissing over deze voorwerpen genomen, zodat een beslissing hierop in de onderhavige zaak achterwege kan blijven. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het voorwerpen betreffen die niet in relatie staan tot de verdachte.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 47, 57, 289, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C.A. Schreinemakers, voorzitter, mr. I.M. Etman en
mr J.M.E. Kessels, rechters, in tegenwoordigheid van L.A.J.W. Schoutese, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 10 juni 2009.
------------------------------------------------------------------
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging - ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 16 februari 2008 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [Naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen op het lichaam van die [Naam slachtoffer] geschoten en/of met een hamer, althans een hard voorwerp, op het hoofd van die [Naam slachtoffer] geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [Naam slachtoffer] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 16 februari 2008 in de gemeente Heerlen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan de [Straatnaam], heeft weggenomen een GSM-telefoon en/of een OV-jaarkaart, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Naam slachtoffer2] en/of [Naam slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen die [Naam slachtoffer2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) na binnenkomst in bovengenoemde woning, die [Naam slachtoffer2] van achteren heeft/hebben vastgepakt en/of (vervolgens) een hand op de mond van die [Naam slachtoffer2] heeft/hebben gelegd en/of (vervolgens) die [Naam slachtoffer2] op de grond heeft/hebben geduwd en/of tegen die [Naam slachtoffer2] heeft/hebben gezegd:
"Je mag niet praten. Ik doe je anders wat aan. Ik weet dat je zwanger bent, dus ik doe je niets. Als dit niet was geweest hadden we je misschien wat aangedaan, verkracht of geslagen. Ik heb de sleutels van de woning van [Naam slachtoffer] gekregen. Ik heb zelf ook een kind dus ik zal niets doen. Je moet me het geld van [Naam slachtoffer] geven. Hij is ontvoerd en ik moet geld aan die man betalen die hem ontvoerd heeft", althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking, en/of een GSM-telefoon uit de handen van die [Naam slachtoffer2] heeft getrokken en/of tegen die [Naam slachtoffer2] heeft gezegd dat [Naam slachtoffer] ontvoerd was en gevangen zat in een kofferbak van een auto en/of (vervolgens) die [Naam slachtoffer2] heeft/hebben gedwongen mee te lopen door de woning op zoek naar geld en haar mond te houden.