ECLI:NL:RBMAA:2009:BI5981

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
20 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
312086 CV EXPL 08-9570
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot aanpassing van pensioengevende inkomen en invaliditeitspensioen met terugwerkende kracht

In deze zaak vordert eiseres, die sinds 15 september 2004 een WAO-uitkering ontvangt, dat de stichting Pensioenfonds ABP haar pensioengevende inkomen en invaliditeitspensioen met terugwerkende kracht wordt aangepast. Eiseres was in dienst van het Leids Universitair Medisch Centrum en ontving een WAO-uitkering op basis van 80-100% arbeidsongeschiktheid. Door een wijziging in haar functiewaardering, die met terugwerkende kracht tot 1 januari 2003 effect heeft, ontvangt zij een hoger salaris. Dit heeft gevolgen voor de hoogte van haar invaliditeitspensioen, dat dient te worden aangevuld tot 70% van het laatstgenoten salaris. Eiseres stelt dat het ABP ten onrechte geen rekening houdt met haar hogere salaris bij de berekening van haar pensioen, wat leidt tot een lagere uitkering dan waar zij recht op heeft.

De kantonrechter oordeelt dat de uitleg van artikel 3.1 van het Pensioenreglement door ABP niet onjuist is, en dat het beleid van ABP om geen rekening te houden met salarisverhogingen met terugwerkende kracht, gerechtvaardigd is. De kantonrechter wijst erop dat de sociale partners hebben aangegeven dat het peildatumsysteem strikt moet worden toegepast. Eiseres heeft niet aangetoond dat er bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van dit beleid rechtvaardigen. De kantonrechter concludeert dat de vordering van eiseres moet worden afgewezen, omdat het toekennen van een hoger invaliditeitspensioen niet alleen nadelige gevolgen voor ABP met zich meebrengt, maar ook voor de collectieve pensioenverplichtingen.

De kantonrechter wijst de vordering af en veroordeelt eiseres in de kosten van de procedure, die zijn begroot op € 200,- voor het salaris van de gemachtigde. Dit vonnis is uitgesproken door mr. A.J. Henzen, kantonrechter, ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Heerlen
Rolno/zaakno: 312086 CV EXPL 08-9570
typ: AH
Vonnis van de kantonrechter van 20 mei 2009
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. P.J.L.J. Duijsens;
tegen
de stichting STICHTING PENSIOENFONDS ABP,
gevestigd te Heerlen,
gedaagde,
gemachtigde: P.C.M. Satijn.
1. Procesverloop
Partijen hebben de volgende stukken ingediend:
- de dagvaarding (met producties);
- de conclusie van antwoord (met producties);
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek (met een productie).
Hierna is de zaak voor vonnis gezet waarvan de uitspraak nader is bepaald op heden.
Partijen zullen hierna als volgt worden aangeduid: eiseres als [eiseres] en gedaagde als ABP.
2. Geschil
2.1 [eiseres] ontvangt sinds 15 september 2004 een WAO-uitkering gebaseerd op een 80-100% arbeidsongeschiktheid. [eiseres] was in dienst van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) als orthoptist. Daardoor viel zij onder de CAO voor Academische Ziekenhuizen en was zij deelnemer van het pensioenfonds van ABP. Het dienstverband met het LUMC is per 1 maart 2004 van rechtswege beëindigd.
2.2 De functie van [eiseres] wordt met FuwaVaz (een nieuw functiewaarderingssysteem) hoger gewaardeerd en [eiseres] krijgt met terugwerkende kracht tot 1 januari 2003 een hoger salaris. Daarop heeft het UWV het zogenoemde maatmanloon van [eiseres] per einde wachttijd
(15 september 2004) opnieuw berekend en vastgesteld op € 2.054,55 per maand.
2.3 Bij besluit van 22 februari 2007 is aan [eiseres] met ingang van 15 september 2004 een invaliditeitspensioen toegekend. Het invaliditeitspensioen dient de WAO-uitkering (80-100%) aan te vullen tot 70% van het laatstgenoten salaris. Doordat geen rekening is gehouden met het aan haar toegekende hogere salaris met terugwerkende kracht, ontvangt [eiseres] een lagere aanvulling op haar WAO-uitkering. Het bezwaar van [eiseres] hiertegen is bij beslissing op bezwaar van 6 juni 2007 ongegrond verklaard. Het daartegen gerichte beroep is op 22 april 2008 eveneens ongegrond verklaard. De Commissie van Beroep stelt dat op grond van het peildatumsysteem geen rekening kan worden gehouden met het tot 1 januari 2003, de voor [eiseres] geldende peildatum, met terugwerkende kracht toegekende hogere salaris.
2.4 Onder verwijzing naar twee vonnissen van de kantonrechter (LJN: BA7202 en LJN: BA6112) stelt [eiseres] dat de uitleg van artikel 3.1 van het Pensioenreglement (PR) door ABP niet juist is. Indien deze bepaling volgens de zogenoemde CAO-maatstaf wordt uitgelegd, volgt daaruit niet zonder meer dat geen rekening kan worden gehouden met salaris dat met terugwerkende kracht wordt toegekend. De kantonrechter heeft in voornoemde vonnissen geoordeeld dat de verhoging met terugwerkende kracht ook geen nadelige rechtsgevolgen voor ABP oplevert omdat tegenover toekomstige hogere pensioenverplichtingen ook een hogere premieopbrengst staat.
2.5 [eiseres] wijst erop dat ook het FuwaVaz is ingevoerd per 1 januari 2003. De sociale partners zijn dit overeengekomen in het CAO-akkoord van 2000-2002. [eiseres] acht het dan ook redelijk dat de salariswijziging op alle fronten zou terugwerken. [eiseres] is door ABP ook niet op haar stringente beleid gewezen. [eiseres] heeft dan ook geen aanleiding gezien aanvullende voorzieningen te treffen. Ook het LUMC dat via de ABP-brochure ‘Wegwijzer’ omtrent de werking van het peildatumsysteem op de hoogte was, heeft [eiseres] daar niet op geattendeerd noch aanvullende voorzieningen voor haar werknemers getroffen.
2.6 Volgens [eiseres] is het stringente beleid van ABP dan ook erg ongunstig voor werknemers zoals zijzelf en is het in strijd met maatstaven van redelijkheid en billijkheid om de berekeningsgrondslag niet met terugwerkende kracht aan te passen.
2.7 Op grond van het vorenstaande vordert [eiseres] dat ABP bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld om:
I. Binnen een maand na betekening van het vonnis het pensioengevende inkomen van [eiseres], als bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.2 PR, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2003 aan te passen aan het door [eiseres] met terugwerkende kracht per 1 januari 2003 genoten hogere salaris;
II. Binnen een maand na betekening van het vonnis de hoogte van het per 15 september 2004 door [eiseres] ontvangen invaliditeitspensioen opnieuw te berekenen op basis van de ingevolge sub I aan gepaste berekeningsgrondslag en het verschil tussen het reeds aan [eiseres] betaalde invaliditeitspensioen en de nog door ABP verschuldigde bedragen aan [eiseres] te voldoen;
III. Een herzien pensioenoverzicht over de periode vanaf 1 januari 2003 aan [eiseres] te verstrekken;
IV. Aan [eiseres] te voldoen een bedrag ad € 1.500,- met betrekking tot buitengerechtelijke kosten;
V. Aan [eiseres] te betalen de wettelijke rente over voornoemde gevorderde bedragen vanaf de dag dat ABP in gebreke is gebleven tot de dag der algehele voldoening;
VI. ABP te veroordelen in de kosten van het geding.
2.8 ABP voert gemotiveerd verweer dat hierna bij de beoordeling waar nodig aan de orde zal komen.
3. Beoordeling
3.1 In artikel 3.1 PR wordt onder inkomen verstaan: “…het tot een jaarbedrag te herleiden vaste salaris dat op 1 januari van het desbetreffende jaar voor de deelnemer geldt, vermeerderd met de vakantieuitkering over dat salaris.” Bij de beantwoording van de vraag of een met terugwerkende kracht toegekend hoger salaris eveneens dient te leiden tot een hoger invaliditeitspensioen staat de vraag centraal hoe artikel 3.1 PR dient te worden uitgelegd. In het algemeen geldt dat de uitleg van een schriftelijk contract dient te geschieden aan de hand van alle omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen (zie onder meer: Hoge Raad 20 februari 2004, Pensioenfonds DSM/Fox). Aangezien individuele werknemers zoals [eiseres] niet bij de totstandkoming van het PR betrokken zijn geweest, ligt het verder in de rede om voornoemde bepaling uit te leggen naar objectieve maatstaven, de zogenoemde “CAO-norm”. Bij een uitleg naar objectieve maatstaven kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de regeling gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. De eventueel bij een regeling behorende schriftelijke toelichting dient bij de uitleg te worden betrokken, waarbij betekenis kan worden toegekend aan het feit dat de toelichting voor individuele werknemers kenbaar was.
3.2 Zoals het hof heeft geoordeeld (zaaknr. HD 103.005.347 van 21 oktober 2008) volgt uit de tekst van artikel 3.1 PR niet zonder meer dat het met terugwerkende kracht toegekende hogere salaris niet relevant is en buiten beschouwing kan blijven. De kantonrechter volstaat hier verder met een verwijzing naar rechtsoverweging 4.11.1 van voornoemd arrest zoals overgelegd door ABP. De kantonrechter acht van belang dat al sinds 1 januari 1996, de datum van invoering van het PR, het zogenoemde peildatumsysteem geldt, op grond waarvan een achteraf met terugwerkende kracht toegekende salarisverhoging buiten beschouwing blijft. De salarisverhoging kan natuurlijk wel vanaf het daaropvolgende jaar of later doorwerken in het (invaliditeits) pensioen, een en ander afhankelijk van de duur van de terugwerkende kracht. Onweersproken is verder dat de sociale partners reeds enkele malen te kennen hebben gegeven dat het peildatumsysteem strikt en onverkort dient te worden toegepast. Er is derhalve sprake van bestendig ‘beleid’. Dit is ook neergelegd in de Werkinstructie gegevensaanlevering, waarvan overigens niet is gebleken dat dit kenbaar was voor [eiseres]. In uitzonderlijke situaties kan van het beleid worden afgeweken: in geval van een aperte fout van de werkgever en indien een uitspraak van de civiele rechter daartoe noopt. Het laatste criterium is in feite geen uitzondering. Immers, de civiele rechter zal slechts gelet op de aangevoerde uitzonderlijke omstandigheden kunnen oordelen dat een onverkorte toepassing van het peildatumsysteem naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De vraag dient dan ook beantwoord te worden of de zijdens [eiseres] aangevoerde omstandigheden van dien aard zijn.
3.3 Het nadeel dat [eiseres] leidt ten gevolge van de beslissing van ABP is onbestreden. In haar geval zal het hogere salaris nooit doorwerken in het invaliditeitspensioen. Echter, ook voor ABP zou het toekennen van een hoger invaliditeitspensioen een duidelijk nadeel betekenen dat niet beperkt blijft tot dit inviduele geval. Immers, tegenover de hogere premieafdracht door [eiseres] in de periode 1 januari 2003 tot 15 september 2004 staat de verplichting om gedurende de periode waarover daarop recht bestaat, maximaal tot het bereiken van de ouderdomspensioengerechtigde leeftijd, een hoger invaliditeitspensioen uit te keren en bovendien een dienovereenkomstige hogere aanspraak op ouderdomspensioen. Verder dient een mogelijke precedentwerking zeker niet uitgesloten te worden. Daarbij acht de kantonrechter van belang dat het ‘beleid’ van ABP juist ziet op situaties als die van [eiseres] waarbij met terugwerkende kracht een hoger salaris wordt toegekend. In zoverre is er dan ook geen sprake van bijzondere omstandigheden die tot een uitzondering van het beleid nopen. Verder is van belang dat niet alleen het individuele belang gewogen dient te worden maar dat gekeken dient te worden naar de balans tussen de collectieve premieopbrengst en de totale pensioenverplichtingen van ABP. Een eventueel hogere pensioenuitkering voor [eiseres] zou worden afgewenteld op dat ‘collectief’ waarbij rekening dient te worden gehouden met de eventuele precedentwerking.
3.4 Gelet op het vorenstaande dient de vordering te worden afgewezen en [eiseres] als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. Beslissing
De kantonrechter:
Wijst de vordering af.
Veroordeelt [eiseres] in de kosten van deze procedure gerezen aan de zijde van ABP en tot op heden begroot op: € 200,- voor salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Henzen, kantonrechter, en ter openbare terechtzitting uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.