ECLI:NL:RBMAA:2009:BI3159

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
21 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-703850-07
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van geld afkomstig uit misdrijf via consignatie-overeenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 21 april 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen. De verdachte, die in de periode van 12 april 2005 tot en met 5 september 2006 in de gemeente Kerkrade handelde, werd ervan beschuldigd samen met anderen een bedrag van € 60.000 te hebben gewitwasd. Dit bedrag was afkomstig uit een consignatie-overeenkomst die de verdachte op 12 april 2005 had gesloten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn mededader wisten dat het geld afkomstig was uit een misdrijf, maar dat de verdachte niet kon bewijzen dat het geld legaal verkregen was.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachte als ongeloofwaardig bestempeld. De verdachte had verklaard dat hij de kunstwerken, waarvan de verkoop de basis vormde voor de consignatie-overeenkomst, van zijn grootvader had gekregen. De rechtbank vond het echter onwaarschijnlijk dat een kunsthandelaar zonder enige documentatie deze kunstwerken in consignatie zou nemen. Bovendien waren er aanwijzingen dat de verdachte eerder was veroordeeld voor drugsmisdrijven, wat de rechtbank deed concluderen dat het geld uit de drugshandel afkomstig was.

De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk schuldig bevonden aan het witwassen van het bedrag van € 60.000 en heeft hem een gevangenisstraf van 6 maanden opgelegd, waarvan 2 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het delict, de omstandigheden waaronder het delict was gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De uitspraak benadrukt de ernst van witwassen en de impact ervan op de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/703850-07
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 april 2009
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum verdachte],
wonende te [adres verdachte].
Raadsman is mr. G.A.C. Beckers, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 april 2009, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan het witwassen (dan wel schuldwitwassen) van geld dat uit misdrijf afkomstig is.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een bedrag van € 60.000 heeft witgewassen als opbrengst uit een valselijk opgemaakte consignatie-overeenkomst tot de verkoop van kunstwerken, die in werkelijkheid niet in bezit van verdachte waren en die evenmin werkelijk zijn verkocht door verdachtes mededader [naam medeverdachte 3]. Verdachte wist dat het geld afkomstig was uit enig misdrijf.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. De raadsman stelt dat er geen bewijs is dat er sprake is van geld van criminele herkomst. Ook is er geen bewijs voor de stelling van de officier van justitie dat de kunstwerken nooit in bezit waren van verdachte en nooit zijn verkocht.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte geld heeft witgewassen. De rechtbank zal hieronder de bewijsmiddelen bespreken. Eerst zal de rechtbank ingaan op de manier van verhullen en vervolgens zal de rechtbank de herkomst van het geld bespreken.
Naar aanleiding van een politie-onderzoek naar mogelijke overtreding van de Opiumwet door verdachte, is bij een doorzoeking op 28 maart 2006 van de woning van verdachte een consignatie-overeenkomst van 12 april 2005 aangetroffen. De overeenkomst staat op naam van verdachte en de [naam Handelsmaatschappij] (verder te noemen: D.B.), vertegenwoordigd door medeverdachte [naam medeverdachte 3] en vermeldt als plaats Kerkrade. Volgens deze overeenkomst geeft verdachte aan [D.B.] opdracht werken van Joan Miró te verkopen. Bij de overeenkomst is een verkooplijst gevoegd, waarop zes werken van Miró staan vermeld met een verkoopprijs van in totaal € 60.000. Ook is een catalogus aangetroffen, waarin de kunstwerken staan afgebeeld.
Verder blijkt uit de aangetroffen bankafschriften van verdachte dat hij tweemaal een bedrag van € 25.000 heeft ontvangen, op 18 juli 2005 en op 5 januari 2006, onder vermelding van: “[naam medeverdachte 3]” en “Miro”.
Bij een doorzoeking in een kantoorpand van [naam medeverdachte 3] zijn een zelfde consignatie-overeenkomst op naam van verdachte en [D.B.], vertegenwoordigd door [naam medeverdachte 3] en een zelfde catalogus aangetroffen. Daarnaast is een handgeschreven notitie aangetroffen met gegevens van verdachte en een kopie van het paspoort van verdachte.
Na de doorzoeking heeft de politie verdachte verhoord, onder meer over zijn financiële situatie. Op de vraag of hij erfenissen heeft ontvangen heeft verdachte geantwoord: “Van mijn opa heb ik geografiën gekregen. Iemand heeft die voor mij verkocht, ik heb er 50 duizend euro voor gekregen.”
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij de kunstwerken niet geërfd heeft van zijn opa, maar heeft gekregen. Zijn grootvader had alleen deze kunstwerken in bezit. Verdachte was, toen hij de werken kreeg, er niet van op de hoogte dat deze van Miró waren en evenmin dat ze een grote waarde vertegenwoordigden. Verdachte vond het leuke tekeningen. Per auto heeft hij de werken meegenomen van Marokko naar Nederland, aldus verdachte ter zitting.
Verdachte heeft verklaard dat hij via kennissen in contact is gekomen met [naam medeverdachte 3]. Naar aanleiding van een televisieprogramma, hadden mensen hem erop geattendeerd dat de werken mogelijk meer waard waren. Verdachte heeft de werken aan [naam medeverdachte 3] laten zien, die vervolgens bemiddeld heeft in de verkoop.
Verdachte heeft ter zitting verklaard zich niet meer te herinneren of [naam medeverdachte 3] gevraagd heeft naar certificaten van echtheid van de werken. In ieder geval beschikte verdachte niet over documenten die de echtheid van de werken konden aantonen.
Ook [naam medeverdachte 3] is door de politie verhoord. De rechtbank vat zijn verklaringen als volgt samen.
[naam medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij jarenlang kunstwerken heeft verkocht, niet alleen voor zichzelf, maar ook 5 à 6 keer in consignatie voor anderen. De werken verkocht hij in zijn wisselkantoor en in een galerij. Ook heeft hij voor iemand die [M.] heette, kunst verkocht van Miró. [naam medeverdachte 3] heeft wel een idee hoe [M.] aan de werken is gekomen, maar daar wil hij niets over zeggen, omdat dat alleen maar een suggestie zou zijn.
De werken van [M.] heeft hij in meerdere keren verkocht aan Marokkanen. Het wisselkantoor en de galerij had hij toen niet meer; [naam medeverdachte 3] verkocht de werken aan huis. [naam medeverdachte 3] adverteerde niet voor de werken. De Marokkanen namen telefonisch contact op en meldden zich opeens. De werken werden direct bij het eerste bezoek en voor de vraagprijs tegen contante betaling meegenomen.
[naam medeverdachte 3] wist niet wat de kopers deden aan echtheidscontrole. Evenmin kon [naam medeverdachte 3] zich herinneren of er specifiek vragen over de echtheid werden gesteld. De kopers kregen de werken mee in een hard kartonnen omslag. [naam medeverdachte 3] dacht niet dat er een kwitantie is opgemaakt ter zake van de betaling; de kopers hebben ook niet gevraagd om een kwitantie. Er zat niet altijd een certificaat bij de werken. [naam medeverdachte 3] bevestigt dat de persoon die hij aanduidt met [M.], [naam verdachte] is.
Bij de doorzoeking in het kantoorpand van [naam medeverdachte 3] is een vergelijkbare consignatie-overeenkomst van 9 mei 2002 aangetroffen aangaande de verkoop van werken van Andy Warhol, op naam van [D.B.], vertegenwoordigd door [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 2].
[naam medeverdachte 2] is hierover door de politie verhoord. Zijn verklaring is opgenomen in een proces-verbaal van bevindingen. [naam medeverdachte 2] heeft erkend, zo vat de rechtbank zijn uitlatingen samen, dat het ging om een volkomen verzonnen constructie om met het oog op controle door de belastingdienst zwart geld een legale status te geven. Volgens [naam medeverdachte 2] heeft hij de in de overeenkomst genoemde kunstwerken niet in zijn bezit gehad en zijn deze werken ook niet door [naam medeverdachte 3] verkocht. [naam medeverdachte 2] had [naam medeverdachte 3] benaderd, omdat hij wist dat [naam medeverdachte 3] mensen die zwart geld bezaten, behulpzaam was geweest.
De rechtbank komt op grond van de voorgaande bewijsmiddelen tot de conclusie dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte samen met [naam medeverdachte 3] door middel van een valse overeenkomst de herkomst van een geldbedrag van € 60.000 verhuld heeft.
De rechtbank hecht namelijk geen geloof aan de verklaringen van verdachte en [naam medeverdachte 3] over de verkoop van zes werken van een wereldberoemde kunstenaar.
Als de rechtbank al geloof zou hechten aan het toevallig verkrijgen van 6 kunstwerken van Miró van grootvader, dan is het onwaarschijnlijk dat een kunsthandelaar deze zonder vragen in consignatie neemt zonder documenten die de echtheid waarborgen.
Vervolgens acht de rechtbank het uiterst onwaarschijnlijk dat kennelijk alle kopers van de werken, waar [naam medeverdachte 3] geen namen meer van kan noemen, uit het niets lijken op te doemen, niet vragen naar de echtheid van de werken, contant een groot bedrag afrekenen en zonder kwitantie met een werk van Miró in een kartonnen omslag het huis van [naam medeverdachte 3] verlaten. Daar komt nog het volgende bij.
In de bij de doorzoeking aangetroffen catalogus van de werken worden opvallende afmetingen beschreven van de te verkopen werken; een drietal werken is rond de 2.30 meter lang. In het politie-onderzoek is als getuige de [naam medeverdachte 1] gehoord, een gecertificeerd register-taxateur schilderijen. [naam medeverdachte 1] heeft verklaard dat het technisch mogelijk is dat de werken deze afmeting hebben, maar dat dit een dure techniek is. In ieder geval is het volstrekt ongebruikelijk deze werken in een kartonnen map mee te nemen. Werken van een dergelijke afmeting kunnen alleen veilig opgerold worden vervoerd.13
Dit alles in combinatie met de verklaring van [naam medeverdachte 2] leidt ertoe dat de rechtbank van oordeel is dat er is gefingeerd dat verdachte via [naam medeverdachte 3] kunstwerken heeft verkocht om zo met de eveneens gefingeerde opbrengst van “de verkoop” de herkomst van een bedrag van € 60.000 te verhullen en het bedrag een legale status te geven. De rechtbank merkt deze constructie aan als een witwasconstructie.
Rest de beantwoording van de vraag welke herkomst de € 60.000 heeft. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat het geld afkomstig is uit misdrijf.
Het strafblad van verdachte vermeldt een veroordeling door de rechtbank Maastricht bij vonnis van 21 juli 2006 voor onder meer opzettelijke overtreding van artikel 3 onder B en C van de Opiumwet. Het betreft een tweetal feiten met een pleegperiode van 1 november 2004, dan wel 1 november 2005 tot en met 28 maart 2006. Gelet op de opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, gaat het hier om een veroordeling voor een grote hoeveelheid softdrugs. Het is een feit van algemene bekendheid dat er in de teelt en handel in softdrugs grote bedragen worden aan illegale inkomsten worden gegenereerd. Nu binnen deze periode ook de verhullende consignatie-overeenkomst is opgemaakt en de betalingen op rekening van verdachte zijn gedaan, zijn er voldoende aanwijzingen voor de rechtbank dat het geld uit de teelt/handel in softdrugs afkomstig is.
Met betrekking tot de tekst van de tenlastelegging overweegt de rechtbank nog dat het bedrag van € 60.000 niet afkomstig is (als opbrengst van of resultaat) uit de consignatie-overeenkomst, maar dat deze overeenkomst de methode is die gebruikt is om wit te wassen. De rechtbank zal verdachte van dit onderdeel vrijspreken.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 12 april 2005 tot en met 5 september 2006 in de gemeente Kerkrade tezamen en in vereniging met een ander van een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld van in totaal 60.000,- euro, de herkomst heeft verhuld terwijl hij, verdachte en zijn mededader, wisten dat voornoemde hoeveelheid geld afkomstig was uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen wat meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezen verklaarde levert het volgende strafbare feit op:
medeplegen van witwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geconcludeerd tot vrijspraak en geen standpunt ingenomen ten aanzien van de straf.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van wat bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een aanzienlijk geldbedrag. Verdachte wist dat dit geld afkomstig was van misdrijf.
Witwassen vormt een ernstige bedreiging voor de maatschappij, omdat de integriteit van het financiële en economische verkeer wordt aangetast en het plegen van misdrijven erdoor wordt begunstigd. Dit brengt mee dat naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden volstaan met een andere sanctie dan een (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
De door de officier van justitie gevorderde straf acht de rechtbank echter te hoog, gelet op uitspraken in vergelijkbare zaken.
De rechtbank houdt rekening met de tijd die verlopen is tussen de strafbare handelingen die al in 2005 zijn verricht en de inhoudelijke behandeling van de strafzaak. De rechtbank geeft daarnaast toepassing aan artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, omdat het feit eerder beoordeeld had kunnen worden, nu verdachte op 21 juli 2006 door deze rechtbank is veroordeeld voor andere feiten.
In het voordeel van verdachte neemt de rechtbank tot slot in aanmerking dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk delict.
Alles afwegend, zal de rechtbank een gevangenisstraf van 6 maanden opleggen, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde.
6 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 47, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
7 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit of omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman, voorzitter, mr. C.G.A. Wouters en
mr. R.A.M.M. Gijselaers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P. Jansen als griffier en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 april 2009.
Buiten staat
Mr. C.G.A. Wouters is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 12 april 2005 tot en met 5 september 2006, in de gemeente Kerkrade, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, van een voorwerp, te weten (een) hoeveelhe(i)d(en) geld (van in totaal ongeveer 60.000,- Euro), welk(e) hoeveelhe(i)d(en) geld voortvloeide(n) als opbrengst uit/resultaat vaneen consignatie-overeenkomst door hem, verdachte, op 12 april 2005 gesloten met [naam medeverdachte 3] in diens hoedanigheid van vertegenwoordiger van [D.B.], de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op voornoemd(e) hoeveelhe(i)d(en) geld, was/waren of wie voornoemd(e) hoeveelhe(i)d(en) geld, voorhanden had(den),
terwijl hij, verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s) (telkens) wist(en) dat voornoemd(e) hoeveelhe(i)d(en) geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 12 april 2005 tot en met 5 september 2006, in de gemeente Kerkrade, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, van een voorwerp, te weten (een) hoeveelhe(i)d(en) geld (van in totaal ongeveer 60.000,- Euro), welk(e) hoeveelhe(i)d(en) geld voortvloeide(n) als opbrengst uit/resultaat vaneen consignatie-overeenkomst door hem, verdachte, op 12 april 2005 gesloten met [naam medeverdachte 3] in diens hoedanigheid van vertegenwoordiger van [D.B.], de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op voornoemd(e) hoeveelhe(i)d(en) geld, was/waren of wie voornoemd(e) hoeveelhe(i)d(en) geld, voorhanden had(den), terwijl hij, verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s) redelijkerwijs moeste(n) vermoeden dat voornoemd(e) hoeveelhe(i)d(en) geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.