ECLI:NL:RBMAA:2009:BI3093

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
21 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-703008-07
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen door middel van valse consignatie-overeenkomsten met kunstwerken

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 21 april 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen. De verdachte, vertegenwoordiger van een handelsmaatschappij, was betrokken bij het opstellen van valse consignatie-overeenkomsten voor de verkoop van kunstwerken, waarbij aanzienlijke geldbedragen werden gewassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten handelde om de herkomst van geldbedragen te verhullen, die afkomstig waren uit misdrijven. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en medeverdachten als ongeloofwaardig beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk betrokken was bij een witwasconstructie. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde, maar achtte het medeplegen van witwassen wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. De rechtbank overwoog dat witwassen een ernstige bedreiging vormt voor de maatschappij en dat de verdachte een centrale rol speelde in het verhullen van de herkomst van het geld. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen voorwerpen behandeld en bepaald dat deze verbeurd verklaard worden.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/703008-07
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 april 2009
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum verdachte],
wonende te [adres verdachte]
Raadsman is mr. G.A.C. Beckers, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 april 2009, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan het (gewoonte)witwassen, dan wel schuldwitwasssen van geld dat uit misdrijf afkomstig is.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte diverse bedragen van in totaal € 685.000 heeft witgewassen als opbrengst uit valselijk opgemaakte consignatie-overeenkomsten tot de verkoop van kunstwerken, die in werkelijkheid niet in bezit van zijn mededaders waren en die evenmin werkelijk zijn verkocht door verdachte. Verdachte en zijn mededaders wisten dat het geld afkomstig was uit enig misdrijf. Door met zijn mededaders de criminele herkomst van de geldbedragen te verhullen, heeft verdachte van witwassen een gewoonte gemaakt.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. De raadsman stelt dat er geen bewijs is dat er sprake is van geld van criminele herkomst. Ook is er geen bewijs voor de stelling van de officier van justitie dat de kunstwerken nooit in bezit waren van verdachte en nooit zijn verkocht. Integendeel: verdachte verkocht daadwerkelijk kunst. Niet is uitgesloten dat dit ook in consignatie voor de medeverdachten is gebeurd.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte geld heeft witgewassen. De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte van dit witwassen een gewoonte heeft gemaakt. De rechtbank zal hieronder de bewijsmiddelen bespreken. Eerst zal de rechtbank ingaan op de manier van verhullen en vervolgens zal de rechtbank de herkomst van het geld bespreken en tot slot de vrijspraak van het primair ten laste gelegde.
3.3.1. Feiten en conclusies
De consignatie-overeenkomsten
Naar aanleiding van een politie-onderzoek naar mogelijke overtreding van de Opiumwet door medeverdachte [naam medeverdachte 1], is bij een doorzoeking van de woning van [naam medeverdachte 1] een consignatie-overeenkomst van 12 april 2005 aangetroffen op naam van [naam medeverdachte 1] en de [naam handelsmaatschappij], vertegenwoordigd door [naam verdachte] en met vermelding van Kerkrade als plaats. [naam verdachte][, verdachte, is enig aandeelhouder en bestuurder van [naam holding]. [naam holding] is op haar beurt bestuurder van [B.handelsmaatschappij] (verder te noemen: [D.B.]).
Aan de overeenkomst is een verkooplijst toegevoegd. Hierop worden zes werken vermeld van de kunstenaar Joan Miró met een verkoopprijs van in totaal € 60.000. Ook is er een catalogus aangetroffen, waarin de kunstwerken staan afgebeeld.1
Verder blijkt uit de aangetroffen bankafschriften van [naam medeverdachte 1] dat hij tweemaal een bedrag van € 25.000 heeft ontvangen, onder vermelding van: “[naam verdachte]” en “Miro”.
Vervolgens is bij een doorzoeking in een kantoorpand van verdachte een zelfde consignatie-overeenkomst op naam van [naam medeverdachte 1] en [[D.B.] aangetroffen en een zelfde catalogus.
Bij deze doorzoeking bij verdachte is verder een op schrift gestelde en ondertekende consignatie-overeenkomst van 9 mei 2002 aangetroffen op naam van een persoon genaamd [naam medeverdachte 2] en [D.B.], vertegenwoordigd door verdachte. Ook op deze overeenkomst staat Kerkrade als plaats vermeld. De overeenkomst vermeldt de opdracht aan [D.B.] tot de verkoop van een tweetal zeefdrukken van Andy Warhol voor een bedrag van € 25.000 per stuk.7 Ook is een afrekening met betrekking tot [naam medeverdachte 2] van 15 oktober 2002 aangetroffen en een factuur van 14 oktober 2002 voor de verkoop van twee zeefdrukken van Andy Warhol voor een bedrag van € 45.000, gericht aan de heer [naam getuige ] in Bulgarije. De afrekening is ondertekend door [naam medeverdachte 2], de factuur door verdachte en [naam getuige].
De overeenkomst met [naam medeverdachte 2]
[naam medeverdachte 2] heeft toegegeven de consignatie-overeenkomst te hebben getekend, omdat hij over contant geld beschikte dat hij wilde gebruiken voor een verbouwing van een bedrijfspand. Dit geld kon [naam medeverdachte 2] niet zo maar uitgeven, omdat hij bang was voor een controle door de belastingdienst. Om het geld toch legaal te kunnen uitgeven, benaderde [naam medeverdachte 2] begin oktober 2002 verdachte, omdat hij wist dat verdachte mensen die zwart geld bezaten behulpzaam was geweest. [naam medeverdachte 2] heeft de twee kunstwerken nooit in zijn bezit gehad en nooit aan verdachte overgedragen om te verkopen.[naam medeverdachte 2] heeft vervolgens verdachte € 50.000 gegeven. Ongeveer een week later heeft verdachte volgens [naam medeverdachte 2] een bedrag van € 39.265,56 op de bankrekening van[naam medeverdachte 2] gestort. Het resterende bedrag hield verdachte volgens [naam medeverdachte 2] voor zichzelf als provisie.
Door middel van een rechtshulpverzoek heeft de politie de heer [naam getuige] als getuige gehoord. De verklaring van [naam getuige ] houdt kort samengevat het volgende in.
[naam getuige ] kent verdachte niet. De handtekening op de factuur is niet de zijne. [naam getuige ] heeft ooit een pakketje van de Bulgaarse douane ontvangen dat twee kapotte posters bevatte. Volgens [naam getuige ] heeft de douane vastgesteld dat er posters in het pakket zaten en dat de aangegeven waarde op de DHL-documenten van € 45.000 niet overeen kwam met de inhoud van het pakket. [naam getuige ] heeft nooit € 45.000 aan wat dan ook uitgegeven.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wel degelijk de twee kunstwerken van Andy Warhol heeft verkocht in consignatie voor [naam medeverdachte 2] en dat de kunstwerken naar Bulgarije zijn verstuurd. De versie van [naam medeverdachte 2] klopt niet en is ingegeven door rancune.
De overeenkomst met [naam medeverdachte 1]
[naam medeverdachte 1] heeft bij zijn verhoor door de politie het volgende antwoord gegeven op de vraag of hij erfenissen heeft ontvangen: “Van mijn opa heb ik geografiën gekregen. Iemand heeft die voor mij verkocht, ik heb er 50 duizend euro voor gekregen.”
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij jarenlang kunstwerken heeft verkocht, niet alleen voor zichzelf, maar ook 5 à 6 keer in consignatie voor anderen. De werken verkocht hij in zijn wisselkantoor en in een galerij. Ook heeft hij voor iemand die [M.] heette, kunst verkocht van Miró. Verdachte heeft wel een idee hoe [M.] aan de werken is gekomen, maar daar wil hij niets over zeggen, omdat dat alleen maar een suggestie zou zijn.
De werken van [M.] heeft hij in meerdere keren verkocht aan Marokkanen. Het wisselkantoor en de galerij had hij toen niet meer; verdachte verkocht de werken aan huis. Verdachte adverteerde niet voor de werken. De Marokkanen namen telefonisch contact op en meldden zich opeens. De werken werden direct bij het eerste bezoek en voor de vraagprijs tegen contante betaling meegenomen.
Verdachte wist niet wat de kopers deden aan echtheidscontrole. Evenmin kon verdachte zich herinneren of er specifiek vragen over de echtheid werden gesteld. De kopers kregen de werken mee in een hard kartonnen omslag. Verdachte dacht niet dat er een kwitantie is opgemaakt ter zake van de betaling. De kopers hebben ook niet gevraagd om een kwitantie. Er zat niet altijd een certificaat bij de werken. Verdachte bevestigt dat de persoon die hij aanduidt met [M.], [naam medeverdachte 1] is.
Ter terechtzitting is verdachte bij deze verklaring gebleven. Gezien de grote bedragen die omgingen in zijn onderneming, waren de transacties met de kopers van de kunstwerken, zoals weergegeven in zijn verklaring bij de politie, naar zijn zeggen gebruikelijk. Er werd altijd contant betaald voor de kunst die verdachte verkocht. Volgens verdachte beschouwden hij en de kopers van de kunst de bedragen niet als groot en vonden zij kwitanties niet belangrijk.
Volgens verdachte zaten er vaak certificaten met betrekking tot de echtheid bij de kunstwerken die hij verkocht. Van deze certificaten maakte hij regelmatig foto’s, maar deze zijn verloren gegaan ten gevolge van een brand in een van zijn panden in juni 2004. Ook andere gegevens over zijn handel in kunst zijn verloren gegaan in deze brand.13
Overwegingen en conclusies
De rechtbank hecht geen geloof aan de verklaringen van [naam medeverdachte 1] en verdachte over de verkoop van zes werken van een wereldberoemde kunstenaar.
De verklaringen van [naam medeverdachte 1] en verdachte acht de rechtbank in hun onderlinge samenhang ongeloofwaardig. Als de rechtbank al zou aannemen dat [naam medeverdachte 1] zes kunstwerken van Miró van grootvader heeft geërfd, dan is het onwaarschijnlijk dat een kunsthandelaar deze zonder vragen in consignatie neemt zonder documenten die de echtheid waarborgen. De rechtbank komt tot de conclusie dat verdachte niet beschikte over certificaten bij de Miro’s, gelet op zijn verklaring bij de politie en het gegeven dat eventueel door hem gemaakte foto’s van certificaten die bij de Miró’s hoorden, in elk geval niet bij de brand van juni 2004 verloren kunnen zijn gegaan. De overeenkomst met [naam medeverdachte 1] dateert immers van na deze brand.
De rechtbank acht het onwaarschijnlijk dat alle kopers van de werken, van wie [naam verdachte] geen namen meer kan noemen, uit het niets lijken op te doemen, niet vragen naar de echtheid van de werken, contant een groot bedrag afrekenen en zonder kwitantie met een werk van Miró in een kartonnen omslag het huis van verdachte verlaten. Daar komt nog het volgende bij.
In de bij de doorzoeking aangetroffen catalogus van de werken worden opvallende afmetingen beschreven van de te verkopen werken: een drietal werken is rond de 2.30 meter lang. In het politie-onderzoek is als getuige de heer [naam medeverdachte 3] gehoord, een gecertificeerd register-taxateur schilderijen. [naam medeverdachte 3] heeft verklaard dat het technisch mogelijk is dat de werken deze afmeting hebben, maar dat dit een dure techniek is. In ieder geval is het volstrekt ongebruikelijk deze werken in een kartonnen map mee te nemen. Werken van een dergelijke afmeting kunnen alleen veilig opgerold worden vervoerd.17
Over de afmetingen heeft verdachte ter terechtzitting gesteld dat hij bij de politie heeft gesproken van werken met een afmeting ter grootte van een deur. Volgens verdachte heeft de politie verzuimd dit onderdeel van zijn verklaring in het proces-verbaal van verhoor op te nemen.13 De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Verdachte heeft zijn verklaringen bij de politie doorgelezen en getekend. Uit het proces-verbaal van zijn vierde verhoor blijkt dat verdachte aanvullende opmerkingen heeft toegevoegd aan zijn verklaring na doorlezing van de concept-verklaring. Bij gelegenheid van zijn zesde verhoor, wanneer verdachte specifiek op het punt van de afmetingen wordt ondervraagd, brengt verdachte alleen naar voren dat hij zich waarschijnlijk vergist heeft met betrekking tot de afmetingen. Ook verklaart verdachte niet gezien te hebben hoe de kopers van de Miró’s de werken hebben vervoerd. Vervolgens heeft verdachte bij deze verklaring aanvullende opmerkingen laten opnemen. Het had voor de hand gelegen dat verdachte ook ten aanzien van de afmetingen een aanvulling had laten opnemen. Verdachte heeft dit echter niet gedaan. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan de stelling van verdachte ter terechtzitting.
De rechtbank komt op grond van voorgaande overwegingen en de inhoud van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen tot de conclusie dat wettig en overtuigend bewezen is dat [naam medeverdachte 1] samen met verdachte door middel van een valse overeenkomst de afkomst van een geldbedrag van € 60.000 verhuld heeft. Door [naam medeverdachte 1] en verdachte zijn documenten opgemaakt, dan wel getekend, die het geld een legale status moesten geven. Er is gefingeerd dat [naam medeverdachte 1] via verdachte kunstwerken heeft verkocht.
Dezelfde conclusie trekt de rechtbank ten aanzien van de consignatie-overeenkomst met [naam medeverdachte 2]. Ook door [naam medeverdachte 2] en verdachte zijn documenten opgemaakt, dan wel getekend die moesten verhullen dat een geldbedrag van € 50.000 van [naam medeverdachte 2] zwart geld was. Er is gefingeerd dat [naam medeverdachte 2] via verdachte kunstwerken heeft verkocht aan [naam getuige] om zo met de eveneens gefingeerde opbrengst van “de verkoop” het zwarte geld een legale status te geven.
De rechtbank hecht geen waarde aan de stelling van verdachte dat [naam medeverdachte 2] niet naar waarheid heeft verklaard uit rancune. [naam medeverdachte 2] heeft immers met zijn verklaring ook zichzelf beschuldigd.
De rechtbank merkt de hiervoor beschreven wijze van verhullen aan als een witwasconstructie.
3.3.2. De herkomst van het geld
De rechtbank is van oordeel dat de geldbedragen die vermeld zijn op de consignatie-overeenkomsten betrekking hebben op geld afkomstig uit misdrijf en dat verdachte dit ook wist.
De rechtbank leidt uit de verklaring van [naam medeverdachte 2], zoals hiervoor weergegeven,10 af dat [naam medeverdachte 2] opzettelijk, ten onrechte geen belasting heeft afgedragen over het bedrag van € 50.000 dat door hem en verdachte in de overeenkomst is opgenomen. Niet is vast te stellen op basis van deze verklaring of op basis van het dossier hoe hoog deze afdracht had moeten zijn. Wel acht de rechtbank, gelet op de verklaring van [naam medeverdachte 2] in samenhang met het gebruik maken van een witwasconstructie, bewezen dat er in elk geval sprake is van een misdrijf dat strafbaar is gesteld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Dat verdachte wist dat er sprake was van een fiscaal delict leidt de rechtbank af uit het gegeven dat verdachte de witwasconstructie vorm gaf en uit de verklaring van [naam medeverdachte 2]. [naam medeverdachte 2] heeft immers verklaard dat hij verdachte heeft benaderd, omdat hij wist dat verdachte mensen die zwart geld bezaten behulpzaam was geweest.
Ook ten aanzien van het bedrag van € 60.000 op de overeenkomst met [naam medeverdachte 1] trekt de rechtbank de conclusie dat het geld afkomstig was uit enig misdrijf en dat verdachte dit wist. Het strafblad van [naam medeverdachte 1] vermeldt een veroordeling door de rechtbank Maastricht bij vonnis van 21 juli 2006 voor opzettelijke overtreding van artikel 3 onder B en C van de Opiumwet. Het betreft een drietal feiten met een pleegperiode van 1 november 2004, dan wel 1 november 2005 tot en met 28 maart 2006. Gelet op de opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, gaat het hier om een veroordeling voor een grote hoeveelheid softdrugs. Het is een feit van algemene bekendheid dat er in de teelt en handel in softdrugs grote bedragen aan illegale inkomsten worden gegenereerd. Nu binnen deze periode ook de verhullende consignatie-overeenkomst is opgemaakt en de betalingen op rekening van [naam medeverdachte 1] zijn gedaan, zijn er voldoende aanwijzingen voor de rechtbank dat het geld uit de teelt/handel in softdrugs afkomstig is.
Niet is komen vast te staan dat verdachte op de hoogte was van de handel/teelt in softdrugs door [naam medeverdachte 1]. Wel heeft verdachte de witwasconstructie vorm gegeven op gelijke wijze als bij [naam medeverdachte 2]. Daarmee komt voor de rechtbank vast te staan dat hij in ieder geval wist dat het om illegaal geld ging en willens en wetens de kans aanvaarde dat [naam medeverdachte 1] zich in elk geval schuldig maakte aan een fiscaal delict.
3.3.3. De vrijspraak
In het dossier bevinden zich twee vergelijkbare consignatie-overeenkomsten met [D.B.] en een tweetal andere partijen, te weten [naam medeverdachte 3] en naam medeverdachte 4]. Ook ten aanzien van deze overeenkomsten is het naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat deze zijn opgesteld om de herkomst van geld te verhullen.
Echter, de rechtbank heeft met betrekking tot [naam medeverdachte 3] en[naam medeverdachte 4] geen bankafschriften of andere stukken aangetroffen waaruit blijkt dat betalingen door [naam verdachte] aan deze personen hebben plaatsgevonden. Onduidelijk blijft dus of ook in deze zaken contant geld een zogenaamde legale status heeft gekregen door contant ontvangen geld later gedeeltelijk terug te boeken via de bank.
De rechtbank heeft evenmin kunnen vaststellen dat de geldbedragen die op de overeenkomsten zijn vermeld, afkomstig zijn uit enig misdrijf, ook niet in de vorm van een fiscaal delict. Niet is komen vast te staan dat de geldbedragen geen legale herkomst kunnen hebben. Het is derhalve niet mogelijk om vast te stellen wat verdachte wist van de herkomst. Daarom moet verdachte van de onderdelen op de tenlastelegging die op de overeenkomsten met [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] zien, worden vrijgesproken.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, nu zij slechts in twee gevallen tot de conclusie komt dat verdachte heeft witgewassen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Met betrekking tot de tekst van de tenlastelegging overweegt de rechtbank tot slot nog dat de bedragen van € 50.000 en € 60.000 niet afkomstig zijn (als opbrengst van of resultaat) uit de consignatie-overeenkomsten, maar dat deze overeenkomsten de methode vormen die gebruikt is om wit te wassen. De rechtbank zal verdachte ook van deze onderdelen vrijspreken.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 9 mei 2002 tot en met 5 september 2006 in de gemeente Kerkrade tezamen en in vereniging met anderen meermalen van een voorwerp, te weten hoeveelheden geld van in totaal 110.000,- Euro, de herkomst heeft verhuld, terwijl hij, verdachte en zijn mededaders, wisten dat voornoemde hoeveelheden geld afkomstig waren uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen wat meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezen verklaarde levert het volgende strafbare feit op:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van wat zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geconcludeerd tot vrijspraak en geen standpunt ingenomen ten aanzien van de straf.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van wat bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van aanzienlijke geldbedragen. Verdachte wist dat dit geld afkomstig was uit misdrijf. Verdachte heeft hierbij een centrale rol gespeeld door het voor anderen mogelijk te maken de herkomst van hun geld te verhullen. Verdachte heeft daarbij ook zelf geld verdiend.
Witwassen vormt een ernstige bedreiging voor de maatschappij, omdat de integriteit van het financiële en economische verkeer wordt aangetast en het plegen van misdrijven erdoor wordt begunstigd. Dit brengt mee dat niet kan worden volstaan met een andere sanctie dan een (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
De door de officier van justitie gevorderde straf acht de rechtbank echter te hoog, nu de rechtbank niet komt tot een veroordeling voor het primair ten laste gelegde. Bovendien gaat de rechtbank in tegenstelling tot de officier van justitie niet uit van vier keer witwassen, maar van twee keer.
In het voordeel van verdachte neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk delict.
Alles afwegend, zal de rechtbank een gevangenisstraf van 12 maanden opleggen, waarvan 4 maanden voorwaardelijk.
6 Het beslag
De in beslag genomen voorwerpen met de op de beslaglijst vermelde nummers 37, 38 en 40 zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het om voorwerpen gaat die aan verdachte toebehoren en met behulp waarvan het bewezen verklaarde feit is begaan.
Van de overige voorwerpen zal de rechtbank de teruggave aan verdachte gelasten, nu niet is komen vast te staan dat daarmee het bewezen verklaarde is begaan en er ook overigens geen grond aanwezig is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47, 57, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
20300196214 37 4.00 STK Papier, JOAN MIRO LITOG, deel 1 t/m Joan Miro Litograph
20300196214 38 1.00 STK Boek, Marc Chagall: Die Lithographiën
20300196214 40 1.00 STK Brief, 1 schrijven Talhanoi;
- gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggeven voorwerpen, te weten:
BFR26-010039B 11 1.00 STK Document, C 1030
BFR26-010039B 20 1.00 STK Document, C 1026, Ordner [D.B.]
BFR26-010039B 28 1.00 STK Ordner, C 3001, ordner kunst
BFR26-010039B 34 1.00 STK Computer, HEWLETT-PACKARD nc 6120, laptop.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman, voorzitter, mr. C.G.A. Wouters en
mr. R.A.M.M. Gijselaers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P. Jansen als griffier en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 april 2009.
Buiten staat
Mr. C.G.A. Wouters is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met 5 september 2006 in de gemeente Kerkrade, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, en/of zijn, verdachtes mededader(s)
-in de periode van 14 december 2001 tot en met 5 september 2006 in de gemeente Kerkrade, in elk geval in Nederland, van een hoeveelheid geld (totaal (ongeveer) 156.000,- Euro) als voortvloeisel uit/resultaat van een consignatie-overeenkomst door hem, verdachte, in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van [D.B.], gesloten met [naam medeverdachte 3] op 14 december 2001 en/of
-in de periode van 12 maart 2002 tot en met 5 september 2006 in de gemeente Kerkrade, in elk geval in Nederland, van een hoeveelheid geld (totaal (ongeveer) 424.000,- Euro) als voortvloeisel uit/resultaat van een consignatie-overeenkomst door hem, verdachte, in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van [D.B.], gesloten met [naam medeverdachte 4] op 12 maart 2002 en/of
-in de periode van 15 oktober 2002 tot en met 5 september 2006 in de gemeente Kerkrade, in elk geval in Nederland, van een hoeveelheid geld (totaal (ongeveer) 39.265,50 Euro) als voortvloeisel uit/resultaat van een consignatie-overeenkomst door hem, verdachte, in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van [D.B.], gesloten met [naam medeverdachte 2] op 15 oktober 2002 en/of
-in de periode van 12 april 2005 tot en met 5 september 2006 in de gemeente Kerkrade, in elk geval in Nederland, van een hoeveelheid geld (totaal (ongeveer) 60.000,- Euro) als voortvloeisel uit/resultaat van eenconsignatie-overeenkomst door hem, verdachte, in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van [D.B.], gesloten met [naam medeverdachte 1] op 12 april 2005,
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voornoemd(e) hoeveelhe(i)d(en) geld, was/waren of wie voornoemd(e) hoeveelhe(i)d(en) geld voorhanden had, terwijl hij, verdachte, en/of zijn, verdachtes, mededader(s) wist(en) dat voornoemd(e) hoeveelhe(i)d(en) geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit
enig misdrijf;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met 5 september 2006, in de gemeente Kerkrade, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) van een voorwerp, te weten (een) hoeveelhe(i)d(en) geld (van in totaal ongeveer 685.000,- Euro), welk(e) hoeveelhe(i)d(en) geld (telkens) voortvloeide(n) als opbrengst uit/resultaat van
-een consignatie-overeenkomst door hem, verdachte, in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van [D.B.], gesloten met [naam medeverdachte 1] op 12 april 2005 en/of
-een consignatie-overeenkomst door hem, verdachte, in zijn hoedanigheid van
vertegenwoordiger van [D.B.], gesloten met [naam medeverdachte 3] op 14 december 2001 en/of
-een consignatie-overeenkomst door hem, verdachte, in zijn hoedanigheid van
vertegenwoordiger van [D.B.], gesloten met [naam medeverdachte 4] op 12 maart 2002 en/of
-een consignatie-overeenkomst door hem, verdachte, in zijn hoedanigheid van
vertegenwoordiger van [D.B.], gesloten met [naam medeverdachte 2] op 9 mei 2002,
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op voornoemd(e) hoeveelhe(i)d(en) geld, was/waren of wie voornoemd(e) hoeveelhe(i)d(en) geld, voorhanden had(den), terwijl hij, verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s) (telkens) wist(en) dat voornoemd(e) hoeveelhe(i)d(en) geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met 5 september 2006, in de gemeente Kerkrade, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) van een voorwerp, te weten (een) hoeveelhe(i)d(en) geld (van in totaal ongeveer 685.000,- Euro), welk(e) hoeveelhe(i)d(en) geld (telkens) voortvloeide(n) als opbrengst uit/resultaat van
-een consignatie-overeenkomst door hem, verdachte, in zijn hoedanigheid van
vertegenwoordiger van [D.B.], gesloten met [naam medeverdachte 1] op 12 april 2005 en/of
-een consignatie-overeenkomst door hem, verdachte, in zijn hoedanigheid van
vertegenwoordiger van [D.B.], gesloten met [naam medeverdachte 3] op 14 december 2001 en/of
-een consignatie-overeenkomst door hem, verdachte, in zijn hoedanigheid van
vertegenwoordiger van [D.B.], gesloten met [naam medeverdachte 4] op 12 maart 2002 en/of
-een consignatie-overeenkomst door hem, verdachte, in zijn hoedanigheid van
vertegenwoordiger van [D.B.], gesloten met [naam medeverdachte 2] op 9 mei 2002,
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op voornoemd(e) hoeveelhe(i)d(en) geld, was/waren of wie voornoemd(e) hoeveelhe(i)d(en) geld, voorhanden had(den), terwijl hij, verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s) redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat voornoemd(e) hoeveelhe(i)d(en) geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf