ECLI:NL:RBMAA:2009:BI2513

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
2 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08 / 100
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van te veel betaalde uitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet en Algemene Ouderdomswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 2 april 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, wonend te Sittard, en de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, gevestigd te Amstelveen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen een besluit van 17 oktober 2007, waarbij een bedrag van € 78.727,04 aan hem is teruggevorderd wegens te veel betaalde uitkeringen op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) en de Algemene Ouderdomswet (AOW) over de periode van februari 1999 tot en met maart 2007. Eiser betwist de hoogte van het teruggevorderde bedrag en de vaststelling van zijn aflossingscapaciteit door verweerder, die is vastgesteld op € 180,-- per maand. Eiser stelt dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder niet gebleken is van dergelijke redenen. De rechtbank overweegt dat de terugvordering in overeenstemming is met het beleid van de Sociale Verzekeringsbank en de relevante wetgeving. De rechtbank concludeert dat de terugvordering terecht is en dat het beroep van eiser ongegrond is. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Procedurenummer: AWB 08 / 100
Uitspraak
in het geding tussen
[eiser],
wonend te Sittard, eiser,
en
de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank,
gevestigd te Amstelveen, verweerder.
Datum bestreden besluit: 12 december 2007
Kenmerk: 0480.02.033
1. Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben aan de rechtbank gezonden en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2009.
Eiser is verschenen bij zijn gemachtigde M.M.J.P. Penners, advocaat te Geleen.
Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door A.F.L.B. Metz.
2. Overwegingen
Bij besluit van 17 oktober 2007 heeft verweerder een bedrag van € 78.727,04 van eiser teruggevorderd ter zake van te veel betaalde uitkering ingevolge de Algemene nabestaanden¬wet (hierna: Anw) alsmede ingevolge de Algemene Ouderdomswet (hierna: AOW) over de periode van februari 1999 tot en met maart 2007. Verweerder is niet gebleken van dringende redenen om van terugvordering af te zien. Verweerder heeft eisers aflossings¬capa¬citeit vast¬gesteld op een bedrag van € 180,-- per maand en zal dit bedrag gedurende één jaar verreke¬nen met eisers AOW-pensioen. Het restbedrag van € 73.719,90 dient eiser binnen één jaar over te maken op verweerders rekening.
Bij brief van 7 november 2007 heeft eiser tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Het is eiser niet duidelijk hoe het bedrag van € 78.727,04 is berekend. De vaststelling van de aflossings¬capaciteit is niet onderbouwd en derhalve onzorgvuldig gebeurd.
Bij brief van 22 november 2007 heeft verweerder eiser een overzicht gestuurd van de vaststelling van het teruggevorderde bedrag van € 78.601,69.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit het bezwaar van eiser ongegrond ver¬klaard.
Eiser is reeds eerder een specificatie van het teruggevorderde bedrag gestuurd. Een duide¬lijker overzicht kan verweerder eiser niet toezenden. Uit onderzoek bij de Belastingdienst is gebleken dat eisers vermogen is vastgesteld op € 81.911,--. Tevens ontvangt hij een AOW-pensioen van € 978,73 bruto, € 915,12 netto, plus nog een ander pensioen, totaal € 1.052,39 netto. De standaard toepasselijke beslagvrije voet is voor eiser € 857,48 per maand.
Daarbij wordt opgeteld een bedrag van € 53,94 ter zake van premie Zorgverzekeringswet. Met betrekking tot de woonlasten heeft de overheid een bedrag van € 184,85 vastgesteld, dat in ieder geval voor eisers rekening blijft. Het restant wordt bij de standaard beslagvrije voet opgeteld. Daar eisers woonlasten lager zijn, wordt de standaard beslagvrije voet niet verhoogd. De standaard beslagvrije voet wordt ook met bijzondere kosten verhoogd. Eiser heeft echter geen bijzondere kosten. Eisers persoonlijke beslagvrije voet bedraagt derhalve € 857,48 plus € 53,94 is € 911,42. De maandelijkse netto aflossings¬capaciteit is € 140,98. Verweerder dient dit bedrag te bruteren. Na brutering volgt een bedrag van € 181,32, dat verweerder heeft afgerond op een bedrag van € 180,--.
Eiser heeft in beroep verwezen naar de gronden in bezwaar en nog aangevoerd, dat de herziening van zijn Anw-uitkering en zijn AOW-pensioen nog niet onherroepelijk is komen vast te staan. Uit het bestreden besluit blijkt niet hoe verweerder het bedrag van € 78.727,04 bruto heeft berekend, waardoor er sprake is van onzorgvuldige besluitvorming en ondeug¬delijke motivering. Verweerder heeft eisers aflos¬singscapaciteit te hoog vastgesteld. Er is onvol¬doende rekening gehouden met eisers per¬soon¬¬lijke omstandigheden.
De rechtbank over¬weegt met betrekking tot het door eiser ingestelde beroep het volgende.
In dit geding is de vraag aan de orde of verweerder terecht en op goede gronden voormeld bedrag van eiser heeft teruggevorderd en daarbij zijn aflossingscapaciteit heeft vastgesteld op een bedrag van € 180,-- per maand.
Ingevolge artikel 53, eerste lid, van de Anw wordt de uitkering op grond van deze wet, die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 34 onverschuldigd is betaald, alsmede het¬geen anderszins onverschuldigd is betaald, door de SVB van de nabe¬staande teruggevorderd.
Ingevolge artikel 53, vierde lid, van de Anw kan de SVB, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van de terugvordering af te zien.
Ter zake hanteert verweerder ingevolge het Besluit Beleidsregels SVB 2007 (Stcrt. 2007, 103) het navolgende beleid.
Een situatie die geen dringende reden oplevert om geheel of gedeeltelijk af te zien van intrekking of herziening van de uitkering, maar wel een dringende reden vormt om geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering zal zich slechts in een zeer incidenteel geval voordoen. Te denken valt aan een situatie waarin de sociale of financiële omstandigheden van de belanghebbende zich verzetten tegen volledige terugvordering. In het algemeen hanteert verweerder dan echter de door de juris¬prudentie ondersteunde lijn dat met dergelijke omstandigheden pas rekening wordt gehouden bij de beslissing inzake de wijze van terugbetaling.
Ingevolge artikel 53, vijfde lid, van de Anw vermeldt het besluit tot terugvordering hetgeen wordt teruggevorderd, de termijn of termijnen waarbinnen moet worden betaald, alsmede dat het besluit bij gebreke van tijdige betaling zal worden tenuitvoergelegd op de wijze als omschreven in artikel 54.
Ingevolge artikel 55 van de Anw kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld met betrekking tot artikel 53, eerste, tweede, derde, vierde, vijfde en zesde lid, en 54.
Ingevolge artikel 24, eerste lid, van de AOW wordt het ouderdomspensioen, dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 17 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anders¬zins onverschuldigd is betaald, door de SVB van de pensioengerechtigde teruggevorderd.
Ingevolge artikel 24, vierde lid, van de AOW kan de SVB, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Ingevolge artikel 24, vijfde lid, van de AOW vermeldt het besluit tot terugvordering hetgeen wordt teruggevorderd, de termijn of termijnen waarbinnen moet worden betaald, alsmede dat het besluit bij gebreke van tijdige betaling zal worden tenuitvoergelegd op de wijze als omschreven in artikel 24a.
Ingevolge artikel 24b van de AOW kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld met betrekking tot de artikelen 24, eerste, tweede, derde, vierde, vijfde en zesde lid, en 24a.
In het Besluit invordering boeten en onverschuldigd betaalde bedragen AOW, Anw en AKW (hierna: het Besluit) zijn voormelde nadere regels neergelegd.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van het Besluit is dit artikel van toepassing op de invordering van teruggevorderde onverschuldigd betaalde bedragen, indien de terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 49 AOW, artikel 35 Anw en artikel 15 AKW.
Ingevolge artikel 5, tweede lid, van het Besluit stelt de Bank de termijnen voor aflossing van de vordering zodanig vast dat gebruik wordt gemaakt van de volledige aflossingscapaciteit van de schuldenaar.
Ingevolge artikel 5, derde lid, van het Besluit dient de schuldenaar, indien bij betaling con¬form de volgens het tweede lid vastgestelde termijnen de vordering binnen twaalf maanden niet volledig zal zijn voldaan, voor zover dit met aanwending van zijn vermogen mogelijk is, het resterende deel van de vordering ineens te voldoen binnen zes weken nadat de Bank aan de schuldenaar kennis heeft gegeven van de vaststelling van de termijnen. Indien de schulde¬naar echter ten genoegen van de Bank zekerheid stelt voor dit resterende deel van de vorde¬ring, kan de schuldenaar dit deel later, doch uiterlijk binnen twaalf maanden nadat de vast¬¬stelling van de termijnen aan hem is bekendgemaakt, voldoen.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder g, van het Besluit wordt onder aflossingscapaciteit ver¬staan: het deel van het inkomen van de schuldenaar dat met inachtneming van de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechts¬vordering, kan worden aangewend voor betaling of verrekening van de vordering.
Met betrekking tot de terugvordering
Eiser heeft aangevoerd, dat niet inzichtelijk is hoe het teruggevorderde bedrag is berekend.
De rechtbank overweegt dienaangaande dat verweerder bij brieven van 13 juli 2007 en 22 novem¬ber 2007 specificaties heeft verstrekt van de berekening van het terug¬gevorderde bedrag. Daarbij is een onderscheid gemaakt tussen de bedragen die aan eiser zijn over¬ge¬maakt, de bedragen waarop daadwerkelijk recht bestond en de bedragen die te veel aan eiser zijn uitgekeerd. Van verweerder kan niet worden verwacht een en ander nog uitgebreider toe te lichten.
Eiser heeft verder aan¬ge¬voerd, dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. Die dringende redenen heeft eiser echter niet nader geadstrueerd. De rechtbank over¬weegt, dat haar niet gebleken is van dringende redenen die verweerder hadden moeten nopen van terugvordering af te zien. Verweerder heeft gehandeld over¬een¬komstig het hiervoor weer¬gegeven beleid, dat in overeen¬stemming met de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep moet worden geacht.
Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven, aange¬zien de terugvorderingstermijn van vijf jaar is overschreden. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat verweerder ingevolge het Besluit Beleidsregels SVB 2007 ter zake het navolgende beleid hanteert:
Voor terugvordering van bedragen die op of na 1 juli (Anw) respectievelijk 1 augustus 1996 (AOW en AKW) onverschuldigd zijn betaald gelden de verjarings¬termijnen die zijn genoemd in artikel 3:309 BW. Op grond van dit artikel kan terug¬vordering plaatsvinden tot twintig jaar na de onverschuldigde betaling, mits de SVB binnen vijf jaar nadat de onverschuldigde betaling aan haar bekend is geworden, een terugvorderingsactie heeft ingesteld. De termijn van twintig of vijf jaar wordt berekend door twintig of vijf jaar terug te rekenen vanaf de datum waarop de betrokkene voor het eerst een schriftelijke mededeling heeft ontvangen dat zijn uitkering onjuist is vastgesteld en dat het te veel betaalde bedrag zal worden teruggevorderd. Ten aanzien van onverschuldigde betalingen die voor 1 juli (Anw) respectievelijk 1 augustus 1996 (AOW en AKW) hebben plaatsgevonden, geldt een termijn van vijf dan wel twee jaar, zodat - met uitzondering van de situatie waarin de rechtsgrond voor de terugvordering is gelegen in artikel 6:203 BW - geen terug¬vorderingen kunnen worden ingesteld van vóór genoemde data onverschuldigd betaalde bedragen.
De rechtbank stelt vast dat verweerder overeenkomstig dat beleid tot terugvordering is overgegaan. Niet gebleken is van terugvordering van bedragen die vóór 1 augustus 1996 onverschuldigd zijn betaald, zodat een terugvorderingstermijn van vijf jaar, waarop eiser een beroep heeft gedaan, niet van toepassing is.
Het te veel of ten onrechte betaalde dient overeenkomstig voornoemd beleid te worden teruggevorderd op basis van bruto bedragen. Indien echter verrekening van de ingehouden loonheffing kan plaatsvinden met de nog door de SVB aan de Belastingdienst af te dragen heffingen, wordt beleidsmatig het netto te veel betaalde bedrag teruggevorderd. Deze situatie doet zich slechts voor, indien de terugvordering betrekking heeft op het lopende belastingjaar en voor zover terugbetaling geheel zal plaatsvinden in het lopende belastingjaar. Indien derhalve de periodieke verrekening zich zal uitstrekken over meer dan één belastingjaar, zal de gehele verrekening bruto plaatsvinden.
Met betrekking tot de invordering
De rechtbank overweegt dat verweerder een onderzoek heeft ingesteld naar eisers financiële situatie en zijn aflossingscapaciteit, waarna verweerder op basis van dat onderzoek en de door eiser verstrekte gegevens zijn aflossingscapaciteit heeft vastgesteld op een bedrag van € 180,-- bruto per maand. Daarbij is rekening gehouden met de actuele beslagvrije voet en met de door eiser opgegeven ziektekosten. De rechtbank is niet gebleken van andere kosten waarmee bij de berekening van de aflossingscapaciteit rekening gehouden had moeten wor¬den. Eiser heeft zijn stellingen dat een en ander niet correct is geschied niet nader onder¬bouwd.
De verrekening van het bedrag van € 180,-- is met ingang van november 2007 aangevangen en geldt tot en met oktober 2008. In oktober 2008 zou een bedrag van (€ 180,-- x 12 =) € 2.160,-- moeten zijn terugbetaald. Het restant van de vordering moet eiser binnen één jaar na de bekendmaking van de terug¬vordering hebben voldaan, te weten vóór oktober 2008. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 5, derde lid, van het Besluit dient eiser zijn vermo¬gen, dat volgens infor¬matie van de Belastingdienst € 81.911,-- bedraagt, aan te wenden om het restant van de vordering te voldoen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de slotsom, dat verweerder terecht en op goede gronden heeft besloten voormeld bedrag van eiser terug te vorderen en daarbij zijn aflossingscapaciteit vast te stellen op een bedrag van € 180,-- per maand, zodat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door J.N.F. Sleddens, E.V.L. Heuts en M.A.H. Span-Henkens in tegen¬woor¬dig¬heid van C.A.M. Kavelaars als griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2009.
w.g. C. Kavelaars w.g. J. Sleddens
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 2 april 2009
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verzoeken een voorlopige voorziening te treffen.