ECLI:NL:RBMAA:2009:BI2397

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
28 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-700459-07
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met voorbedachten rade leidend tot de dood van het slachtoffer

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 28 april 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van zware mishandeling met voorbedachten rade, wat uiteindelijk leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gedurende een periode van enkele weken, herhaaldelijk geweld heeft uitgeoefend op het slachtoffer, wat resulteerde in ernstig lichamelijk letsel en uiteindelijk de dood. Deskundigen concludeerden dat het slachtoffer was overleden aan de gevolgen van het Crush-syndroom, veroorzaakt door excessief en herhaaldelijk geweld. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor opzet tot moord of doodslag, maar dat de verdachte wel met voorbedachten rade had gehandeld bij de zware mishandeling. De verdachte werd vrijgesproken van de moord- en doodslagverdenking, maar werd wel schuldig bevonden aan zware mishandeling, wat leidde tot een gevangenisstraf van acht jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoon van de verdachte, die geen eerdere veroordelingen had voor geweldsdelicten. De rechtbank benadrukte dat de verdachte meerdere keren de kans had om zijn gewelddadige gedrag te stoppen, maar dit niet deed, wat zijn schuld vergrootte.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/700459-07,
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 april 2009
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortedatum en plaats verdachte],
wonende te [adres verdachte]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zuid Oost, Huis van Bewaring te Roermond.
Raadsman mr. A.A.T.X. Vonken, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 april 2009, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 primair: [naam slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade heeft gedood;
subsidiair: [naam slachtoffer] opzettelijk heeft gedood;
meer subsidiair: [naam slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar
lichamelijk heeft toegebracht, waardoor deze persoon is overleden;
meest subsidiair: [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft
toegebracht, waardoor deze persoon is overleden.
Feit 2: [naam slachtoffer] opzettelijk heeft mishandeld;
Feit 3: [naam slachtoffer] met de dood heeft bedreigd.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1:
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de onder
1 primair tenlastegelegde moord en de subsidiair tenlastegelegde doodslag moet worden vrijgesproken omdat niet bewezen kan worden dat verdachte (met voorbedachten rade) opzettelijk [naam slachtoffer] heeft gedood. Hiertoe wijst zij erop dat verdachte weliswaar excessief geweld heeft toegepast op het lichaam van [naam slachtoffer], maar niet op het hoofd of op andere vitale delen van het lichaam van [naam slachtoffer], waardoor de handelingen van verdachte kennelijk niet gericht zijn geweest op de dood van [naam slachtoffer].
Volgens de officier van justitie kan het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde wel wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Zij baseert dit oordeel op:
- het rapport van de lijkschouwer, het sectieverslag, de foto’s van het letsel en op de analyse van professor Zwaveling, waaruit blijkt dat [naam slachtoffer] is overleden aan multi-orgaan-falen, ontstaan door excessief, heftig uitwendig mechanisch, stomp, botsend geweld en de daardoor opgetreden rhabdomyolyse (afbraak van spierweefsel). Dit letsel, bestaande uit afstervend spierweefsel dat myoglobine afscheidt en het proces van rhabdomyolyse, wordt door de officier van justitie geïnterpreteerd als een inwendige biochemische ontregeling, die wordt gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel;
- getuigenverklaringen waaruit onder meer is gebleken dat [naam slachtoffer] een relatie had met verdachte en dat zij aan meerdere personen heeft verteld dat verdachte haar mishandelde;
- onderzoeksgegevens van telecommunicatieonderzoek (zendmastenonderzoek), waaruit blijkt dat het contact tussen verdachte en [naam slachtoffer] vaak uitging van verdachte
- verklaringen van [naam slachtoffer] en van verdachte dat [naam slachtoffer] zich in de tenlastegelegde periode meermalen naar de woning van verdachte heeft begeven (meestal met de bus, maar in de nacht van zaterdag 21 op zondag 22 juli 2007 is zij door de verdachte opgehaald) en dat zij daar minimaal enkele uren tot de volgende ochtend is verbleven;
- verklaringen van [naam slachtoffer] aan diverse getuigen dat zij in de tenlastegelegde periode op het adres van verdachte door deze meermalen is geslagen en verklaringen van getuigen dat zij hebben gezien dat [naam slachtoffer] klaagde over pijn en zich moeilijk kon bewegen;
- verklaringen van getuigen dat [naam slachtoffer] na deze bezoeken telkens klaagde over pijn, zich moeilijk kon bewegen, niet meer at, moest overgeven en uiteindelijk ook niet meer haar ontlasting kon binnenhouden.
De officier van justitie concludeert dat verdachte [naam slachtoffer] meermalen ernstig heeft mishandeld en dat hij telkens voordat hij hiermee (opnieuw) begon tijd heeft gehad om over zijn handelen te kunnen nadenken. Dat hij desondanks steeds op agressieve wijze heeft gehandeld wijst erop dat hij iedere keer met voorbedachten rade heeft gehandeld. Hij heeft [naam slachtoffer] op zodanig ernstig wijze mishandeld dat het niet anders kan dan dat hij moet hebben geweten dat het toebrengen van zulk geweld ernstige gevolgen moest hebben. Hij heeft daarom [naam slachtoffer] met voorbedachten rade zwaar mishandeld, welke mishandeling uiteindelijk de dood van [naam slachtoffer] ten gevolge heeft gehad, aldus de officier van justitie.
Feiten 2 en 3:
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan mishandeling en bedreiging van [naam slachtoffer] op 3 februari 2007. De officier van justitie baseert zich daarbij op de aangifte van [naam slachtoffer], op de medische verklaring van dokter [naam dokter] van de huisartsenpost en op de getuigenverklaringen van [naam getuige 1] en [naam getuige 2], die ook in de woning van [naam slachtoffer] waren. Tevens baseert zij zich daarbij op de verklaring van verdachte, die weliswaar ontkent dat hij [naam slachtoffer] heeft mishandeld en bedreigd, maar die wel heeft bevestigd dat hij zich naar de woning van [naam slachtoffer] heeft begeven.
3.2 Het standpunt van de verdediging
Feit 1:
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat in de visie van zijn cliënt, deze dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair tenlastegelegde.
Hij heeft daartoe naar voren gebracht dat er wel getuigen zijn die hebben beweerd dat zij van [naam slachtoffer] hebben gehoord dat zijn cliënt haar zou mishandelen. Ook hebben zij verklaard dat zij wel eens letsel hebben gezien bij [naam slachtoffer]. Deze verklaringen zijn echter verklaringen van horen zeggen, die alle dezelfde bron hebben, te weten [naam slachtoffer] zelve.
Voorts heeft de raadsman naar voren gebracht dat er geen technisch bewijs van daderschap van cliënt is.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat, indien de rechtbank deze visie van zijn cliënt niet deelt, een bewezenverklaring van feitelijke gedragingen alleen zou kunnen worden gebaseerd op verklaringen van horen zeggen, op de letselconstateringen bij [naam slachtoffer] en het gevolg daarvan, alsmede op de tijdslijn in het dossier en de aanwezigheid van [naam slachtoffer] bij zijn cliënt op bepaalde tijdstippen en dat er van andere verdachte personen niet is gebleken. Over dit laatste is zijn cliënt trouwens een andere mening toegedaan.
Ten aanzien van de feitelijke gedragingen en de letselconstatering:
De raadsman is het met de officier van justitie eens dat opzet (en voorbedachten rade) op de dood van [naam slachtoffer] bij verdachte niet kan worden bewezen. Hij wijst er in het bijzonder nog op dat nergens uit blijkt dat [naam slachtoffer] zou zijn geslagen met voorwerpen en verder dat is gebleken dat de doodsoorzaak (rhabdomyolyse door Crush-syndroom) verre van alledaags is. Degene die de mishandeling heeft gepleegd kon niet hebben geweten wat het gevolg van zijn handelen zou zijn. Daarom kan er geen (voorwaardelijk) opzet op de dood zijn geweest, laat staan van voorbedachten rade.
De raadsman voert vervolgens aan dat ook opzet op zware mishandeling ontbreekt, nu er is mishandeld door slaan en schoppen tegen het lijf van [naam slachtoffer] met slechts oppervlakkige schadetoebrenging. Daarom dient cliënt ook te worden vrijgesproken van zware mishandeling.
Ten aanzien van de te bewijzen periode heeft de raadsman aangevoerd, dat [naam slachtoffer] in de nacht van 18 op 19 juli 2007 bij zijn cliënt is geweest. Indien zijn cliënt de persoon zou zijn geweest die [naam slachtoffer] heeft mishandeld, is daarmede de bovengrens gegeven van de periode gegeven in feit 1, terwijl de ondergrens moeilijk te bepalen is. Voor de letseldatering verwijst de raadsman naar de deskundige professor Zwaveling, volgens wie er al 3 tot 4 dagen voor de opname excessief geweld moet zijn toegepast. Bij terugrekening van 3 of 4 dagen zal het letsel dus niet later zijn toegebracht dan 21 of 20 juli 2007, terwijl [naam slachtoffer] zich pas in de nacht van 22 juli 2007 vanuit haar woning wederom naar verdachte heeft begeven. Nadat zij van dit bezoek was teruggekeerd in haar woning voelde zij zich beter, hetgeen blijkt uit diverse getuigenverklaringen.
Onduidelijk is óf er een incident heeft plaatsgevonden in de kelder van verdachte nu hieromtrent geen technisch bewijs is gevonden en indién een incident zou hebben plaatsgevonden wanneer dit het geval zou zijn geweest. Volgens getuige [naam getuige 3] was [naam slachtoffer] al naar de dokter geweest voor de gevolgen van een eventueel incident. Het tijdstip waarop dit eventueel heeft plaatsgevonden moet dus gelegen zijn vóór 21 juli 2007, aldus de raadsman. Daaruit blijkt in elk geval niet dat [naam slachtoffer] na haar bezoek aan verdachte op 18 op 19 juli 2007 door verdachte is mishandeld.
Feit 2:
De raadsman heeft voor vrijspraak van dit feit gepleit, omdat de verklaring van [naam slachtoffer] ten dele niet juist is en het de vraag is of [naam getuige 1] de waarheid heeft verteld, nu zij naar de mening van zijn client al snel geneigd is partij te kiezen voor [naam slachtoffer].
Feit 3:
De raadsman heeft eveneens voor vrijspraak van dit feit gepleit, omdat naar zijn oordeel de verklaringen van [naam getuige 1] en van [naam getuige 2] tegenstrijdig zijn.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Feit 1:
Het slachtoffer, [naam slachtoffer], is op 24 juli 2007 opgenomen in het ziekenhuis te Heerlen, waar zij op 25 juli 2007 is overleden ten gevolge van multi-orgaan-falen ontstaan op basis van excessief en zeer heftig uitwendig, mechanisch, stomp, botsend geweld en de daardoor opgetreden verwikkelingen . Dit betrof een niet natuurlijke dood . Voor de oorzaak van het gebruikte geweld en het verloop van het ziekteproces sluit de rechtbank aan bij hetgeen de deskundige professor Zwaveling op grond van een analyse van verschillende deskundigenverslagen heeft geconcludeerd .
Professor Zwaveling heeft geconstateerd dat er excessief geweld jegens [naam slachtoffer] moet zijn toegepast. Voor een dergelijk excessief geweld is het niet nodig dat gebruikt is gemaakt van voorwerpen; ook stampen en schoppen kan tot het geconstateerde letsel leiden. Het geconstateerde letsel bestond uit een extreem verval van weefsel, waaronder spierweefsel (ook wel “Crush-syndroom”genoemd) . Op een gegeven moment verslechterde de lichamelijke toestand van [naam slachtoffer] dermate dat zij terecht kwam in een neerwaartse spiraal , die via een shock-toestand tot het overlijden van [naam slachtoffer] heeft geleid . Volgens professor Zwaveling moet het door [naam slachtoffer] opgelopen letsel minimaal 3 à 4 dagen voordat zij in het ziekenhuis is opgenomen zijn ontstaan. Hij baseert dit op het creatinegehalte in het bloed van verdachte. Een maximum aantal dagen waarop het letsel dat heeft geleid tot het overlijden van [naam slachtoffer] toegebracht zou kunnen zijn, kan hij niet geven. Professor Zwaveling heeft tevens verklaard dat hij het zeker niet onwaarschijnlijk acht dat ook nog gedurende de laatste dagen van [naam slachtoffer] geweld jegens haar is uitgeoefend .
Verschillende getuigen hebben verklaard van [naam slachtoffer] te hebben gehoord dat zij in de nacht van 17 op 18 juli 2007, van 18 op 19 juli 2007 en van 21 op 22 juli 2007 in de woning van verdachte was . Verdachte heeft dit ter terechtzitting bevestigd . [naam slachtoffer] heeft tegen [naam getuige 1] verklaard dat zij in nacht van 17 op 18 juli 2007 door verdachte is geslagen. [naam getuige 1] heeft verklaard dat zij hoorde en zag dat [naam slachtoffer] op 18 juli om 09.30 uur kreunde en steunde. [naam slachtoffer] heeft haar verteld dat ze pijn had aan haar rug, nek en hoofd. Haar linkeroog was blauw. Zij vertelde dat verdachte haar had geslagen .
Verdachte heeft verklaard dat hij geen (intieme) relatie had met [naam slachtoffer] . De rechtbank heeft ernstige twijfels bij het waarheidsgehalte van deze bewering, maar wat er ook van zij, vast staat dat volgens vijf getuigen en volgens verdachte zelf [naam slachtoffer] en verdachte gedurende enkele jaren voorafgaande aan haar overlijden veelvuldig contact hebben gehad en dat [naam slachtoffer] vele malen in de woning van verdachte heeft overnacht .
Vier getuigen hebben verklaard dat zij bij [naam slachtoffer] al op eerdere momenten dan gedurende de week voorafgaande aan haar overlijden letsel hadden gezien en dat [naam slachtoffer] meerdere keren heeft gezegd dat verdachte haar het letsel had toegebracht . In dat verband wijst de rechtbank ook op de tenlastegelegde feiten onder 2 en 3, die volgens de tenlastelegging enkele maanden eerder dan het feit onder 1 hebben plaatsgevonden.
Verdachte heeft verklaard dat de getuigen leugenachtig verklaren om hem ten onrechte als schuldige aan te wijzen. Hun verklaringen zouden tot doel hebben de werkelijke dader te ontzien . De rechtbank wijst erop dat niet slechts getuigen uit de rechtstreekse omgeving van verdachte en [naam slachtoffer] hebben verklaard dat [naam slachtoffer] de verdachte als de veroorzaker van het letsel en de pijn heeft genoemd, maar ook de verpleegkundige [naam verpleegkundige] en de waarnemend arts [naam arts] . De rechtbank acht het zeer onwaarschijnlijk dat zowel de kinderen van [naam slachtoffer] als meerdere andere getuigen leugenachtig verklaren en is van oordeel dat verdachte op dit punt bewust niet de waarheid heeft verteld.
Naar aanleiding van de verklaring van verdachte dat niet hij maar anderen verantwoordelijk zijn voor de mishandeling en de dood van [naam slachtoffer], heeft de politie onderzoek gedaan. Deze verklaring van verdachte is op geen enkele manier aannemelijk geworden. Bovendien blijkt uit de verschillende getuigenverklaringen dat [naam slachtoffer] enkel verdachte heeft bezocht in de betreffende periode en ook enkel door hem is opgehaald. [naam slachtoffer] had te veel letsel om zelf nog ergens naar toe te gaan.
Verdachte heeft verklaard dat [naam slachtoffer] vrijdagavonds en in de avonden van de weekenden bang was en hem had verzocht haar te bellen, omdat haar ex-man dan bij haar zou kunnen zijn. [naam slachtoffer] belde hem vervolgens op en kwam (met de bus) naar de verdachte toe. Er is niet gebleken dat [naam slachtoffer] redenen had om bang te zijn voor haar ex-man . Bovendien blijkt uit onderzoek van de telecommunicatie van de laatste dagen van [naam slachtoffer] en van verdachte en uit ander bewijsmateriaal dat het juist verdachte was die veelvuldig contact zocht met [naam slachtoffer]. Volgens getuige [naam getuige 3] had [naam slachtoffer] aan haar verteld dat zij niet meer naar de verdachte toe wilde. Hiermee in overeenstemming is dat [naam slachtoffer] op een gegeven moment op enkele telefonische contactpogingen van verdachte niet heeft gereageerd en zelfs haar mobieltje heeft uitgezet . Waarom verdachte [naam slachtoffer] op een avond, in tegenstelling tot de afspraak, meerdere keren zou moeten bellen is ter terechtzitting niet duidelijk geworden.
Na haar thuiskomst op donderdag 18 juli 2007 heeft [naam slachtoffer] over pijn geklaagd en heeft zij verteld dat verdachte haar had mishandeld . Op 19 juli vertelde zij dat de pijn alsmaar erger werd. ’s Avonds werd zij naar Nightcare gebracht, waarbij zij in het ziekenhuis in een rolstoel werd vervoerd omdat zij moeilijk kon lopen . Tussen de donderdagmorgen van
19 juli tot zaterdag 21 juli verslechterde de toestand van [naam slachtoffer] zodanig dat zij zaterdagmiddag door een Nightcare-arts thuis is bezocht . Daarbij is door deze arts geen letsel geconstateerd. Daaromtrent ondervraagd heeft getuige-deskundige Zwaveling aangegeven dat dat niet voor de hand ligt. De rechtbank kan dan ook niet anders dan constateren dat het onderzoek van het slachtoffer op die dag zeer waarschijnlijk onvoldoende is geweest. De verdachte heeft [naam slachtoffer] in de nacht van zaterdag 21 op zondag 22 juli 2007 thuis opgezocht en ondanks haar lichamelijke conditie met de auto meegenomen, waarna zij op zondagmorgen met de bus naar huis is gegaan . Dat hij volgens eigen zeggen pijnbestrijders had meegenomen naar de woning van [naam slachtoffer] toen hij haar kwam ophalen, wijst erop dat hij ervan afwist dat [naam slachtoffer] pijn leed. Die zondag heeft zij weliswaar aan getuigen verteld dat zij door verdachte in de afgelopen nacht tegen de pijn was gemasseerd, maar tevens dat ze ook in die nacht door verdachte was mishandeld . Het laatste is ook in overeenstemming met de verklaring van professor Zwaveling dat het zeer waarschijnlijk is dat op [naam slachtoffer] korter dan 3 à 4 dagen voor haar overlijden ook nog geweld is toegepast.
Op grond van de zich in het dossier bevindende verklaringen van eerdergenoemde getuigen stelt de rechtbank vast dat jegens [naam slachtoffer] in de drie genoemde perioden, in de nacht van 17 op 18 juli, van 18 op 19 juli en van 21 op 22 juli 2007 geweld door verdachte is toegepast dat heeft geleid tot genoemd letsel. Tussen de perioden in had verdachte telkens de tijd om over zijn handelen na te denken. Uit de geschetste gang van zaken is gebleken dat hij desondanks [naam slachtoffer] steeds opnieuw heeft mishandeld. Nu er telkens sprake is geweest van momenten waarop verdachte zijn handelen kon overdenken, is de rechtbank van oordeel dat hij heeft gehandeld met voorbedachten rade.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om te kunnen bewijzen dat verdachte [naam slachtoffer] opzettelijk (en met voorbedachten rade) heeft gedood. Het door hem uitgeoefende geweld was niet gericht op vitale delen van het lichaam en volgens de deskundige Zwaveling is het geraken in een shock-toestand na het uitoefenen van geweld zeer uitzonderlijk. Daarom moet verdachte
worden vrijgesproken van het tenlastegelegde onder 1 primair (moord) en subsidiair (doodslag). De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte met voorbedachten rade opzettelijk [naam slachtoffer] zwaar heeft mishandeld. Het objectieve gevolg van de zware mishandeling was zwaar lichamelijk letsel aan de zijde van [naam slachtoffer], hetgeen heeft geleid tot het overlijden van [naam slachtoffer].
Feiten 2 en 3:
Volgens de aangifte van [naam slachtoffer] en de getuigenverklaring van [naam getuige 1] was [naam slachtoffer] op 3 februari 2007 omstreeks 19.00 uur in haar woning, gelegen aan de [adres slachtoffer], en had zij bezoek had van [naam getuige 1] , toen plotseling verdachte de woonkamer binnenkwam en direct naar haar toeliep. Zij voelde en zag dat hij met zijn rechtervuist een klap gaf op haar rechteroor. Deze klap deed haar veel pijn en het werd haar zwart voor de ogen. Tevens werd zij duizelig door de klap .
Bij het weggaan zei verdachte tegen [naam slachtoffer]: “Wacht maar, ik gooi dadelijk hier iets naar binnen en dan kunnen jullie allemaal opbranden” , of : “Ik gooi jullie iets naar binnen en dan vliegt jullie huis in brand”, althans woorden van dergelijke strekking .
Volgens de huisarts [naam dokter] was bij [naam slachtoffer] op 3 februari 2007 een haematoom aan de bovenzijde van de oorschelp en een kleine zwelling achter het oor zichtbaar .
De verdachte heeft de feiten bewist. Hij verklaarde ter zitting dat hij wel bij de woning van [naam slachtoffer] was geweest, maar toen deze niet heeft betreden en dat hij [naam slachtoffer] toen niet heeft geslagen. Evenmin heeft hij de hierboven aangehaalde woorden geroepen.
De rechtbank heeft op grond van de verklaring van de verdachte onvoldoende reden om te twijfelen aan het waarheidsgehalte van de verklaringen van [naam slachtoffer], [naam getuige 1] en van de huisarts [naam dokter]. De rechtbank acht dan ook de feiten als ten laste gelegde onder 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1 meer subsidiair:
in de periode van 17 juli 2007 tot en met 22 juli 2007 in de gemeente Heerlen aan een persoon genaamd [naam slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door opzettelijk voornoemde [naam slachtoffer] meermalen te slaan en/of te stompen en/of te schoppen, terwijl dat feit de dood van die [naam slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
2.
op 03 februari 2007 te Eygelshoven, gemeente Kerkrade, opzettelijk mishandelend een persoon te weten [naam slachtoffer] met een vuist tegen het oor heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
3.
op 03 februari 2007 te Eygelshoven, gemeente Kerkrade, [naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [naam slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd :"ik gooi dadelijk hier iets naar binnen en dan kunnen jullie allemaal opbranden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 meer subsidiair:
zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft;
feit 2:
mishandeling;
feit 3:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
5 De strafbaarheid
De rechtbank heeft bij de beoordeling van de strafbaarheid van de dader gelet op het psychologisch onderzoek betreffende verdachte, uitgevoerd door drs. B.Y. van Toorn,
GZ-psycholoog en vast gerechtelijk deskundige, en op het psychiatrisch onderzoek betreffende verdachte, uitgevoerd door dr. L.H.W.M. Kaiser, psychiater en vast gerechtelijk deskundige. Beide deskundigen hebben twee keer over verdachte gerapporteerd. In hun eerste rapportage van 16 oktober 2007 respectievelijk van 11 oktober 2007 concluderen zij dat het vanwege een weigerachtige houding van verdachte niet mogelijk is zicht te krijgen op de geestesgesteldheid van verdachte. Daarom adviseren zij in deze rapportage verdachte te laten opnemen voor een klinische observatieperiode .
De deskundigen hebben de tweede keer na beëindiging van de klinische observatieperiode gerapporteerd. Van Toorn schrijft in zijn rapport van 2 mei 2008 ter beantwoording van de vraagstelling –zakelijk weergegeven-:
Betrokkene heeft volledig geweigerd mee te werken aan het onderzoek.
Er is bij betrokkene vermoedelijk zowel sprake van een ziekelijke stoornis als van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
Er zijn aanwijzingen voor een gemengde persoonlijkheidsstoornis met voornamelijk antisociale en narcistische kenmerken.
Op basis van een weigerachtige en ontkennende houding van betrokkene was het voor onderzoeker onmogelijk de vragen 2 tot en met 7 te beantwoorden.
Psychiater Kaiser heeft in haar rapport van 7 mei 2008 in antwoord op de vraagstelling –zakelijk weergegeven-:
Betrokkene toont bij het huidige onderzoek en vanuit heteroanamnestische gegevens agressieregulatieproblematiek. Hij stelt zich niet behandelbaar op. Hij ontkent zelf agressieproblemen en neemt kennelijk zijn agressie onder controle als het in het kader van de rechtsgang voor hem van voordeel is.
Betrokkene ontkent het tenlastegelegde zodat er over de kans op herhaling geen uitspraak gedaan kan worden.
Onderzoeker kan geen behandeladvies geven. Gezien de houding van betrokkene bij het klinisch onderzoek zal een behandeling zeer moeizaam verlopen.
Uit de rapportages van de deskundigen Van Toorn en Kaiser leidt de rechtbank af dat zij - vanwege onvoldoende medewerking van de verdachte aan de rapportage - geen goed zicht op de verdachte hebben gekregen, zodat zij ook niet in staat zijn geweest zich duidelijk uit te spreken over een persoonlijkheidsstoornis van de verdachte. Evenmin hebben zij een behandeladvies kunnen geven, noch een uitspraak kunnen doen over de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte ten tijde van het plegen van de feiten.
Ook overigens zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van de tijd dat hij in voorarrest heeft gezeten.
Verder heeft de officier van justitie vorderingen gedaan met betrekking tot het beslag.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, zoals onder 3.2 reeds is weergegeven, gepleit voor vrijspraak van het tenlastegelegde onder 1, 2 en 3.
Ten aanzien van het beslag refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren opleggen en daarmee uitgaan boven de eis van de officier van justitie. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
Het wettelijk strafmaximum op doodslag (artikel 287 Wetboek van Strafrecht) en zware mishandeling met voorbedachten rade de dood tot gevolg hebbende (artikel 303, tweede lid, Wetboek van Strafrecht) is gelijk, te weten 15 jaar of een geldboete van de vijfde categorie. Hiermee heeft de wetgever aan willen geven dat beide delicten als even ernstig kunnen worden bestempeld.
De eis van de officier van justitie, te weten zes jaar, past bij die van "een gemiddelde doodstraf" en dus ook bij "een gemiddelde zware mishandeling met voorbedachten rade de dood tot gevolg hebbende."
Echter, in dit geval is er van een dergelijk "gemiddelde" geen sprake. Immers het gaat hier niet om een eenmalige actie van de verdachte, maar om een serie van drie ernstige mishandelingen. Tussen elk van die mishandelingen zat enige uren/dagen. De verdachte had dus (telkens) genoeg tijd om over zijn handelen na te denken en daarmee te stoppen. Zijn wetenschap dat [naam slachtoffer] (in toenemende mate) pijn leed, had hem van verdere mishandelingen moeten weerhouden, zeker nu haar toestand steeds meer verslechterde. In plaats daarvan bleef hij geweld tegen [naam slachtoffer] uitoefenen dat excessief van aard was, waardoor haar lichamelijke toestand uiteindelijk zodanig verslechterde dat zij in een neerwaartse spiraal terecht kwam met de dood als gevolg.
Bij de bepaling van de omvang van deze straf speelt daarnaast een rol dat verdachte blijkens de bewezenverklaarde feiten 2 en 3 ook voor de periode als onder 1 bewezenverklaard, jegens [naam slachtoffer] geweld heeft uitgeoefend.
Daarnaast heeft verdachte zich ook meermalen cynisch, laatdunkend en neerbuigend over [naam slachtoffer] uitgelaten. Uit de verhoren van verdachte bij de politie en uit zijn houding en verklaringen ter terechtzitting blijkt niet dat verdachte ook maar enige compassie met het lijden en overlijden van [naam slachtoffer] had of heeft gehad.
Dat verdachte niet eerder voor een geweldsdelict met justitie in aanraking is gekomen, is het enige dat de rechtbank in het voordeel van de verdachte kan melden. In het licht van de overige punten is dat gegeven onvoldoende om van invloed te zijn op de hoogte van de straf.
7 Het beslag
Ten aanzien van de in beslag genomen en niet teruggegeven rood/zwarte Nokia GSM met camera zal de rechtbank de teruggave aan [naam en adres getuige 3] gelasten.
Ten aanzien van de in beslag genomen en niet teruggegeven kleding zal de rechtbank de teruggave aan verdachte gelasten.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 57, 285, 300 en 303 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 8 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave van het in beslag genomene aan naam en adres getuige 3], te weten:
203-163640 5 1 rood/zwarte Nokia GSM met camera;
- gelast de teruggave van het in beslag genomene aan verdachte, te weten:
203-163640 1 1 beige T-shirt;
203-163640 2 1 spijkerbroek;
203-163640 3 1 paar witte sokken;
203-163640 4 1 paar sportschoenen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wöretshofer, voorzitter, mr. C.M.J. van den Acker en
mr. I.P. de Groot, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Schuwirth en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 28 april 2009.
Buiten staat
Mr. I.P. de Groot is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 3 juni 2007 tot en met 22 juli 2007 in de gemeente Heerlen, in elk geval in het arrondissement Maastricht, opzettelijk en met voorbedachten rade [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [naam slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (telkens) (met een ijzeren staaf, in elk geval met een hard voorwerp) geslagen en/of gestompt en/of geschopt, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 3 juni 2007 tot en met 22 juli 2007 in de gemeente Heerlen, in elk geval in het arrondissement Maastricht, opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [naam slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (telkens) (met een ijzeren staaf, in elk geval met een hard voorwerp) geslagen en/of gestompt en/of geschopt, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 3 juni 2007 tot en met 22 juli 2007 in de gemeente Heerlen, in elk geval in het arrondissement Maastricht, aan een persoon genaamd [naam slachtoffer], opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, heeft toegebracht, door opzettelijk voornoemde [naam slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (telkens) (met een ijzeren staaf, in elk geval met een hard voorwerp) te slaan en/of te stompen en/of te schoppen, terwijl dat feit de dood van die [naam slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
meest subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 3 juni 2007 tot en met 22 juli 2007 in de gemeente Heerlen, in elk geval in het arrondissement Maastricht aan een persoon genaamd [naam slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, heeft toegebracht, door opzettelijk voornoemde [naam slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (telkens) (met een ijzeren staaf, in elk geval een hard voorwerp) te slaan en/of te stompen en/of te schoppen, terwijl het feit de dood tengevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 03 februari 2007 te Eygelshoven, gemeente Kerkrade, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [naam slachtoffer]), met een vuist tegen het oor, althans het hoofd, heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 03 februari 2007 te Eygelshoven, gemeente Kerkrade, [naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, althans met brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [naam slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd :"ik gooi dadelijk hier iets naar binnen en dan kunnen jullie allemaal opbranden" en/of, "ik kom terug met een paar man en dan krijgen jullie allemaal een flink pak slaag", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking