Feit 3:
De raadsman heeft eveneens voor vrijspraak van dit feit gepleit, omdat naar zijn oordeel de verklaringen van [naam getuige 1] en van [naam getuige 2] tegenstrijdig zijn.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Feit 1:
Het slachtoffer, [naam slachtoffer], is op 24 juli 2007 opgenomen in het ziekenhuis te Heerlen, waar zij op 25 juli 2007 is overleden ten gevolge van multi-orgaan-falen ontstaan op basis van excessief en zeer heftig uitwendig, mechanisch, stomp, botsend geweld en de daardoor opgetreden verwikkelingen . Dit betrof een niet natuurlijke dood . Voor de oorzaak van het gebruikte geweld en het verloop van het ziekteproces sluit de rechtbank aan bij hetgeen de deskundige professor Zwaveling op grond van een analyse van verschillende deskundigenverslagen heeft geconcludeerd .
Professor Zwaveling heeft geconstateerd dat er excessief geweld jegens [naam slachtoffer] moet zijn toegepast. Voor een dergelijk excessief geweld is het niet nodig dat gebruikt is gemaakt van voorwerpen; ook stampen en schoppen kan tot het geconstateerde letsel leiden. Het geconstateerde letsel bestond uit een extreem verval van weefsel, waaronder spierweefsel (ook wel “Crush-syndroom”genoemd) . Op een gegeven moment verslechterde de lichamelijke toestand van [naam slachtoffer] dermate dat zij terecht kwam in een neerwaartse spiraal , die via een shock-toestand tot het overlijden van [naam slachtoffer] heeft geleid . Volgens professor Zwaveling moet het door [naam slachtoffer] opgelopen letsel minimaal 3 à 4 dagen voordat zij in het ziekenhuis is opgenomen zijn ontstaan. Hij baseert dit op het creatinegehalte in het bloed van verdachte. Een maximum aantal dagen waarop het letsel dat heeft geleid tot het overlijden van [naam slachtoffer] toegebracht zou kunnen zijn, kan hij niet geven. Professor Zwaveling heeft tevens verklaard dat hij het zeker niet onwaarschijnlijk acht dat ook nog gedurende de laatste dagen van [naam slachtoffer] geweld jegens haar is uitgeoefend .
Verschillende getuigen hebben verklaard van [naam slachtoffer] te hebben gehoord dat zij in de nacht van 17 op 18 juli 2007, van 18 op 19 juli 2007 en van 21 op 22 juli 2007 in de woning van verdachte was . Verdachte heeft dit ter terechtzitting bevestigd . [naam slachtoffer] heeft tegen [naam getuige 1] verklaard dat zij in nacht van 17 op 18 juli 2007 door verdachte is geslagen. [naam getuige 1] heeft verklaard dat zij hoorde en zag dat [naam slachtoffer] op 18 juli om 09.30 uur kreunde en steunde. [naam slachtoffer] heeft haar verteld dat ze pijn had aan haar rug, nek en hoofd. Haar linkeroog was blauw. Zij vertelde dat verdachte haar had geslagen .
Verdachte heeft verklaard dat hij geen (intieme) relatie had met [naam slachtoffer] . De rechtbank heeft ernstige twijfels bij het waarheidsgehalte van deze bewering, maar wat er ook van zij, vast staat dat volgens vijf getuigen en volgens verdachte zelf [naam slachtoffer] en verdachte gedurende enkele jaren voorafgaande aan haar overlijden veelvuldig contact hebben gehad en dat [naam slachtoffer] vele malen in de woning van verdachte heeft overnacht .
Vier getuigen hebben verklaard dat zij bij [naam slachtoffer] al op eerdere momenten dan gedurende de week voorafgaande aan haar overlijden letsel hadden gezien en dat [naam slachtoffer] meerdere keren heeft gezegd dat verdachte haar het letsel had toegebracht . In dat verband wijst de rechtbank ook op de tenlastegelegde feiten onder 2 en 3, die volgens de tenlastelegging enkele maanden eerder dan het feit onder 1 hebben plaatsgevonden.
Verdachte heeft verklaard dat de getuigen leugenachtig verklaren om hem ten onrechte als schuldige aan te wijzen. Hun verklaringen zouden tot doel hebben de werkelijke dader te ontzien . De rechtbank wijst erop dat niet slechts getuigen uit de rechtstreekse omgeving van verdachte en [naam slachtoffer] hebben verklaard dat [naam slachtoffer] de verdachte als de veroorzaker van het letsel en de pijn heeft genoemd, maar ook de verpleegkundige [naam verpleegkundige] en de waarnemend arts [naam arts] . De rechtbank acht het zeer onwaarschijnlijk dat zowel de kinderen van [naam slachtoffer] als meerdere andere getuigen leugenachtig verklaren en is van oordeel dat verdachte op dit punt bewust niet de waarheid heeft verteld.
Naar aanleiding van de verklaring van verdachte dat niet hij maar anderen verantwoordelijk zijn voor de mishandeling en de dood van [naam slachtoffer], heeft de politie onderzoek gedaan. Deze verklaring van verdachte is op geen enkele manier aannemelijk geworden. Bovendien blijkt uit de verschillende getuigenverklaringen dat [naam slachtoffer] enkel verdachte heeft bezocht in de betreffende periode en ook enkel door hem is opgehaald. [naam slachtoffer] had te veel letsel om zelf nog ergens naar toe te gaan.
Verdachte heeft verklaard dat [naam slachtoffer] vrijdagavonds en in de avonden van de weekenden bang was en hem had verzocht haar te bellen, omdat haar ex-man dan bij haar zou kunnen zijn. [naam slachtoffer] belde hem vervolgens op en kwam (met de bus) naar de verdachte toe. Er is niet gebleken dat [naam slachtoffer] redenen had om bang te zijn voor haar ex-man . Bovendien blijkt uit onderzoek van de telecommunicatie van de laatste dagen van [naam slachtoffer] en van verdachte en uit ander bewijsmateriaal dat het juist verdachte was die veelvuldig contact zocht met [naam slachtoffer]. Volgens getuige [naam getuige 3] had [naam slachtoffer] aan haar verteld dat zij niet meer naar de verdachte toe wilde. Hiermee in overeenstemming is dat [naam slachtoffer] op een gegeven moment op enkele telefonische contactpogingen van verdachte niet heeft gereageerd en zelfs haar mobieltje heeft uitgezet . Waarom verdachte [naam slachtoffer] op een avond, in tegenstelling tot de afspraak, meerdere keren zou moeten bellen is ter terechtzitting niet duidelijk geworden.
Na haar thuiskomst op donderdag 18 juli 2007 heeft [naam slachtoffer] over pijn geklaagd en heeft zij verteld dat verdachte haar had mishandeld . Op 19 juli vertelde zij dat de pijn alsmaar erger werd. ’s Avonds werd zij naar Nightcare gebracht, waarbij zij in het ziekenhuis in een rolstoel werd vervoerd omdat zij moeilijk kon lopen . Tussen de donderdagmorgen van
19 juli tot zaterdag 21 juli verslechterde de toestand van [naam slachtoffer] zodanig dat zij zaterdagmiddag door een Nightcare-arts thuis is bezocht . Daarbij is door deze arts geen letsel geconstateerd. Daaromtrent ondervraagd heeft getuige-deskundige Zwaveling aangegeven dat dat niet voor de hand ligt. De rechtbank kan dan ook niet anders dan constateren dat het onderzoek van het slachtoffer op die dag zeer waarschijnlijk onvoldoende is geweest. De verdachte heeft [naam slachtoffer] in de nacht van zaterdag 21 op zondag 22 juli 2007 thuis opgezocht en ondanks haar lichamelijke conditie met de auto meegenomen, waarna zij op zondagmorgen met de bus naar huis is gegaan . Dat hij volgens eigen zeggen pijnbestrijders had meegenomen naar de woning van [naam slachtoffer] toen hij haar kwam ophalen, wijst erop dat hij ervan afwist dat [naam slachtoffer] pijn leed. Die zondag heeft zij weliswaar aan getuigen verteld dat zij door verdachte in de afgelopen nacht tegen de pijn was gemasseerd, maar tevens dat ze ook in die nacht door verdachte was mishandeld . Het laatste is ook in overeenstemming met de verklaring van professor Zwaveling dat het zeer waarschijnlijk is dat op [naam slachtoffer] korter dan 3 à 4 dagen voor haar overlijden ook nog geweld is toegepast.
Op grond van de zich in het dossier bevindende verklaringen van eerdergenoemde getuigen stelt de rechtbank vast dat jegens [naam slachtoffer] in de drie genoemde perioden, in de nacht van 17 op 18 juli, van 18 op 19 juli en van 21 op 22 juli 2007 geweld door verdachte is toegepast dat heeft geleid tot genoemd letsel. Tussen de perioden in had verdachte telkens de tijd om over zijn handelen na te denken. Uit de geschetste gang van zaken is gebleken dat hij desondanks [naam slachtoffer] steeds opnieuw heeft mishandeld. Nu er telkens sprake is geweest van momenten waarop verdachte zijn handelen kon overdenken, is de rechtbank van oordeel dat hij heeft gehandeld met voorbedachten rade.