RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Rolno/zaakno: 314548 CV EXPL 08-10166
typ: AH
Vonnis van de kantonrechter van 15 april 2009
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. J.C.J. Smallenbroek;
1. de stichting STICHTING VUT-FONDS OVERHEIDSPERSONEEL,
gevestigd en kantoorhoudend te Heerlen,
gedaagde sub 1,
2. de stichting STICHTING PENSIOENFONDS ABP,
gevestigd en kantoorhoudend te Heerlen,
gedaagde sub 2,
gemachtigde gedaagden: mr. N.M.L. Gaber-Bouchoms.
Door partijen zijn de volgende processtukken ingediend:
- dagvaarding;
- conclusie van antwoord;
- akte inbreng productie 4;
- conclusie van repliek;
- conclusie van dupliek.
Bij de dagvaarding, de conclusie van antwoord en de conclusie van repliek zijn producties gevoegd.
Ten slotte is in deze zaak vonnis bepaald. De uitspraak hiervan is bepaald op heden.
Partijen zullen hierna als volgt worden aangeduid: eiseres als “[eiseres]”, gedaagde sub 1 als “het Vut-fonds”, gedaagde sub 2 als “ABP” en gezamenlijk als gedaagden.
2.1 [eiseres] heeft gewerkt voor het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (verder: BZK). In 2004 zijn de sociale partners voor de Sector Rijk sociaal flankerend beleid overeengekomen. Doel van dit beleid was om bij reorganisaties gedwongen ontslagen zo veel mogelijk te voorkomen. In dat kader is onder andere een zogeheten Fpu-plus arrangement vastgesteld, de zogenoemde “Remkes-regeling”. Gelet op de duur van haar dienstverband en haar leeftijd kwam [eiseres] in aanmerking voor deze regeling.
2.2 [eiseres] heeft haar aanvraag ingevuld en ondertekend op 14 oktober 2004; haar werkgever heeft het-zelfde gedaan op 19 oktober 2004. De aanvraag is ontvangen op 27 oktober 2004. Op dat moment bestond er nog geen beperking met betrekking tot de mogelijkheid om tot een bedrag van € 14.692,93 bij te verdienen. Op 29 december 2004 is in de Staatscourant onder nummer 252 een nieuw zesde lid van artikel 9 van het FPU-reglement gepubliceerd, inhoudende een beperking van de bijverdienregeling.
2.3 Het geschil van partijen heeft betrekking op de vraag of deze beperking op [eiseres] van toepassing is. [eiseres] stelt dat nu zij reeds in oktober 2004 met haar werkgever overeenstemming heeft bereikt, een wij-ziging die nadien van kracht wordt niet op haar van toepassing is. [eiseres] is uitgegaan van een bijverdien-marge van circa € 15.000,-. Indien haar was medegedeeld dat zij niet meer zou mogen bijverdienen dan € 6.022,73 zou zij niet aan de Remkes-regeling hebben deelgenomen.
2.4 Uit het Pensioenbericht van 20 juni 2006 heeft [eiseres] opgemaakt dat zij niet meer dan € 6.022,73 zou mogen bijverdienen. [eiseres] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij beslissing op bezwaar van 9 juli 2007 is geconstateerd dat in de toekenningsbeslissing van 2 februari 2005, het oorspronkelijke besluit waarbij Van [eiseres] is toegelaten tot de Remkes-regeling, nog geen rekening is gehouden met de reglementswijziging van 1 januari 2005. Over 2005 en 2006 is in de beslissing op bezwaar bepaald dat de in voornoemde brief gehanteerde hogere bijverdienmarge gehanteerd mag blijven worden. Omdat [eiseres] reeds in januari 2006 bericht heeft gehad in verband met de indexatie per 1 januari 2006, waarbij ook de lagere bijverdienmarge expliciet is aange-geven, had zij daarop kunnen anticiperen voor wat betreft het jaar 2007 en volgende. Voor 2007 en volgende was er dus volgens gedaagden geen sprake van opgewekt vertrouwen. Van deze beslissing is [eiseres] in (administratief) beroep gegaan. In haar beslissing op beroep van 20 maart 2008 stelt de Commissie van Beroep dat zij van oordeel is dat met het hanteren van een overgangstermijn voor de jaren 2005 en 2006 een redelijke beslissing is genomen. Volgens de Commissie van Beroep vraagt [eiseres] dat ten gunste van haar maar in strijd met de bepalingen van het FPU-reglement zou worden beslist. Daarbij dient het belang van [eiseres] afgewogen te worden tegen de belangen van het collectief van deelnemers en aangesloten werkgevers die mogen verwachten dat een juiste toepassing wordt gegeven aan het FPU-reglement. Volgens de Commissie van Beroep zou het hanteren van een foute bijverdienmarge voor de jaren 2007 en volgende betekenen dat [eiseres] onevenredig zou worden bevoordeeld ten opzichte van vergelijkbare FPU-gerechtigden. De Commissie van Beroep bevestigt dan ook het bestreden besluit en verklaart het beroep ongegrond.
2.5 [eiseres] stelt dat haar belang om zoveel mogelijk bij te verdienen zich pas met ingang van 2007 heeft verwezenlijkt omdat zij tot februari 2007 alimentatie ontving. Volgens [eiseres] is de bijverdienregeling ongunstig voor parttimers (zoals [eiseres]) en nu het een feit van algemene bekendheid is dat veel meer vrouwen dan mannen in deeltijd werken, is er tevens sprake van indirecte discriminatie naar geslacht.
2.6 [eiseres] wilde voordat zij de aanvraag heeft ingediend zo precies mogelijk weten hoe de inkomensposi-tie er na het ontslag uit zou zien, met inbegrip van de mogelijkheid om naast de FPU-uitkering eventuele andere inkomsten te verwerven. [eiseres] moest er rekening mee houden dat tot haar pensioengerechtigde leeftijd nog acht jaar resteerden en dat de alimentatieverplichting van haar ex-echtgenoot begin 2007 na 12 jaar geheel, althans grotendeels, zou komen te vervallen. De minister van BZK heeft alle ambtenaren voor meer informatie verwezen naar de organisatie PROambt, die voor deze ambtenaren, onder wie [eiseres], een zogenoemd “Scenario Analyse PROambt” met precieze berekeningen heeft gemaakt. Deze analyse heeft [eiseres] op 18 juli 2004 ontvangen en daarin wordt gesteld dat zij tot maximaal € 15.000,- per jaar mocht bijverdienen.
2.7 Gebruikmaking van de Remkes-regeling was geen recht volgens [eiseres] maar moest worden aangebo-den door de Secretaris-Generaal. Voorwaarde voor een dergelijk aanbod was dat daarmee het gedwongen reorganisatie-ontslag van een andere, niet FPU-gerechtigde medewerker, een herplaatsingskandidaat, kon worden voorkomen. Op 9 september 2004 heeft [eiseres] bericht ontvangen dat aan deze voorwaarde was voldaan. Daarbij is tevens aangegeven dat de aanvraag voor de Remkes-regeling uiterlijk drie maanden voor de daadwer-kelijke ontslagdatum bij het ABP, die de regeling uitvoert voor het Vut-fonds, moest worden ingediend. Het ontslagbesluit is gedateerd 18 oktober 2004 met als ontslagdatum 1 februari 2005. [eiseres] wilde eerst met ingang van 1 januari 2005 van de Remkes-regeling gebruik maken maar heeft uiteindelijk zelf de datum 1 fe-bruari 2005 geaccepteerd in verband met het feit dat de aanvraag drie maanden voor de ontslagdatum moest worden ingediend.
2.8 Op grond van al het vorenstaande vordert [eiseres] dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voor-raad:
I. Verklaart voor recht dat artikel 9 lid 6 van het FPU-reglement niet op [eiseres] van toepassing is;
II. Gedaagden veroordeelt in de proceskosten.
2.9 Gedaagden voeren gemotiveerd verweer dat hierna bij de beoordeling waar nodig aan de orde zal komen.
3.1 Artikel 9, lid 6.1 bevat de kern van de anticumulatieregeling op grond waarvan inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf kunnen leiden tot een vermindering van de FPU-uitkering. Korting volgt als de inkomsten meer bedragen dan het zogenoemde grensbedrag, voor [eiseres] 100% van het inkomen op 1 januari van het ontslagjaar vermenigvuldigd met de deeltijdfactor op 1 januari van het ontslagjaar.
3.2 Met gedaagden is de kantonrechter van oordeel dat er geen sprake is van indirecte discriminatie. Nergens blijkt uit dat deeltijdgerechtigden op een andere manier worden behandeld dan full time gerechtigden. De FPU-uitkering wordt immers berekend op basis van het laatstgenoten salaris. Het feit dat [eiseres] tot 2007 daar-naast inkomsten had uit alimentatie speelt in dat kader geen enkele rol. Noch bij de berekening van de hoogte van de FPU-uitkering, noch bij de vaststelling van de zogenoemde bijverdienregeling wordt rekening gehouden met inkomsten uit alimentatie.
3.3 Het feit dat [eiseres] is afgegaan op de berekening van Proambt brengt niet met zich dat gedaagden aan de uitkomsten van de berekeningen van Proambt zijn gebonden. Gesteld noch gebleken is immers dat Proambt in opdracht van het Vut-fonds of ABP heeft gehandeld.
3.4 Gedaagden hebben erkend dat indien [eiseres] voor 1 januari 2005 gebruik had gemaakt van de Remkes-regeling de tot dan geldende ‘bijverdienregeling’ op haar van toepassing was gebleven. Nog daargelaten het feit dat niet gebleken is dat [eiseres] voor voornoemde datum gebruik wilde maken van de Remkes-regeling, was het praktisch gezien ook onmogelijk. Immers, pas in de loop van september 2004 kreeg [eiseres] groen licht van haar werkgever om van de Remkes-regeling gebruik te kunnen maken. Pas medio oktober 2004 dient [eiseres] haar aanvraag in zodat het gelet op de behandeltermijn van drie maanden bij ABP, die de regeling voor het Vut-fonds uitvoert, onmogelijk was om voor 1 januari 2005 een toekenningsbeslissing af te geven.
3.5 Nu gedaagden rekening hebben gehouden met het feit dat [eiseres] pas in januari 2006 geïnformeerd is over de beperkte mogelijkheden om bij te verdienen, door [eiseres] toe te staan over 2005 en 2006 op basis van de oude regeling ‘bij te verdienen’, is de kantonrechter van oordeel dat voldoende rekening is gehouden met de gerechtvaardigde belangen van [eiseres]. Het feit dat [eiseres] over 2005 en 2006 van deze extra ‘bij-verdienruimte’ geen gebruik heeft gemaakt omdat zij voldoende extra inkomsten genoot uit alimentatie, is een omstandigheid die voor rekening dient te blijven van [eiseres] en in ieder geval niet hoefde mee te brengen dat gedaagden gehouden waren langer een uitzondering te blijven maken voor [eiseres].
3.6 Gelet op het vorenstaande dient te vordering [eiseres] te worden afgewezen en zal zij als de in het onge-lijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten.
Veroordeelt [eiseres] in de kosten van deze procedure gerezen aan de zijde van gedaagden en tot op heden begroot op: € 200,- voor salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Henzen, kantonrechter, en ter openbare terechtzitting uitgesproken in te-genwoordigheid van de griffier.