RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/703011-08
Datum uitspraak: 8 april 2009
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 maart 2009 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[Naam verdachte],
geboren te [Geboortegegevens verdachte],
thans gedetineerd in de P.I. Zuid Oost, HvB Roermond te Roermond.
Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 17 mei 2008 tot en met 19 mei 2008 in de gemeente Heerlen opzettelijk en met voorbedachten rade [Naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met geweld, die [Naam slachtoffer] gewurgd;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 17 mei 2008 tot en met 19 mei 2008 in de gemeente Heerlen opzettelijk [Naam slachtoffer], met geweld, van het leven heeft beroofd door haar te wurgen, welke doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten de diefstal in genoemde periode in de gemeente Heerlen van beddengoed en/of (een) sleutel(s) van de woning van die [Naam slachtoffer] en/of een T-shirt en/of schoonmaakmiddelen en/of lingerie en/of een stofzuigerzak en/of een bedrag aan (klein)geld en/of een of meer
computerkabels, geheel of ten dele toebehorende aan die [Naam slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 17 mei 2008 tot en met 19 mei 2008 in de gemeente Heerlen opzettelijk [Naam slachtoffer], met geweld, van het leven heeft beroofd door haar te wurgen;
2.
hij in of omstreeks de periode van 17 mei 2008 tot en met 19 mei 2008 te Heerlen, nadat er in of omstreeks de periode van 17 mei 2008 tot en met 19 augustus 2008 in de gemeente Heerlen, het misdrijf was gepleegd van moord dan wel gekwalificeerde doodslag, dan wel doodslag op [Naam slachtoffer], althans nadat er enig misdrijf was gepleegd, met het oogmerk om dat misdrijf te bedekken of de nasporing of vervolging daarvan te beletten of te bemoeilijken, een of meer voorwerpen waarop of waarmede dat misdrijf was gepleegd of andere sporen van dat misdrijf heeft vernietigd en/of weggemaakt en/of verborgen en/of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie onttrokken, door het lichaam van die [Naam slachtoffer] te verplaatsen en schoon te spoelen dan wel grondig schoon te maken en door het interieur van de woning van die [Naam slachtoffer], alwaar het misdrijf was gepleegd, grondig schoon te maken en te reinigen en door voorwerpen waarop mogelijk sporen van het gepleegde misdrijf aanwezig waren uit die woning mee te nemen en weg te gooien.
Op basis van de inhoud van het dossier en van hetgeen ter terechtzitting is besproken, staan voor de rechtbank de volgende feiten vast.
Op maandag 19 mei 2008, omstreeks 15.10 uur, werd in de woning [Adres] te Heerlen het levenloze lichaam van [Naam slachtoffer] (hierna: [Naam slachtoffer]) aangetroffen. [Naam slachtoffer] werd onder enigszins vreemde omstandigheden aangetroffen. Zo lag ze naakt in een leeg bad en waren haar haren nog nat. In het bad was maar een klein laagje water aanwezig bij het gedeelte waar de heupen van [Naam slachtoffer] een denkbeeldige dam vormden. De douchekop lag op de linkerarm van [Naam slachtoffer]. Er was geen stop in de badafvoer aanwezig. [Naam slachtoffer] lag met haar hoofd aan de zijde van de badafvoer en de wateroverloop. Zij lag erg diep in het bad. Omdat er geen natuurlijke doodsoorzaak kon worden vastgesteld, werd door de officier van justitie te Maastricht opdracht gegeven tot een gerechtelijke sectie.
Bij een ingesteld dactyloscopisch onderzoek in de woning van [Naam slachtoffer] werden diverse (latente) dactyloscopische sporen aangetroffen. Deze sporen werden vergeleken met het dactyloscopische signalement van [Naam slachtoffer]. Diverse sporen konden niet teruggebracht worden op dit signalement. Ondermeer werd op de tussendeur in de hal aan de zijde van de slaapkamers een afdruk van een handpalm aangetroffen, welke niet kon worden teruggebracht op het dactyloscopisch signalement van [Naam slachtoffer]. Het betrof een afdruk van de gehele rechterhand, waarbij de vingers schuin links naar boven wezen.
In de woonkamer van [Naam slachtoffer] stond een stofzuiger. In deze stofzuiger bevond zich geen stofzuigerzak. De sleutels van de toegangsdeur van de woning van [Naam slachtoffer] waren niet aanwezig. Van tenminste één bed in de woning ontbrak het beddengoed.
Op 20 mei 2008 werden van [Naam slachtoffer] diverse biologische sporen, waaronder nagelvuilmonsters, afgenomen. Van het nagelvuilmonster van de linkerhand werd door het NFI een mannelijk DNA-profiel vervaardigd.
Bij een ingesteld DNA-onderzoek in de woning van [Naam slachtoffer] werden diverse biologische sporen aangetroffen. Van deze sporen werden door het NFI DNA-profielen vervaardigd. De profielen werden vergeleken met het DNA profiel van [Naam slachtoffer]. Diverse DNA profielen konden niet worden teruggebracht op het DNA profiel van [Naam slachtoffer], waaronder een DNA mengprofiel uit bloed in de vloerbedekking uit de hal van de woning en een DNA mengprofiel uit een dactyloscopisch signalement, aangetroffen op de deurstijl links van de deur naast de grote slaapkamer.
Op 20 mei 2008 werd door dr. Visser sectie verricht op het stoffelijk overschot van [Naam slachtoffer]. De uitgebreide bloeduitstortingen in de hals en nek van [Naam slachtoffer] konden worden verklaard door inwerking van uitwendig mechanisch, ter plaatse van de hals samendrukkend geweld, zoals bij bijvoorbeeld bij wurghandelingen. De bloeduitstortingen elders waren eveneens veroorzaakt door inwerking van uitwendig mechanisch geweld, zoals bijvoorbeeld door slaan, stoten of vallen of een combinatie. Het samendrukkend geweld aan de hals kon de stuwing van het gelaat verklaren. De sectiebevindingen pasten bij verstikking als oorzaak van het intreden van de dood. Van een andere (ziekelijke of door inwerking van uitwendig mechanisch geweld- anders dan aan de hals- opgeleverde) doodsoorzaak bleek bij de sectie niet. Niet kon worden uitgesloten dat de verstikking (mede) was veroorzaakt doordat [Naam slachtoffer] enige tijd met het hoofd onder het wateroppervlak had verbleven (verdrinking).
Conclusie van dr. Visser was dat het onderzoek wees op verstikking als oorzaak van het intreden van de dood.
Aan de personen die hadden verklaard (ooit) in de woning van [Naam slachtoffer] te zijn geweest werd gevraagd of zij aan een dactyloscopisch onderzoek wilden meewerken.
Op 1 juli 2008 kreeg de politie bericht van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) dat uit de bemonstering van het nagelvuil van [Naam slachtoffer] een mannelijk DNA-profiel was verkregen. Naar aanleiding van het aantreffen van mannelijk DNA in het nagelvuilmonster van [Naam slachtoffer] werd aan de mannelijke personen, die hadden verklaard ooit in de woning van [Naam slachtoffer] te zijn geweest, gevraagd DNA af te staan. Op 2 juli 2008 werd van [Naam verdachte] (hierna: [Naam verdachte]), zijnde een van de directe buren van het slachtoffer, vrijwillig en met diens toestemming, een wangslijmmonster, alsmede een dactyloscopisch signalement afgenomen.
Op 21 juli 2008 werd telefonisch medegedeeld dat het DNA-profiel verkregen vanaf het nagelvuilmonster van de linkerhand van [Naam slachtoffer] overeenkwam met het DNA-profiel van [Naam verdachte]. Na onderzoek bleek voorts dat het eerder beschreven dactyloscopische spoor in de woning van [Naam slachtoffer] geïdentificeerd werd met de rechterhandpalm van [Naam verdachte].
Op 22 juli 2008 kreeg de politie bericht van het NFI dat het DNA-profiel van [Naam verdachte] overeenkwam met het additionele profiel verkregen van een stuk vloerbedekking uit de hal van de woning van [Naam slachtoffer] en uit de bemonstering van een dactyloscopisch signalement, aangetroffen op de deurstijl links van de deur naar de grote slaapkamer van de woning van [Naam slachtoffer].
Verdachte [Naam verdachte] heeft zowel bij de politie als tijdens de terechtzitting verklaard dat hij op 17 mei 2008 samen met [Naam] in het centrum van Heerlen was uitgegaan en dat zij beiden veel alcohol hadden gedronken. In de vroege ochtend van 18 mei 2008 was hij naar zijn woning teruggegaan. Op de een of andere manier was hij in de woning van [Naam slachtoffer] terechtgekomen. In de woning van [Naam slachtoffer] had hij met [Naam slachtoffer] gevochten. Tijdens de worsteling kwamen zij beiden in de hal op de grond terecht. Hij had zijn handen om de hals van [Naam slachtoffer] gehad en had haar keel dichtgeknepen. Nadien was hij de woning van [Naam slachtoffer] uitgegaan en had haar sleutels meegenomen. Later was hij weer naar de woning van [Naam slachtoffer] teruggegaan. [Naam slachtoffer] lag nog op dezelfde plek als waar hij haar had achtergelaten. Hij was vervolgens alles gaan opruimen in de woning van [Naam slachtoffer]. Hij had een hoeslaken, dekbed, kussen en laken in vuilniszakken gedaan. Hij had [Naam slachtoffer] in bad gelegd en haar met water afgespoeld. Ook had hij in de woning gestofzuigd. De stofzuigerzak had hij weggegooid.
De verklaring van verdachte stemt overeen met het vastgestelde feitenrelaas en past bij de aangetroffen dactyloscopische- en biologische sporen.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken waaruit kan volgen dat verdachte [Naam slachtoffer] met voorbedachten rade om het leven heeft gebracht. Er is geen bewijs dat het handelen van verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door hem genomen besluit en dat hij tussen het nemen van het besluit en de uitvoering daarvan de gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Daarom moet verdachte worden vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 primair is ten laste gelegd.
De rechtbank acht evenmin wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 subsidiair is ten laste gelegd. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat er door hem goederen – waaronder beddengoed, sleutels, een stofzuigerzak en geld - zijn weggenomen uit de woning van [Naam slachtoffer], maar de rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel, dat niet is gebleken dat de doodslag is gepleegd met het oogmerk om de diefstal van die goederen voor te bereiden of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van die wederrechtelijk verkregen goederen te verzekeren. Verdachte moet daarom eveneens worden vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 subsidiair is ten laste gelegd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 meer subsidiair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 18 mei 2008 in de gemeente Heerlen opzettelijk [Naam slachtoffer] met geweld van het leven heeft beroofd door haar te wurgen;
2.
hij op 18 mei 2008 te Heerlen, nadat er op 18 mei 2008 in de gemeente Heerlen het misdrijf was gepleegd van doodslag op [Naam slachtoffer], met het oogmerk om dat misdrijf te bedekken of de nasporing of vervolging daarvan te beletten of te bemoeilijken, sporen van dat misdrijf heeft vernietigd en/of weggemaakt en/of verborgen en/of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie onttrokken, door het lichaam van die [Naam slachtoffer] te verplaatsen en schoon te spoelen dan wel grondig schoon te maken en door het interieur van de woning van die [Naam slachtoffer], alwaar het misdrijf was gepleegd, grondig schoon te maken en te reinigen en door voorwerpen waarop mogelijk sporen van het gepleegde misdrijf aanwezig waren uit die woning mee te nemen en weg te gooien.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt.
Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair:
Doodslag.
Ten aanzien van feit 2:
Nadat enig misdrijf is gepleegd, met het oogmerk om het te bedekken of de nasporing of vervolging te beletten of te bemoeilijken sporen van het misdrijf vernietigen, wegmaken, verbergen of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie onttrekken.
De strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van verdachte is door S. Labrijn, GZ-psycholoog, een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte ingesteld. Van dat onderzoek heeft genoemde psycholoog een rapport, gedateerd 20 februari 2009, opgemaakt. Het rapport vermeldt -zakelijk weergegeven- als beantwoording van de gestelde vragen:
“Er is sprake van een persoonlijkheidsstoornis NAO met vermijdende en narcistische kenmerken.
(…)
In de periode voorafgaand aan het ten laste gelegde was er sprake van problemen, forse schulden, waarop betrokkene reageerde met vermijding. Er was geen sprake van een patroon waarbij spanning leidde tot alcoholmisbruik. In de nacht voorafgaand aan het ten laste gelegde dronk betrokkene bijzonder veel. De hoeveelheid die hij dronk leidt onherroepelijk tot een alcoholintoxicatie. Vanwege de alcoholintoxicatie was betrokkene niet meer in staat op een reële wijze te denken, probleemsituaties te overzien. Hij had zijn emoties niet onder controle, evenmin als zijn denken en handelen. Hij wist als het ware niet wat hij deed noch wat de gevolgen van zijn daden waren.
Betrokkene kon zich, eenmaal dronken, niet meer onttrekken aan de intoxicatie.
In het advies betreffende de toerekeningsvatbaarheid is het gebruik van alcohol niet meegewogen. Er was sprake van een vrije keuze om overmatig alcoholhoudende drank te drinken en betrokkene is intelligent genoeg om te kunnen weten dat men door het nuttigen van een dergelijke hoeveelheid alcohol de controle verliest over het denken, voelen en handelen. Geadviseerd wordt betrokkene als volledig toerekeningsvatbaar te beschouwen.”
Voorts is ten aanzien van verdachte door H.E.M. van Beek, psychiater, een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte ingesteld. Van dat onderzoek heeft genoemde psychiater een rapport, gedateerd 18 februari 2009, opgemaakt. Het rapport vermeldt -zakelijk weergegeven- als beantwoording van de gestelde vragen:
“Onderzochte is niet lijdende aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens; wel is hij lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis Niet Anderszins Omschreven met ontwijkende en narcistische trekken.
(…)
De ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een alcoholintoxicatie beïnvloedde onderzochtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde zodanig dat het ten laste gelegde daaruit verklaard kan worden. Dit geldt niet voor de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis. Normaliter beschermt een persoonlijkheid met ontwijkende trekken tegen gewelddadig gedrag. Het is dus vooral de alcohol geweest die onderzochte heeft aangezet tot het ten laste gelegde.
(…)
Ik acht onderzochte toerekeningsvatbaar voor het ten laste gelegde voor zover dit zij bewezen. Op grond van de beschikbare gegevens is er geen advies te geven omtrent de toerekeningsvatbaarheid van de tweede tenlastelegging.”
De rechtbank verenigt zich - wat betreft de toerekeningsvatbaarheid - gelet op de daar¬voor gegeven gronden, geheel met de in de rapporten van S. Labrijn en H.E.M. van Beek gegeven conclusies en maakt deze mitsdien tot de hare.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1 primair en onder 2 zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren, met aftrek van voorarrest conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft bepleit verdachte vrij te spreken van hetgeen aan hem onder 1 primair en subsidiair is ten laste gelegd en verdachte ter zake van de feiten onder 1 meer subsidiair en onder 2 te veroordelen tot een gevangenisstraf van ten hoogste 10 jaren.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en door en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
De rechtbank heeft onderzocht welke straffen in andere zaken ter zake van doodslag zijn opgelegd. Daarbij is gebleken dat de straffen, afhankelijk van de omstandigheden, erg variëren.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar is.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de volgende factoren.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een van de ernstigste misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht. Verdachte is ongevraagd via het balkon de woning van [Naam slachtoffer] - zijn buurvrouw – binnengegaan. Na een worsteling heeft hij haar gewurgd. Verdachte heeft [Naam slachtoffer] na zijn daad laten liggen en is vertrokken. Op een later moment is hij teruggegaan naar de woning van [Naam slachtoffer]. Vervolgens heeft hij het lichaam van [Naam slachtoffer] naar de badkamer gesleept en in de badkuip gelegd. Hij heeft haar afgespoeld en daarna heeft hij in de woning opgeruimd en schoongemaakt, waarbij sporen zijn vernietigd. Hij heeft verschillende spullen uit de woning meegenomen en weggegooid.
Het lichaam van [Naam slachtoffer] heeft hij naakt in de badkuip achtergelaten.
Verdachte heeft door zijn handelen bij de nabestaanden onvoorstelbaar leed teweeg gebracht.
De rechtbank heeft verder in haar oordeel betrokken dat verdachte geen enkel motief voor zijn handelen heeft gegeven. Zelfs is niet duidelijk geworden wat zich voorafgaand aan de wurging van [Naam slachtoffer] precies heeft afgespeeld in de woning.
Handelingen zoals door de verdachte verricht, veroorzaken een schokreactie in de directe omgeving van het slachtoffer. In de samenleving worden gevoelens van onrust en onveiligheid aangewakkerd.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van voorarrest dient te worden opgelegd.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 189 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en onder 2 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 10 JAREN;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. J.H. Klifman, voorzitter, mr. A.C.A. Schreinemakers en mr. E.B.A. Ferwerda, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.P.J.M. Vugs, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 8 april 2009.