ECLI:NL:RBMAA:2009:BI0271

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
31 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-703798-07
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gebruik van vals aanvraagformulier bij hypotheekaanvraag

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Maastricht op 31 maart 2009 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het gebruik maken van een vals aanvraagformulier voor een hypothecaire geldlening. De verdachte en haar partner hebben op 16 oktober 2002 een aanvraagformulier ingevuld voor een hypothecaire geldlening van € 153.641,- voor de aankoop van een pand in Sittard-Geleen. Op het formulier werd onterecht vermeld dat de partner van de verdachte in loondienst was bij een werkgever, terwijl dit niet het geval was. Samen met het aanvraagformulier werden ook een valse werkgeversverklaring en een valse loonstrook overgelegd, wat leidde tot de afgifte van de hypotheek door de benadeelde partij, [benadeelde partij 1].

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met haar partner opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals aanvraagformulier, wat hen in staat stelde om een aanzienlijke geldsom te verkrijgen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van de tenlasteleggingen, ondanks de verdediging die aanvoerde dat de hypotheekaanvraag zelf niet vals was, maar dat de onderliggende documenten vervalst waren. De rechtbank benadrukte dat het bewijs van een dienstbetrekking cruciaal is voor de hypotheekverstrekking en dat de verdachte en haar partner opzettelijk onjuiste informatie hebben verstrekt.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift en oplichting. Bij de strafoplegging is rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn, wat resulteerde in een taakstraf van 80 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft ook overwogen dat de benadeelde partij volledig schadeloos was gesteld door de verkoop van het pand, wat in het voordeel van de verdachte werd meegewogen.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/703798-07
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 31 maart 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [postcode] [woonplaats], [adres].
Raadsman is mr. R.H.P. van Vugt, advocaat te Eindhoven.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 maart 2009. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen haar gemachtigde raadsman. De officier van justitie en de raadsman hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: alleen of met anderen een vals of vervalst “Aanvraagformulier Hypotheek” heeft gebruikt;
Feit 2: alleen of met anderen[benadeelde partij 1] dan wel [benadeelde partij 2] heeft opgelicht.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie:
De gedingstukken geven de rechtbank aanleiding ambtshalve te onderzoeken of de officier van justitie in zijn strafvervolging niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard in verband met de vraag of het in artikel 6 EVRM bedoelde recht van verdachte op een openbare behandeling van de strafzaak binnen een redelijke termijn is geschonden.
De rechtbank stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Dit recht strekt ertoe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen verdachte een strafvervolging in te stellen. In het onderhavige geval moet de termijn worden gerekend vanaf 16 augustus 2005, nu verdachte op die dag voor het eerst als verdachte werd gehoord bij de politie.
De redelijkheid van de duur van een zaak is afhankelijk van onder meer de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop door de bevoegde autoriteiten is gehandeld. Bij de berechting van een strafzaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
Naar het oordeel van de rechtbank is het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn hier geschonden. Immers de strafzaak tegen verdachte is niet afgerond met een eindvonnis in eerste instantie op of voor 16 augustus 2007. Redenen of omstandigheden waarom de redelijke termijn in de onderhavige zaak op meer dan twee jaar zou moeten worden gesteld, zijn de rechtbank niet gebleken. Zulk geldt te meer nu het zogenaamde eindproces-verbaal op 15 maart 2007 werd gesloten.
In het arrest van 17 juni 2008 heeft de Hoge Raad beslist dat overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de in laatste feitelijke instantie opgelegde straf.
De rechtbank zal de overschrijding in de strafmaat verdisconteren.
Er is geen reden tot schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde onder 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen. Hij baseert zich op de verklaringen van verdachte en [werkgever]. Bij het invullen van de hypotheekaanvraag wist verdachte dat de door haar en [partner van verdachte] ingevulde gegevens niet juist waren. Samen met haar partner heeft verdachte onjuiste gegevens vermeld op de hypotheekaanvraag.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit vrijspraak van de ten laste gelegde feiten. Hij voert daartoe aan dat verdachte in het onder 1 ten laste gelegde feit het verwijt wordt gemaakt dat zij gebruik heeft gemaakt van een valse hypotheekaanvraag door hierin op te nemen dat [partner van verdachte] in loondienst was. Op basis van dit verwijt kan niet worden gesproken van vervalsing. Het was immers niet de hypotheekaanvraag die vals was, maar de werkgeversverklaring, de arbeidsovereenkomst en de loonstroken. Op deze laatste documenten is de tenlastelegging echter niet gericht. In de tenlastelegging gaat het om mededelingen die zijn gedaan in het kader van het “Aanvraagformulier Hypotheek”. De vragen in de hypotheekaanvraag werden echter juist beantwoord. Er was namelijk een dienstverband. Dat de onderliggende arbeidsovereenkomst is vervalst, is niet relevant. Van belang is dat er een periodieke betaling plaatsvindt en niet of er daadwerkelijk wordt gewerkt.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde voert de raadsman aan dat er geen sprake is van het bewegen tot afgifte van een geldsom. Er is een hypotheek afgesloten. Over en weer zijn er verplichtingen ontstaan. De hypotheek werd verstrekt en het onroerend goed gold als onderpand. Verdachte diende de hypotheek af te lossen. Aan de betalingsverplichting is voldaan. Dit is de normale gang van zaken. De belangen van [benadeelde partij 1] zijn afgedekt. Toen de maandelijkse lasten niet meer betaald konden worden, werd de woning verkocht. Indien daadwerkelijk sprake zou zijn van oplichting, dan had [benadeelde partij 1] de overeenkomst kunnen ontbinden. Dit is echter niet gebeurd.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De hierna te vermelde bewijsmiddelen zijn slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Op 16 oktober 2002 is door verdachte en [partner van verdachte] het “Aanvraagformulier Hypotheek” ingevuld ter verkrijging van een hypothecaire geldlening ten bedrage van € 153.641,- voor het pand aan de [adres pand] te [woonplaats pand]. Op het formulier is vermeld dat [partner van verdachte] in loondienst is bij [werkgever]. Bij het aanvraagformulier is overgelegd een werkgeversverklaring van [werkgever] ten behoeve van [partner van verdachte] en een loonstrook. Door [benadeelde partij 1] te Utrecht is een offerte opgemaakt, welke door verdachte en [partner van verdachte] is ondertekend. Op 2 december 2002 is de akte van hypotheekstelling gepasseerd bij de notaris.
Verdachte heeft verklaard dat zij samen met [partner van verdachte] een huis wilde kopen. [partner van verdachte] moest daartoe een inkomen regelen, zodat een hypotheek kon worden verkregen. [partner van verdachte] werd bij [werkgever] op de loonlijst geplaatst, maar dit betrof een fictief dienstverband. [partner van verdachte] heeft nooit voor [werkgever] gewerkt. Verdachte wist dat ter verkrijging van de hypotheek gebruik werd gemaakt van een valse werkgeversverklaring en valse loonstroken. [werkgever] heeft eveneens verklaard dat [partner van verdachte] nooit voor hem heeft gewerkt.
Namens [benadeelde partij 1] wordt aangifte gedaan. De werkgeversverklaring en salarisspecificatie van [werkgever] zijn als echt en onvervalst gebruikt naar [benadeelde partij 1] ten bewijze van de draagkracht om aan de financiële verplichtingen, welke voortvloeien uit de verstrekking van de gevraagde hypothecaire geldlening, te kunnen voldoen. Indien [benadeelde partij 1] tijdens het acceptatietraject van de hypothecaire geldlening de wetenschap had gehad dat er sprake was van het gebruiken van valse c.q. vervalste schriftelijke bescheiden, dan had [benadeelde partij 1] de hypothecaire geldlening niet verstrekt.
Op basis van het bovenstaande staat voor de rechtbank vast dat verdachte samen met [partner van verdachte] een vals “Aanvraagformulier Hypotheek” heeft gebruikt ter verkrijging van een hypothecaire geldlening. Bovendien stelt de rechtbank vast dat verdachte samen met [partner van verdachte] [benadeelde partij 1] heeft bewogen tot afgifte van een geldbedrag van € 153.641,- in het kader van een hypothecaire geldlening door in strijd met de waarheid te vermelden dat [partner van verdachte] in loondienst werkzaam was en door valse bescheiden over te leggen.
Op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet komen vast te staan dat verdachte het “Aanvraagformulier Hypotheek” bij [benadeelde partij 2] heeft ingediend. Evenmin is komen vast te staan dat verdachte het formulier heeft ingediend ter verkrijging van een beleggingsverzekering. Verdachte zal hiervan partieel worden vrijgesproken.
De raadsman heeft betoogd dat de vragen in de hypotheekaanvraag juist werden beantwoord, nu er sprake was van een arbeidsovereenkomst. Dat deze arbeidsovereenkomst vals was, is volgens de raadsman niet relevant. Bovendien heeft de raadsman betoogd dat [benadeelde partij 1] niet werd bewogen tot afgifte van het geld.
De rechtbank verwerpt deze verweren en overweegt daartoe het volgende.
Bij een hypotheekverstrekking is het bewijs van een dienstbetrekking van groot belang. Middels het bewijs van een dienstbetrekking, de grondslag van de aanvraag, wordt namelijk een periodieke betaling gegarandeerd. Deze periodieke betaling is eveneens van belang voor de hypotheekverstrekking. Zonder de aanwezigheid van een dienstbetrekking en de daaruit voorvloeiende periodieke betaling zou [benadeelde partij 1] niet tot hypotheekverstrekking zijn overgegaan.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat [benadeelde partij 1] wel degelijk werd bewogen tot afgifte van een geldsom. Via de notaris werd de koopsom van de woning voldaan aan de verkopers. Dat daarbij tevens een garantie werd bedongen in de vorm van een pandrecht op de woning is daarbij niet relevant.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in het tijdvak van 16 oktober 2002 tot en met 2 december 2002 in de gemeente Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals "Aanvraagformulier Hypotheek" - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat zij, verdachte, tezamen en in vereniging met haar mededader, genoemd aanvraagformulier bij [benadeelde partij 1] heeft ingediend ter verkrijging van een hypothecaire geldlening ten behoeve van de aankoop van het pand [adres aangekochte pand] te [woonplaats pand], gemeente Sittard-Geleen en bestaande die valsheid hierin dat in dat aanvraagformulier valselijk en in strijd met de waarheid was vermeld, zakelijk weergegeven, dat [partner van verdachte] in loondienst was van [werkgever], terwijl zij, verdachte, en haar mededader wisten dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst;
2.
in het tijdvak van 16 oktober 2002 tot en met 2 december 2002 in de gemeente Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen, [benadeelde partij 1] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, groot Euro 153.641,-, hebbende
verdachte en haar mededader met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - listiglijk en in strijd met de waarheid bij [benadeelde partij 1] een aanvraag ingediend ter verkrijging van een hypothecaire geldlening ten behoeve van de aankoop van het pand [adres aangekochte pand] te [woonplaats pand], gemeente Sittard-Geleen, op welke aanvraag in strijd met de waarheid was vermeld, zakelijk weergegeven, dat [partner van verdachte] in loondienst was van [werkgever] en bij die aanvraag valse bescheiden gevoegd waaruit, in strijd met de waarheid, moest blijken dat genoemde [partner van verdachte] in loondienst was van [werkgever] en waaruit, in strijd met de waarheid, moest blijken dat genoemde [partner van verdachte] inkomsten uit werkzaamheden ten behoeve van [werkgever] had genoten, waardoor [benadeelde partij 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als ware het echt en onvervalst
Ten aanzien van feit 2:
medeplegen van oplichting
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 100 uren en een geldboete van € 10.000,-. De officier van justitie heeft in zijn strafeis rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman voert een strafmaatverweer. Hij brengt naar voren dat in de strafmaat rekening dient te worden gehouden met het feit dat verdachte openheid van zaken heeft verschaft. Ze heeft geen leidende rol gespeeld bij de ten laste gelegde feiten. Het was immers haar partner die een constructie voor zijn illegale inkomsten bedacht. Verdachte had een dienstbetrekking en hoefde dus geen valse voorstelling van zaken te geven.
Verdachte heeft geen wederrechtelijk voordeel genoten. Ze is haar betalingsverplichtingen nagekomen. Het pand aan de [adres pand] te [woonplaats pand] is inmiddels verkocht, waardoor [benadeelde partij 1] schadeloos is gesteld.
De raadsman brengt tenslotte naar voren dat verdachte, na het overlijden van haar partner, met de gevolgen van de constructie van haar partner wordt geconfronteerd. Verdachte krijgt alle ellende over zich heen. Ze zit fysiek, psychisch en financieel aan de grond. Verdachte heeft thans een inkomen op bijstandniveau. Er is beslag gelegd ter afwikkeling van een ontnemingsvordering.
Indien de rechtbank, ondanks de bepleite vrijspraak, tot een bewezenverklaring komt, dan verzoekt de raadsman verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van een straf. Subsidiair verzoekt de raadsman in de strafmaat rekening te houden met de lange duur van de onzekerheid over de strafrechtelijke afloop.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. De rechtbank houdt in het bijzonder rekening met het navolgende.
Verdachte heeft gebruik gemaakt van een vals aanvraagformulier ter verkrijging van een hypotheek. Samen met haar partner werd op het aanvraagformulier ingevuld dat verdachtes partner in loondienst was. Bovendien heeft verdachte samen met haar partner [benadeelde partij 1] opgelicht, waarbij een groot geldbedrag werd verkregen. Verdachte wist dat de door haar en haar partner verstrekte gegevens niet juist waren.
Door gebruikmaking van een vals document heeft verdachte afbreuk gedaan aan de belangrijke bewijsfunctie van dit document en heeft zij bovendien misbruik gemaakt van het vertrouwen van de hypotheekverstrekker. Deze dient er namelijk van uit te kunnen gaan dat overgelegde aanvraagformulieren en overige bescheiden naar waarheid zijn ingevuld. Dit weegt de rechtbank ten nadele van verdachte mee.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de modaliteit en de hoogte van de straf ook rekening met het gegeven dat uit de door de officier van justitie ter terechtzitting overgelegde brief van 17 maart 2009 blijkt dat [benadeelde partij 1] volledig schadeloos is gesteld, nu het pand aan de [adres aangekochte pand] is verkocht.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het strafblad van 18 februari 2009 van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf acht geslagen op de straffen die in soortgelijke zaken werden opgelegd. De rechtbank acht een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van twee jaren op zijn plaats.
Daarmee wordt naar het oordeel van de rechtbank recht gedaan aan de ernst van de feiten. Met het voorwaardelijke element in de straf wil de rechtbank verdachte duidelijk maken dat zij niet in herhaling moet vervallen.
Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, overweegt de rechtbank het volgende. Op basis van de jurisprudentie van de Hoge Raad inzake termijnoverschrijding (HR 17 juni 2008, NJ 2008, 358) dient bij een overschrijding van meer dan twaalf maanden naar bevind van zaken te worden gehandeld. De rechtbank is van oordeel dat een strafvermindering op het onvoorwaardelijke gedeelte van de straf van 20% recht doet aan de termijnoverschrijding in de onderhavige strafzaak. De rechtbank zal gelet op het voorgaande overgaan tot oplegging van een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 80 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van twee jaren.
7 Het beslag
De hierna in de beslissing te noemen in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het voorwerpen zijn met behulp van welke het bewezenverklaarde is begaan.
De rechtbank heeft bij haar beslissing deze voorwerpen als een gezamenlijkheid van voorwerpen opgevat, waarop het voorgaande van toepassing is.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 47, 57, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 maanden;
- bepaalt dat de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf voor de duur van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf, naar rato van twee uur per dag;
Beslag
- verklaart verbeurd de volgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen:
1 Papier: werkgeversverklaring d.d.9-10-2002 van [werkgever];
1 Papier: loonstrook periode 10-11-12-13 van 2002 van [werkgever];
1 Papier: loonstrook periode 1-2-3-4-5-6-7-10-11-12-13/2004;
1 Papier: loonstrook periode 1-2-3-4-5-6-7-8-9-10-11-12-13/2004;
1 Papier: jaaroverzicht 2002 van [werkgever] betreffende [partner van verdachte];
1 Papier: jaaroverzicht 2003 van [werkgever] betreffende [partner van verdachte];
1 Papier: kwitantie 0062 van [werkgever] betreffende [partner van verdachte];
1 Papier: kwitantie 0067 van [werkgever] betreffende [partner van verdachte];
1 Papier: kwitantie 0131 d.d.19 juni 2003 van [werkgever] betreffende [partner van verdachte];
1 Bankafschrift: Rabobank 0150;
1 Bankafschrift: Rabobank 0151.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B.A. Ferwerda, voorzitter, mr. J.H. Klifman en
mr. C.M.J. van den Acker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.K. Spronk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 maart 2009.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
zij in of omstreeks het tijdvak van 16 oktober 2002 tot en met 2 december 2002 in de gemeente Utrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals(e) of vervalst(e) "Aanvraagformulier Hypotheek" - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat zij, verdachte, tezamen en in vereniging met haar mededader(s), althans alleen, genoemd aanvraagformulier bij [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] heeft ingediend ter verkrijging van een hypothecaire geldlening en/of een beleggingsverzekering ten behoeve van de aankoop van het pand [adres aangekochte pand] te [woonplaats pand], gemeente Sittard-Geleen en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat in dat aanvraagformulier valselijk en in strijd met de waarheid was vermeld, zakelijk weergegeven, dat [partner van verdachte] in loondienst was van [werkgever],
terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst;
2.
zij in of omstreeks het tijdvak van 16 oktober 2002 tot en met 2 december 2002 in de gemeente Utrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, groot Euro 153.641,-, in elk geval van enig goed, hebbende
verdachte en/of haar mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid bij [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] een aanvraag ingediend ter verkrijging van een hypothecaire geldlening en/of een beleggingsverzekering ten behoeve van de aankoop van het pand [adres aangekochte pand] te [woonplaats pand], gemeente Sittard-Geleen, op welke aanvraag in strijd met de waarheid was vermeld, zakelijk weergegeven, dat [partner van verdachte] in loondienst was van [werkgever] en/of bij die aanvraag valse/vervalste bescheiden heeft/hebben gevoegd waaruit, in strijd met de waarheid, moest blijken dat genoemde [partner van verdachte] in loondienst was van [werkgever] en/of waaruit, in strijd met de waarheid, moest blijken dat genoemde [partner van verdachte] inkomsten uit werkzaamheden ten behoeve van [werkgever] had genoten, waardoor [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2]werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte.