RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700524-08
Datum uitspraak: 27 januari 2009
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 januari 2009 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [postcode] [woonplaats], [adres].
De tenlastelegging
Aan de verdachte is na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 2 augustus 2008 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, die [naam slachtoffer] in haar buik heeft gestompt en/of geslagen en/of met zijn, verdachtes, knie in de buik van die [naam slachtoffer] heeft geschopt en/of getrapt en/of een hand op de mond van die [naam slachtoffer] heeft gehouden en/of in de hals en/of borsten van die [naam slachtoffer] heeft gebeten en/of tegen het hoofd van die [naam slachtoffer] heeft gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 2 augustus 2008 in de gemeente Heerlen aan een persoon genaamd [naam slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (kneuzing linker thoraxhelft en kneuzing alvleesklier), heeft toegebracht, door opzettelijk meermalen, althans eenmaal, in de buik van die [naam slachtoffer] te trappen en/of schoppen en/of stompen en/of slaan en/of in de hals en/of borsten van die [naam slachtoffer] te bijten en/of met zijn, verdachtes, hand de mond van die [naam slachtoffer] dicht te knijpen en/of tegen het hoofd van die [naam slachtoffer] te stompen en/of slaan;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 1 augustus 2008 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, die [naam slachtoffer] in de buik heeft gestompt en/of geslagen en/of zijn (verdachtes) knie in de buik van die [naam slachtoffer] heeft geduwd en/of een hand op de mond van die [naam slachtoffer] heeft geduwd en/of gehouden en/of die [naam slachtoffer] in de hals en/of de borsten heeft gebeten en/of die [naam slachtoffer] tegen het hoofd heeft gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 1 augustus 2008 in de gemeente Heerlen opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), meermalen, althans eenmaal, die [naam slachtoffer] in de buik heeft gestompt en/of geslagen en/of zijn (verdachtes) knie in de buik van die [naam slachtoffer] heeft geduwd en/of een hand op de mond van die [naam slachtoffer] heeft geduwd en/of gehouden en/of die [naam slachtoffer] in de hals en/of de borsten heeft gebeten en/of die [naam slachtoffer] tegen het hoofd heeft gestompt en/of
geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
De vrijspraak
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het primair en subsidiair ten laste gelegde. De raadsman acht evenmin het meer subsidiair en meest subsidiair bewezen.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair, subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd. De rechtbank overweegt hiertoe dat de gedragingen zoals omschreven in de drie hiervoor genoemde modaliteiten, mede in het licht van de geneeskundige verklaring, niet zonder meer kunnen leiden tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag dan wel van een zware mishandeling of een poging daartoe. Het dossier omvat hiervoor onvoldoende objectief concreet bewijs. De verdachte zal van deze feiten worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het meest subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat noch uit de stukken van het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de blote opzet had om [naam slachtoffer] te mishandelen. De rechtbank is van oordeel dat er wél sprake is van voorwaardelijk opzet en zij overweegt daartoe als volgt.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg (in casu pijn en letsel) zal intreden.
Voor het bewijs van voorwaardelijk opzet zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, gelet op de algemene ervaringsregels, bepalend.
De gedraging heeft in dit geval bestaan uit het tijdens een worsteling slaan dan wel stompen tegen het lichaam en hoofd, bijten in de borst en hals, en het duwen van een knie in een buik van een jonge vrouw.
Een dergelijke gedraging kan, naar het oordeel van de rechtbank, bestempeld worden als de als aanmerkelijk te beschouwen kans op het intreden van pijn en letsel.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meest subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 1 augustus 2008 in de gemeente Heerlen opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), in de buik heeft gestompt of geslagen en zijn knie in de buik van die [naam slachtoffer] heeft geduwd en die [naam slachtoffer] in de hals en de borst heeft gebeten en die [naam slachtoffer] tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meest subsidiair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als volgt:
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het meer subsidiair ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met de bijzondere voorwaarde van hulp en steun door de reclassering. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 uren, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft primair vrijspraak gepleit, subsidiair acht de raadsman het reclasserings-toezicht niet geïndiceerd.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie, verdachte en diens raadsman ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging ten aanzien van het bewezen verklaarde feit rekening met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving.
De rechtbank is van oordeel dat in het algemeen bij de straftoemeting aansluiting kan worden gezocht bij de door het Landelijk overleg van strafvoorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en rechtbanken (LOVS) geformuleerde oriëntatiepunten voor de straftoemeting. Het LOVS heeft oriëntatiepunten geformuleerd voor mishandeling. Het oriëntatiepunt voor mishandeling zonder slagwapen (slaan/schoppen) waardoor aanzienlijk letsel wordt veroorzaakt is 4 weken gevangenisstraf.
De rechtbank is van oordeel dat er goede gronden zijn om in de onderhavige zaak af te wijken van deze richtlijn en motiveert deze afwijking als volgt. De rechtbank heeft enerzijds rekening gehouden met de impact die de gedragingen op het slachtoffer hebben gehad en het letsel dat het slachtoffer heeft bekomen. Verdachte wordt daarbij verweten geen rekenschap te hebben gegeven van het feit dat hij ouder is en fysiek sterker dan het nog minderjarige slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheid strafverhogend is. Anderzijds houdt de rechtbank rekening met het gegeven dat verdachte bezig is om zijn leven een positieve wending te geven en dat hij geen relevant strafblad heeft. De rechtbank verbindt hieraan de gevolgtrekking van een lichtere strafmodaliteit in een deels voorwaardelijke vorm. Resumerend acht de rechtbank een strafoplegging op zijn plaats die enerzijds verdachte het foute van zijn handelen doet inzien en die anderzijds dienstbaar wordt gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Een in duur beperkte taakstraf in plaats van gevangenisstraf, zodat verdachte voort kan gaan met het opbouwen van zijn leven, welke tevens is gekoppeld aan stringente voorwaarden voor verdachte, doet naar het oordeel van de rechtbank recht aan deze tweeledige functie van de strafoplegging.
Dit alles overwegende acht de rechtbank, mede met inachtneming van de omstandigheid dat zij tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, oplegging van een taakstraf voor de duur van 80 uur passend. Van die 80 uur zal 40 uur voorwaardelijk worden opgelegd met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, als geïndiceerd door [naam reclasseringsmedewerker}, reclasseringswerker.
Gezien de inhoud van het voorlichtingsrapport en het beeld dat de rechtbank naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van verdachte heeft gekregen acht de rechtbank termen aanwezig het advies van de reclassering te volgen.
De vordering van de benadeelde partij
Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [slachtoffer], [adres slachtoffer], [postcode slachtoffer] [woonplaats slachtoffer]
zich ter zake van haar vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht tot een bedrag van € 134,40 en nu aan de verdachte ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd, zal deze vordering tot dat bedrag worden toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voorts komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] door het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De hoogte van deze immateriële schade wordt door de rechtbank naar billijkheid vastgesteld op een bedrag van € 250,=.
Naar het oordeel van de rechtbank zal de vordering ter zake de immateriële schade voor het overige worden afgewezen.
Nu de verdachte ter zake van het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer zijnde de hiervoor genoemde benadeelde partij [naam slachtoffer] aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het meest subsidiair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meest subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte tot een taakstraf die zal bestaan uit een werkstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast;
- beveelt, dat van de opgelegde taakstraf een deel, groot 40 uren, te vervangen door 20 dagen hechtenis niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit, dan wel de volgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van twee uren per dag;
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer], [adres slachtoffer], [postcode slachtoffer] [woonplaats slachtoffer], te betalen een bedrag van € 134,40 aan materiële schade en € 250,= aan immateriële schade (in totaal € 384,40);
- wijst de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer] voor het overige af;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer] voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 7 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. E.W.A. van den Berg, voorzitter, mr. F.A.G.M. Vluggen en mr. R.A.M.M. Gijselaers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Penders, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 27 januari 2009.