RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 08 / 535
Uitspraak van de meervoudige kamer
[eiser],
wonend te Landgraaf, eiser,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
vestiging Heerlen, verweerder.
Datum bestreden besluit: 26 maart 2008
Kenmerk: B&B 038.0095.20 MH
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het in de aanhef van deze uitspraak vermelde besluit.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank gezonden en heeft tevens een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op 23 oktober 2008 plaatsgehad.
Eiser is verschenen bij zijn gemachtigde, P.H.A. Brauer, advocaat te Heerlen.
Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door K. van der Wal, werkzaam bij verweerder.
Bij brief van 6 november 2008 heeft de rechtbank het onderzoek heropend omdat de zaak zich minder goed leent voor afdoening door een enkelvoudige kamer. De rechtbank heeft aangegeven dat het onderzoek zal worden voortgezet door een meervoudige kamer van deze rechtbank. De rechtbank heeft tevens aan partijen verzocht om aan te geven of zij er mee instemmen dat uitspraak wordt gedaan zonder dat er een onderzoek ter nadere zitting heeft plaatsgevonden.
Partijen hebben toestemming verleend om het onderzoek ter nadere zitting achterwege te laten.
De rechtbank heeft bij brief van 12 februari 2009 partijen bericht dat het onderzoek wordt gesloten.
Verweerder heeft geweigerd eiser na het verstrijken van de wachttijd van 104 weken met ingang van 11 juni 2007 in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA) omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Verweerder heeft het bezwaar tegen deze weigering bij besluit van 19 maart 2008 ongegrond verklaard. Verweerder heeft de Functionele Mogelijkheden Lijst (hierna: FML) aangepast en op basis van de aangepaste FML van 21 januari 2008 heeft de bezwaararbeidsdeskundige getoetst of de geduide functies nog geschikt voor eiser zijn. De geduide functies zijn wegens overschrijdingen in de belastbaarheid komen te vervallen en eiser is geschikt geacht voor de reservefuncties ‘wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur’, ‘elektronica monteur’ en ‘productiemedewerker industrie’. Het verlies aan verdiencapaciteit is wederom op minder dan 35% vastgesteld.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij deze rechtbank. Dit beroep is geregistreerd onder procedurenummer AWB 08/512. De rechtbank heeft bij uitspraak van 4 december 2008 het beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 maart 2008 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen. De rechtbank heeft onder meer geoordeeld dat het besluit op een onjuiste medische grondslag is gebaseerd, omdat niet is gemotiveerd waarom eiser niet meer beperkt wordt geacht ten aanzien van aspect 1.4 ‘inzicht in eigen kunnen’ en de gradering van de gestelde beperking bij aspect 2.9 ‘samenwerken’ niet in overeenstemming is met de voorhanden (medische) gegevens, waaronder een rapport van psychiater D. Corstens van Lavori. Eiser heeft tegen de uitspraak van 4 december 2008 hoger beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 20 augustus 2007 een re-integratievisie aan eiser doen toekomen.
Verweerder heeft het bezwaar van eiser tegen de re-integratievisie bij het thans bestreden besluit gegrond verklaard.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bezwaar tegen de re-integratievisie gegrond is, omdat de re-integratievisie dient te worden aangepast en niet van toepassing kan blijven mede vanwege de in het kader van het bezwaar tegen de weigering van de WIA-uitkering aangepaste FML van 21 januari 2008.
Verweerders bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 17 maart 2008, dat integraal deel uitmaakt van het bestreden besluit, onder punt 3 onder meer aangegeven dat eiser normaal in dagdienst kan werken, waarbij overwerk mogelijk is mits het maar betaald wordt. Het kiezen voor solistische functies dan wel functies waarbij zo weinig mogelijk contacten voorkomen met collega’s of externen is voor eiser het meest optimale. Het aanbieden van functies via een uitzendbureau is minder geschikt voor eiser in verband met de frequent wisselende contacten. Wel kan gekozen worden voor werkzaamheden via een uitzendbureau indien er sprake is van een contract bij een werkgever voor bijvoorbeeld een half jaar of langer. Op deze wijze is sprake van structuur en stabiliteit en worden wisselende contacten in voldoende mate geremd. Volgens de bezwaararbeidsdeskundige zijn de geduide functies voornamelijk functies in de productie, waarbij voldoende structuur, afgebakende deeltaken, minimale samenwerking aan de orde is en die ook overigens passen binnen de overige aspecten van de belastbaarheid van eiser.
Eiser kan zich niet verenigen met het standpunt van verweerder en heeft naar voren gebracht dat de bezwaararbeidsdeskundige naar aanleiding van de aangepaste FML de
re-integratievisie onjuist heeft aangepast omdat nog steeds wordt uitgegaan van de verkeerde beperkingen en omdat er geen oog voor scholing is.
Centraal staat de vraag of verweerder een juiste re-integratievisie heeft gegeven.
De rechtbank ziet zich ambtshalve gesteld voor de vraag of de re-integratievisie van 20 augustus 2007 een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 10 december 2008 (LJN BG8911) overwogen dat een re-integratievisie als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb in zoverre daarin de uitwerking van de uit de wet voortvloeiende rechten en verplichtingen van de betrokkene is vastgelegd.
Onder verwijzing naar deze uitspraak is de rechtbank van oordeel dat de re-integratievisie van 20 augustus 2007 een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
In het bestreden besluit heeft verweerder aangegeven dat het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 17 maart 2008 integraal deel uit maakt van het besluit.
De bezwaararbeidsdeskundige heeft in genoemd rapport aangegeven dat de re-integratie visie van 20 augustus 2007 correct is voor wat betreft de rechten en de plichten maar dat de re-integratievisie mede als gevolg van het bijstellen van de FML door de bezwaarverzekeringsarts, wel dient te worden aangepast en in deze vorm niet van toepassing kan blijven. De bezwaararbeidsdeskundige heeft verder aangegeven dat re-integratie naar reguliere arbeid dient plaats te vinden overeenkomstig het gestelde onder punt 3 in zijn rapport.
In beroep heeft de bezwaararbeidsdeskundige in een rapport van 29 april 2008 aangegeven dat de veronderstelling dat de bezwaararbeidsdeskundige een nieuwe re-integratievisie heeft opgesteld apert onjuist is daar de re-integratiecoach immers een nieuw re-integratie onderzoek moet starten waarbij expliciet rekening moet worden gehouden met hetgeen in bezwaar door de bezwaar arbeidsdeskundige is heroverwogen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, door te volstaan met de mededeling dat de re-integratievisie dient te worden aangepast, zonder een nieuwe re-integratievisie bij het bestreden besluit te voegen, geen volledige heroverweging op de bezwaren van eiser heeft gegeven. De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarmee in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 7:11, tweede lid, van de Awb.
Het beroep is dan ook gegrond en het besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
Ten aanzien van de beroepsgrond dat de re-integratievisie onjuist is omdat verweerder nog steeds is uitgegaan van onjuiste beperkingen merkt de rechtbank op dat die beperkingen onderdeel uitmaakten van het hiervoor vermelde besluit van 19 maart 2008 in zake de weigering van een WIA-uitkering aan eiser. Die beperkingen liggen in de onderhavige procedure niet opnieuw ter beoordeling voor.
Ten aanzien van het gestelde over het ontbreken van scholing en begeleiding in de re-integratievisie merkt de rechtbank op dat verweerder bij het nemen van een nieuw besluit over de re-integratievisie aandacht zal dienen te besteden aan de noodzaak scholing en begeleiding.
De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten, die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Het bedrag van de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbij¬stand wordt daarbij vastgesteld overeenkomstig het tarief, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De rechtbank kent ter zake twee punten met elk een waarde van € 322,-- toe voor de indie¬ning van het beroepschrift en het bijwonen van de zitting en bepaalt het gewicht van de zaak, gelet op de aard en de inhoud van het geschil, op gemiddeld (wegingsfactor 1). Het te ver¬goeden bedrag voor verleende rechtsbijstand bedraagt derhalve 2 x € 322,-- x 1 = € 644,--.
Nu aan eiser ter zake van het beroep een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient het bedrag van de kosten ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te worden betaald aan de griffier van deze rechtbank.
Gelet op de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Awb wordt als volgt beslist.
1.verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
2.draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser;
3.bepaalt dat aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 39,00 wordt vergoed door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
4.veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiser begroot op € 644,00 wegens de kosten van rechtsbijstand, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de rechtbank Maastricht.
Aldus gedaan door M.A.H. Span-Henkens, als voorzitter, M. Hillen en T.E.A. Willemsen, als leden, in tegenwoordigheid van R.G. Willems-Cremers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2009
w.g. R.G. Willems-Cremers w.g. M.A. H. Span-Henkens
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verzoeken een voorlopige voorziening te treffen.