RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Zaak/rolno.: 321225 CV EXPL 09-289
Typ.: pb
Coll.:
Vonnis van de kantonrechter ex artikel 254 Rv d.d. 20 februari 2009
[eiser]
en
[eiseres],
beiden wonende te [adres]
gemachtigde mr. P.R.J.M. Douffet te Sittard,
eisers,
[gedaagde]
wonende [adres]
gedaagde.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE:
Eisers hebben een dagvaarding met producties ingediend en hun standpunt ter zitting mondeling toegelicht.
Gedaagde heeft ter zitting mondeling verweer gevoerd.
Beide partijen hebben ter zitting stukken in het geding gebracht.
Vervolgens zijn eisers conform hun verzoek in de gelegenheid gesteld om nog stukken betreffende het Duitse huurrecht in het geding te brengen. Gedaagde is in de gelegenheid gesteld hierop te reageren.
Eisers hebben op 2 februari 2009 een schriftelijke reactie met bijlagen ingezonden. Gedaagde heeft daarop niet meer gereageerd.
Vervolgens is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak is gesteld op heden.
Eisers vorderen in kort geding bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
1. gedaagde te veroordelen om aan eisers te voldoen tegen behoorlijk bewijs van kwijting de waarborgsom ad € 680,-- , alsmede de verschuldigde huurpenningen met betrekking tot de maanden september, oktober, november en december 2008, alsmede januari 2009 ad in totaal € 3.775,--; gedaagde te veroordelen om aan eisers de wettelijke rente te voldoen, berekend tot 31 december 2008 ad € 134,38 en vanaf 1 januari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening; voorts tot betaling van de portikosten van de aangetekende brief ad € 6,45 en de sommatiekosten conform artikel 4.2 van de vigerende huurovereenkomst ad € 10,--: op basis hiervan is gedaagde derhalve per ultimo 2008 € 4.605,83 verschuldigd;
2. gedaagde te veroordelen om aan eisers te voldoen tegen behoorlijk bewijs van kwijting de huurprijs vermeerderd met het servicekostenvoorschot van € 755,-- voor de periode vanaf 1 februari 2009 tot aan de dag van de ontbinding van de huurovereenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag per 1 januari 2009 vanaf telkens de eerste dag van iedere periode tot aan de dag der algehele voldoening;
3. de tussen partijen bestaande huurovereenkomst te ontbinden per datum van dit vonnis, althans per een in dit vonnis in goede justitie te bepalen nadere datum, en gedaagde te veroordelen deze woonruimte met al degenen die en al hetgeen dat zich daarin of daarop bevinden respectievelijk bevindt, binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, althans binnen een zodanige termijn als in goede justitie te bepalen, volledig en behoorlijk te verlaten en te ontruimen onder overgifte van de sleutels in lege en behoorlijke staat ter vrije beschikking van eisers te stellen en vervolgens verlaten en ontruimd te houden, zulks met machtiging aan eisers bij gebreke van volledige voldoening hieraan deze verlating en ontruiming en dit vervolgens verlaten en ontruimd houden zelf te bewerkstelligen, desnoods met behulp van de sterke arm van de politie en justitie en op kosten van gedaagde;
4. gedaagde te veroordelen in de kosten van deze procedure.
Eisers stellen daartoe dat zij als verhuurders met gedaagde als huurder ingaande 1 juli 2008 een huurovereenkomst van woonruimte hebben gesloten voor de duur van vijf jaar. De huurprijs bedraagt € 755 per maand, bestaande uit de netto kale huur van € 680, te vermeerderen met het voorschot op te leveren diensten en/of servicekosten van € 75 per maand, telkens uiterlijk of voor de eerste dag van iedere periode te voldoen. Voorts is gedaagde gehouden overeenkomstig het bepaalde in bepaling 20 van de huurovereenkomst de waarborgsom van € 680 te voldoen. Gedaagde is in de nakoming van zijn uit de huurovereenkomst voortvloeiende verbintenissen tekort geschoten, nu hij de waarborgsom niet heeft voldaan en voorts, afgezien van de te late huurbetalingen over de maanden juli en augustus, in het geheel geen huur heeft voldaan. Gelet hierop hebben eisers van gedaagde opeisbaar te vorderen de som van € 3.775 en € 680, derhalve in totaal € 4.455, te vermeerderen met de wettelijke rente, die tot en met 31 december 2008 € 134,38 bedraagt. Bij brief van de gemachtigde van eisers is gedaagde verzocht, althans gesommeerd om voor 31december 2008 de totale achterstand inclusief de wettelijke rente te voldoen. Voorts is daarbij conform bepaling 4.2 van de huurovereenkomst aanspraak gemaakt op vergoeding van de sommatiekosten, alsmede op de portikosten van de aangetekende verzending van die sommatie. Gedaagde is niet tot betaling overgegaan. Nu gedaagde jegens eisers in verzuim is, zijn eisers tevens gerechtigd ontruiming te vorderen.
Eisers hebben een spoedeisend belang bij de onderhavige vordering, aangezien hun hypotheekverplichting jegens de bank de met gedaagde overeengekomen maandelijkse huur ad € 755,-- overschrijdt waardoor zij, nu gedaagde de huur niet voldoet, met betrekking tot de hypotheekaflossing in financiële problemen zijn geraakt.
Volgens eisers zijn, gelet op het dwingendrechtelijk karakter daarvan, de bepalingen van Nederlands huurrecht op de huurovereenkomst tussen partijen van toepassing en wordt gedaagde door toepassing van het Nederlandse huurrecht niet in zijn belangen geschaad. Ter zitting hebben eisers transactieoverzichten telebankieren van ABN-AMRO over de periode 2 juni 2008 tot en met 13 januari 2009 overgelegd en daarbij aangegeven in genoemde periode een drietal betalingen van gedaagde te hebben ontvangen, te weten op 2 juni 2008 de huur over de maand juni 2008, op 6 augustus 2008 de huur over de maand juli 2008 en op 3 september 2008 de huur over de maand augustus 2008. Andere betalingen dan deze hebben eisers niet van gedaagde ontvangen.
Overigens, zo hebben eisers in hun voornoemde schriftelijke reactie van 2 februari 2009 nog aangegeven, hebben eisers vanwege de ontstane huurachterstand bij brief aan gedaagde van 6 december 2008 gebruik gemaakt van “artikel 543 van het Duitse huurrecht”.
Gedaagde heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat op de huurovereenkomst Duits recht van toepassing is, nu zulks in de huurovereenkomst is overeengekomen.
Voorts heeft gedaagde aangevoerd de huur over de maanden juli tot en met december 2008 te hebben betaald, meer in het bijzonder dat de op de transactieoverzichten van eisers voorkomende huurbetalingen van 6 augustus en 3 september 2008 zien op de maanden augustus en september 2008. Gedaagde voert aan te beschikken over betaalbewijzen. Gedaagde heeft ter zitting een overzicht van de SNS-bank overgelegd ten name van Kaiser Hiller P betreffende de transacties op rekeningnummer 96.35.27.746 SNS PLUS BETALEN van 1 september 2008 tot en met 31 december 2008, waaruit blijkt dat tweemaal een bedrag van € 755,-- ten gunste van eisers is afgeschreven, namelijk op 3 september en op 3 november 2008. De waarborgsom heeft gedaagde aan de makelaar betaald. Gedaagde erkent vanaf januari 2009 geen huur meer te hebben betaald. Hij heeft voor rekening van eisers komende reparaties moeten laten uitvoeren aan het gehuurde. Gedaagde kan middels het horen van getuigen aantonen dat in de relevante periode door hem ook contante betalingen aan eisers zijn verricht.
Nu eisers woonachtig zijn in Duitsland en gedaagde in Nederland, terwijl het gehuurde is gelegen in Nederland, is sprake van een rechtsverhouding met een internationaal karakter. In verband met de aard van het geschil, dat neerkomt op een vordering van eisers op gedaagde uit hoofde van de tussen hen gesloten huurovereenkomst, valt de zaak onder strekking van het bepaalde in artikel 1 verordening (EG) nr. 44/2001 van de raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (EEX-Verordening), zodat daarmee deze verordening materieel toepasselijk is. Aangezien het geschil betrekking heeft op verhuur van een in Nederland gelegen onroerend goed, komt op grond van de exclusieve bevoegdheidsregel van artikel 22 EEX-Verordening aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om van het bodemgeschil kennis te nemen. Met dit oordeel staat tevens vast dat de Nederlandse rechter bevoegd is tot het geven van een voorlopige voorziening in kort geding. Gelet op het bepaalde in de artikelen 93 en 103 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de kantonrechter bevoegd om van de onderhavige zaak kennis te nemen.
Het spoedeisend belang van eisers is voldoende komen vast te staan. Eisers hebben immers onweersproken gesteld dat zij, aangezien gedaagde zijn uit de huurovereenkomst voortvloeiende betalingsverplichtingen niet nakomt, in financiële problemen komen ter zake de hypotheekaflossing van de aan gedaagde verhuurde woning, die de met gedaagde overeengekomen maandelijkse huur overstijgt.
Alvorens de vorderingen van eisers inhoudelijk te kunnen beoordelen, dient - met inachtneming van het bepaalde in artikel 25 Rv, dat ook in de onderhavige kort geding procedure geldt, en gelet op de door partijen ter zitting ingenomen standpunten - allereerst te worden vastgesteld welk recht de huurovereenkomst beheerst.
Op grond van het bepaalde in artikel 3 van het Europese verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (EVO), dat partijautonomie voorop stelt en dat een uitdrukkelijke contractuele rechtskeuze toestaat, wordt de onderhavige overeenkomst geregeerd door Duits recht. Pagina 7 van de overeenkomst, die geheel in de Duitse taal is gesteld, vermeldt immers: “Es wird deutsches Recht vereinbart”. Daarmee staat vast dat in de huurovereenkomst is bepaald dat tussen partijen Duits recht is overeengekomen. Met die bepaling hebben partijen aldus uitdrukkelijk gekozen voor toepassing van Duits recht op hun uit de huurovereenkomst voortvloeiende rechtsverhouding.
De stelling van eisers, dat het dwingendrechtelijk karakter van het huurrecht de door partijen gemaakte rechtskeuze opzij zet, hebben eisers niet nader onderbouwd en wordt ook overigens gepasseerd. In het algemeen zij voorop gesteld dat ten aanzien van huurovereenkomsten geldt dat een conflictrechtelijke rechtskeuze mogelijk is. Het Nederlands huurrecht staat daarmee dus niet automatisch in de weg aan de door partijen gemaakte keuze voor Duits recht. Het bepaalde in de artikelen 3 lid 3 en 7 EVO kan aan dit oordeel niet afdoen. Bij het aangaan van de huurovereenkomst was immers, zoals hierboven reeds aangegeven, geen sprake van een volstrekt interne Nederlandse aangelegenheid; de ‘elementen van het geval’ als bedoeld in artikel 3 lid 3 EVO waren toen (en zijn ook thans) niet enkel met Nederland verbonden, alleen al niet nu de woonplaats van eisers in Duitsland is gelegen. Voorts zij nog opgemerkt dat, alhoewel het Nederlandse huurrecht, dat civielrechtelijk van aard is, onmiskenbaar een publiekrechtelijke inslag heeft, die ten doel heeft de economisch zwakkere te beschermen, en vanuit dat perspectief gezien met het huurrecht mede bescherming van algemene belangen wordt nagestreefd, eisers niet hebben gesteld en ook anderszins niet aannemelijk is geworden dat in het onderhavige geval (ten behoeve van eisers) bijzondere regels van dwingend Nederlands recht dienen te gelden, die in het onderhavige geval een belang dienen dat naar Nederlands recht zo zwaar weegt dat voorrang van die bepalingen boven de door partijen gemaakte rechtskeuze gewettigd is. Het bepaalde in artikel 7 lid 2 EVO staat daarmee evenmin in de weg aan toepassing van Duits recht, zoals door partijen voorgestaan bij het aangaan van de huurovereenkomst.
Al het bovenstaande brengt met zich dat de vordering van eisers naar Duits recht moet worden beoordeeld. Dat eisers, anders dan zij ter zitting hebben gesteld, overigens ook zelf niet (geheel) ervan overtuigd zijn dat op hun rechtsverhouding met gedaagde Duits recht niet van toepassing is, blijkt uit de door hen bij brief van 2 februari 2009 nog nader in het geding gebrachte kopie van de brief van eisers aan gedaagde van 6 december 2008, waarin zij overeenkomstig de regeling van de "außerordentliche fristlose Kündigung", zoals opgenomen in § 543 Bürgerliches Gesetzbuch (BGB), de huur aan gedaagde zonder inachtneming van een termijn hebben opgezegd.
De enkele stellingen van gedaagde dat hij, naast girale betalingen, aan eisers contante betalingen heeft verricht en dat hij de waarborgsom aan de makelaar heeft betaald, worden, nu eisers deze hebben betwist, als onvoldoende onderbouwd en onvoldoende concreet gepasseerd.
De door eisers overgelegde overzichten geven een beeld van de transacties op hun rekening bij ABN-AMRO met nummer 52.61.87.042 in de periode 2 juni 2008 tot en met 13 januari 2009. Daaruit blijkt dat gedaagde in juni de huur van de maand juni heeft voldaan, in juli geen huur is betaald, in augustus huur is betaald, in september huur is betaald en dat er vervolgens, tot en met 13 januari 2009, geen huur meer is betaald. De stelling van eisers dat de door gedaagde gedane huurbetalingen in augustus en september telkens dienen te worden toegerekend aan de daaraan voorafgaande maanden is wegens het ontbreken op de transactieoverzichten van huurbetalingen in laatstgenoemde maanden voldoende aannemelijk. Op het door gedaagde overgelegde transactieoverzicht van de SNS-bank komt voor een op 3 november 2008 onder de omschrijving "Verwendungszweck bekannt" gedane betaling van een bedrag van € 755,--, dat correspondeert met de hoogte van de overeengekomen huur en het voorschot servicekosten. Volgens het transactieoverzicht van gedaagde is de betreffende betaling gedaan op het rekeningnummer 52.61.87.042 van eisers, doch het overzicht van eisers laat geen corresponderende betaling zien. Daar komt bij dat het overzicht van gedaagde incompleet is. Volgens het overzicht zelf bestaat dit uit vier pagina's; gedaagde heeft slechts de pagina's 1 en 2 overgelegd. Pagina 2 van het overzicht eindigt onderaan met de betaling van 3 november 2008. Voorshands is niet uit te sluiten dat uit pagina 3 van het overzicht van gedaagde zal blijken dat de betaling is gestorneerd. Nu, zoals vastgesteld, in november 2008 geen betaling van gedaagde bij eisers is bijgeschreven, acht de kantonrechter voldoende aannemelijk dat de betaling uiteindelijk niet heeft plaatsgevonden.
Voor getuigenbewijs, als door gedaagde aangeboden, is in de onderhavige procedure geen plaats.
De enkele stelling van gedaagde ter zitting, dat hij voor rekening van eisers komend onderhoud aan het gehuurde heeft moeten verrichten en op grond daarvan gerechtigd is de huurbetaling stop te zetten, is, wat verder ook van die stelling moge zijn, niet onderbouwd, evenmin geconcretiseerd en door eisers betwist, zodat deze wordt verworpen.
Het voorgaande en de erkentenis door gedaagde, dat hij in januari 2009 geen huur heeft betaald, leidt tot de slotsom dat aannemelijk is dat gedaagde sedert september 2008 niet meer aan zijn huurbetalingsverplichtingen jegens eisers heeft voldaan.
§ 543 BGB bepaalt onder meer:
“(1) Jede Vertragspartei kann das Mietverhältnis aus wichtigem Grund außerordentlich fristlos kündigen (...).
(2) Ein wichtiger Grund liegt insbesondere vor, wenn (...)
3. der Mieter
a) für zwei aufeinander folgende Termine mit der Entrichtung der Miete oder eines nicht unerheblichen Teils der Miete in Verzug ist oder
b) in einem Zeitraum, der sich über mehr als zwei Termine erstreckt, mit der Entrichtung der Miete in
Höhe eines Betrages in Verzug ist, der die Miete für zwei Monate erreicht.
(3) Besteht der wichtige Grund in der Verletzung einer Pflicht aus dem Mietvertrag, so ist die Kündigung erst nach erfolglosem Ablauf einer zur Abhilfe bestimmten angemessenen Frist oder nach erfolgloser Abmahnung zulässig. Dies gilt nicht, wenn
(...)
3. der Mieter mit der Entrichtung der Miete im Sinne des Absatzes 2 Nr. 3 in Verzug ist."
In het algemeen geldt dat volgens Duits recht de huurovereenkomst door de “außerordentliche fristlose Kündigung” eindigt. Indien een huurder vervolgens weigert om aanstonds het gehuurde te verlaten, is hij op grond van § 546a BGB gehouden om als schadevergoeding aan de verhuurder de overeengekomen huur te betalen voor de duur dat hij het gehuurde niet ter algehele en vrije beschikking van de verhuurder stelt.
Eisers hebben onweersproken gesteld zij bij brief van 6 december 2008 een naar Duits recht bestaande “außerordentliche fristlose Kündigung” aan gedaagde hebben gezonden. Gedaagde heeft voorts onweersproken gelaten dat hij op 12 december 2008 heeft getekend voor ontvangst van deze brief. In die brief hebben eisers de betalingsgachterstand van gedaagde als grond voor de opzegging gemeld. Vervolgens is gedaagde nog bij brief van 16 december 2008 gesommeerd om uiterlijk op 31 december 2008 aan zijn huurbetalingsverplichtingen te voldoen.
Eisers hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat gedaagde sedert september 2008 zonder grond en in het geheel niet meer heeft voldaan aan zijn - ook naar Duits recht bestaande - hoofdverplichting jegens eisers om huur te betalen. Voorts geldt dat gedaagde volgens Duits recht door deze tekortkoming in de nakoming jegens eisers van rechtswege in verzuim ("in Verzug") is.
Dit en het overigens door eisers gestelde brengen - zoals hierboven reeds aangegeven - met zich dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl uit hetgeen gedaagde heeft aangevoerd noch anderszins aannemelijk is dat het risico van onmogelijkheid van terugbetaling door eisers zodanig is dat de gevraagde voorzieningen zou moeten worden geweigerd.
De onder 1. van het petitum van de dagvaarding gevorderde bedragen zullen derhalve worden toegewezen, met dien verstande dat de sommatiekosten conform bepaling 4.2 van de huurovereenkomst, waarop door eisers beroep is gedaan, worden begroot op € 10,-- met afwijzing van de gevorderde portikosten. Volgens genoemde bepaling gaat het immers om "pauschalierten Schadenersatz", zodat sprake is van gefixeerde schadevergoeding, althans van een boete.
Nu eisers wettelijke rente hebben gevorderd, acht de kantonrechter de wettelijke rente naar Duits recht toewijsbaar.
Gelet op de inkleding van de vordering onder 2. van het petitum acht de kantonrechter deze vordering niet toewijsbaar. Eisers hebben, kort gezegd, gevorderd betaling van de huur vanaf 1 februari 2009 tot aan de dag van de ontbinding van de huurovereenkomst. Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat op de huurovereenkomst Nederlands recht van toepassing is. In hun brief van 2 februari 2009 hebben eisers aangegeven gebruik te hebben gemaakt van § 543 BGB, waardoor, volgens eisers, de huurovereenkomst buitengerechtelijk is ontbonden. Zonder nadere toelichting, die eisers niet hebben gegeven, is voorshands niet duidelijk hoe de vordering van eisers, naar Duits recht, dient te worden begrepen. Gezien de uitdrukkelijke koppeling onder 2. van het petitum tussen de betalingsverplichting en de ontbinding biedt artikel 25 Rv geen ruimte om het gevorderde onder 2. met inachtneming van het bepaalde in § 546a BGB zodanig te begrijpen dat eisers hebben gevorderd aan hen als schadevergoeding te voldoen de overeengekomen huur voor de duur dat hij het gehuurde niet ter algehele en vrije beschikking van eisers stelt. Zulks zou immers een ongeoorloofde interpretatie en zelfs uitbreiding van de vordering behelzen. Het gevorderde onder 2. zal derhalve worden afgewezen.
De gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst zal eveneens worden afgewezen. Voor een dergelijke constitutieve uitspraak is in een kort geding geen plaats, nog daargelaten dat deze vordering specifiek is gebaseerd op Nederlands materieel recht en het, bezien in het licht van artikel 25 Rv, de vraag is, die zich niet leent voor beantwoording in dit kort geding, of ontbinding van een huurovereenkomst gelijk is aan een“außerordentliche fristlose Kündigung”.
De vordering tot, kort gezegd, ontruiming zal ook worden afgewezen. Naar Duits recht geldt dat een verhuurder, indien een huurder van woonruimte na een “außerordentliche fristlose Kündigung” weigerachtig blijft om het gehuurde te ontruimen en wederom ter vrije beschikking van de verhuurder te stellen, is aangewezen op een zogeheten "Räumungsklage" teneinde een executoriale titel voor ontruiming te verkrijgen.
De met het kort geding vergelijkbare procedure naar Duits recht is de "einstweilige Verfügung". Over de ontruiming van woonruimte in relatie tot de "einstweilige Verfügung" bepaalt § 940a Zivilprozessordnung (ZPO):
"Die Räumung van Wohnraum darf durch einstweilige Verfugung nur wegen verbotener Eigenmacht oder bei einer konkreten Gefahr für Leib oder Leben angeordnet werden."
Wat onder "verbotene Eigenmacht" in § 940a ZPO moet worden verstaan volgt uit § 858, Absatz 1 BGB:
"Wer dem Besitzer ohne dessen Willen den Besitz entzieht oder im Besitz stört, handelt, sofern nicht das Gesetz die Entziehung oder die Störung gestattet, widerrechtlich (verbotene Eigenmacht)".
Daarmee kan "Verbotene Eigenmacht" worden verstaan als onrechtmatige inbezitneming.
De ontruiming van woonruimte kan naar Duits recht in een "einstweilige Verfügung" dus alleen worden toegewezen als zich een geval van "verbotener Eigenmacht" voordoet of als er sprake is van concreet levensgevaar, nog daargelaten de bijzondere eisen die verder nog voortvloeien uit §940 ZPO.
Alhoewel de Duitse "Zivilprozessordnung" procesrechtelijke regels geeft, oordeelt de kantonrechter dat § 940a ZPO ook een specifieke, de huurder beschermende, materiële strekking heeft, namelijk dat een verhuurder van woonruimte jegens een huurder slechts in de daarin gegeven twee gevallen in kort geding een ontruimingstitel kan verkrijgen.
Gelet op die specifieke strekking zal de kantonrechter in de onderhavige procedure deze bepaling in zijn oordeel betrekken en komt hij aan de hand daarvan tot de slotsom dat, nu gesteld noch gebleken is dat zich een situatie van "verbotene Eigenmacht" of levensgevaar voordoet, de gevorderde ontruiming in het onderhavige kort geding niet toewijsbaar is. Eisers dienen zich ter zake te wenden tot de bodemrechter.
Aangezien gedaagde in het ongelijk wordt gesteld met betrekking tot zijn uit de huurovereenkomst voortvloeiende hoofdverplichting tot betaling van de huur en deze achterstand aanzienlijk is, zal gedaagde hierna in de proceskosten worden veroordeeld.
De kantonrechter in kort geding:
veroordeelt gedaagde om aan eisers te betalen de somma van € 4.465,--, vermeerderd met de wettelijke rente naar Duits recht over € 4.455,-- tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt gedaagde in de aan de zijde van eisers gerezen proceskosten, welke worden begroot op € 686,97, waarin begrepen € 201,-- vastrecht, € 85,97 explootkosten en € 400,00 salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. P.H. Brandts, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare civiele terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.