[verweerder] verzoekt de gevraagde ontbinding van de arbeidsovereenkomst af te wijzen en heeft het volgende – zakelijk weergegeven – aangevoerd.
Volgens [verweerder] bedraagt zijn loon € 7.164,16, exclusief een vaste jaarlijkse gratificatie van 5% en vakantietoeslag. indiensttreding. Per 1 januari 2009 heeft er namelijk een CAO-verhoging plaatsgevonden.[verweerder] is kaderlid van de vakbond VHP Metalektro. De CAO voor het Hoger Personeel Metalektro 2007/2010 schrijft voor dat Nedcar, alvorens tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst van een kaderlid over te gaan, eerst een gesprek dient aan te gaan met de bezoldigde bestuurder van de vakorganisatie.
Nedcar heeft zich in eerste instantie aan deze verplichting trachten te onttrekken door, zonder overleg, het verzoekschrift in te dienen. [verweerder] heeft Nedcar op de verplichtingen uit hoofde van de CAO gewezen en hierop volgend heeft Nedcar alsnog dit gesprek gearrangeerd.
Echter, dit gesprek leidde niet tot een bevredigende uitkomst. De vakbond, waarvan [verweerder] kaderlid is, VHP Metalektro, heeft vervolgens een verzoek ingediend bij de bemiddelingsinstantie, teneinde te bemiddelen ter zake de geschillen tussen partijen. Hierbij is het met name van belang dat de grondslagen voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst, zoals door Nedcar in het verzoekschrift zijn aangevoerd, hoofdzakelijk, zo niet uitsluitend, voortvloeien uit het handelen van [verweerder] namens VHP Metalekro in zijn functie als kaderlid dan wel als OR-lid. [verweerder] is van mening dat hij door Nedcar "gestraft" wordt voor zijn kritische en vasthoudende opstelling als kaderlid van de VHP. In de CAO is in artikel 48 CAO VHP jo. 10.5 CAO uitdrukkelijk een opzegverbod opgenomen, welke vergelijkbaar is met artikel 7:670 lid 5 BW.
Door de vakbond VHP is een bemiddelingsverzoek ingediend bij de Raad van Overleg van Metalekro. Ondanks verzoeken van beide partijen en een extra "aanmaning" van de VHP Metalektro, de heer [naam bestuurder VHP Metalektro], weigert de bemiddelingsinstantie tot een uitspraak te komen dan wel een bemiddelingsverzoek te doen. Zij verschuilen zich achter onder meer de onderhavige ontbindingsprocedure.
Wat hier ook van moge zijn, het is de vraag of de bemiddelingsinstantie in dezen een uitspraak gaat doen. [verweerder] neemt het Nedcar kwalijk dat Nedcar zich in eerste instantie aan de verplichtingen uit hoofde van de CAO heeft onttrokken en meteen een ontbindingsverzoekschrift heeft ingediend en dit de weg naar de bemiddelingsinstantie kan doorkruisen. [verweerder] wordt op deze manier voor een groot gedeelte de bescherming, die de CAO hem als kaderlid biedt, ontnomen. [verweerder] is dan ook van mening dat de bescherming, die de CAO en de wet hem biedt, tot uitdrukking moet komen in onderhavige procedure. Met betrekking tot de bewuste brief van 3 september 2007 stelt [verweerder] het volgende. De achtergrond ten aanzien van de in die brief vermelde drie speerpunten is het volgende. Anders dan Nedcar beweert, waren de drie speerpunten, te weten het Pensioendossier, de Inhouding Solidariteit Pensioen op salaris januari 2007 en de uitholling van de Company Car Regeling voor het Hoger Personeel geen afgeronde kwestie.
[verweerder] verwijst naar de brief van vakbond De Unie van 3 juli 2007.
In deze brief stelt vakbond De Unie bij monde van haar bestuurder, de heer [naam bestuurder]:
"Wij verzoeken u middels dit schrijven uw besluit in heroverweging te nemen, waarbij wij nog mee willen geven ook alternatieven te bestuderen met wellicht in deze een grote acceptatie en ook draagvlak.
Tot slot laten wij u weten dat, wanneer Nedcar toch besluit tot eenzijdige uitvoering van het genomen besluit, wij ons zullen beraden over het nemen van verdere stappen".
Hiernaar verwijst [verweerder] naar het verslag overleg vakorganisaties van 10 mei 2007. Onder punt 4 is hierin opgenomen:
"De UNIE voelt zich "om de tuin geleid" en wil nog een keer naar de cijfers kijken. Voor De UNIE is het dossier nog niet gesloten. Nedcar wil in het verzoekschrift de indruk wekken dat [verweerder] negen maanden na dato alsnog op een gesloten dossier terugkomt. Een en ander zou volgens Nedcar eind 2006/januari 2007 reeds zijn afgewikkeld.
Uit bovenstaande citaten blijkt ontegenzeggelijk dat hierover in mei en juli van 2007 nog wordt gesproken. Dit geeft reeds aan dat deze "dossiers" nog niet waren afgewikkeld. De stellingen van Nedcar hieromtrent in het verzoekschrift zijn dan ook onjuist.
In voornoemd schrijven geeft De Unie zelfs aan verdere stappen te overwegen. Na deze brief volgende in juli en augustus 2007 een vakantieperiode, zodat een en ander tijdelijk stillag.
Eind augustus 2007 heeft De Unie, waarvan [verweerder] destijds nog lid was, aan [verweerder] aangegeven dat zij ter zake voornoemde onderwerpen wel tegen Nedcar wilde procederen, maar dat, wanneer een dergelijke procedure niet positief ten opzichte van De Unie zou aflopen, [verweerder] c.q. de overige leden van de Unie, de proceskosten van deze procedure dienden te dragen.
Deze opstelling van de Unie was voor [verweerder] de spreekwoordelijke druppel die de emmer deed overlopen. [verweerder] besloot eind augustus 2007 dan ook om vakbond De Unie te verlaten. Op 3 september 2007, derhalve nog geen twee weken nadat De Unie nog overwogen had een procedure te beginnen, waaruit reeds blijkt dat van een gesloten dossier geen enkele sprake was, besloot [verweerder] in overleg met de VHP Metalektro deze vakbond, welke een enigszins slapend bestaan binnen Nedcar had, nieuw leven in te blazen.
Er heeft, voorafgaand aan het verspreiden van het schrijven van 3 september 2007, uitvoerig overleg plaatsgevonden met de heer [naam landelijk voorzitter], landelijk voorzitter van VHP Metalektro. Uit een tweetal e-mails blijkt dat de VHP Metalektro volledig achter de inhoud van dit schrijven stond. De inhoud van dit schrijven is ook uitdrukkelijk afgestemd en goedgekeurd door de vakbond VHP. Anders dan Nedcar wil doen geloven, is de inhoud van deze brief geen "aanval" richting Nedcar of een poging om de verhouding tussen partijen op scherp te stellen. Over het doel van deze brief kan geen onduidelijkheid bestaan. Ik citeer:
"Ik heb besloten mijn lidmaatschap bij De Unie op te zeggen en de VHP Metalektro nieuw leven in te blazen bij Nedcar en van daaruit te gaan deelnemen aan de komende OR-verkiezingen van 29 november a.s.".
[verweerder] geeft dan ook niet meer en niet minder aan dan dat hij de vertegenwoordiger van de vakbond VHP Metalelektro zal zijn en deze vakbond binnen Nedcar nieuw leven in zal blazen en dat hij deel zal nemen aan de komende OR-verkiezingen. [verweerder] geeft ook uitdrukkelijk aan wat hij van de lezer van de brief verwacht c.q. hoopt:
"Daarom verzoek ik eenieder die mij en [voornaam bestuurder VHP Metalektro ] (bedoeld wordt hier [achternaam bestuurder VHP Metalektro ], VHP Metalektro bestuurder) hierbij wenst te helpen zich bij mij te melden (eerste etage black box of tst. 4610). Dan kan de VHP Metalektro samen met u gaan werken aan het verkiezingsprogramma van 29 november a.s. en de komende jaren een daadwerkelijke bijdrage gaan leveren aan het versterken van de Nedcar positie".
[verweerder] geeft verder de voordelen aan van een extra vakbond en geeft ook zijn motivatie aan van zijn verkiezingstelling voor de OR en het nieuw leven inblazen van de vakbond. Om de lezer van de brief te bewegen zich aan te sluiten bij de VHP dan wel [verweerder] te steunen in de OR-verkiezing, geeft [verweerder] een drietal speerpunten, waarin hij een aantal verwijten maakt aan met name de FNV en CNV, doch ook De Unie.
Deze vakbonden hadden zich, in de visie van [verweerder], niet juist opgesteld. [verweerder] verwijt bijvoorbeeld FNV dat zij gelden hebben weggegeven in het vakbondsoverleg van 10 mei 2007, zonder daarvoor iets terug te krijgen en dat De Unie alleen weinig kan realiseren.
Ten aanzien van de Inhouding Solidariteit Pensioen geeft hij aan dat hij niet begrijpt dat de vakbonden dit excuus accepteren en miljoenen in het pensioendossier laten liggen. Ten aanzien van de Company Car Regeling verwijt hij De Unie dat zij zich ter zake het voeren van een rechtszaak opstellen, zoals reeds hiervoor is aangegeven.
De boodschap van [verweerder] is duidelijk. De overige vakbonden hebben hun rol als vertegenwoordiger van de belangen van alle werknemers niet afdoende vervuld. Er is geen sprake van enig verwijt richting Nedcar. [verweerder] beargumenteert slechts dat er argumenten zijn voor een "nieuwe" vakbond.
Samenvattend kan niet anders geconcludeerd worden dan dat de brief van 3 september 2007 een actie is van een werknemer, vakbondslid en OR-lid, die medestanders zoekt om, zoals hij het zelf schrijft, "de komende jaren een daadwerkelijke bijdrage te leveren aan het versterken van de Nedcar positie". Niet meer en niet minder.
Het moge duidelijk zijn en voor zich spreken dat een OR-lid c.q. de OR of de vakbonden er visies en meningen op nahouden, die niet altijd overeenkomen met de standpunten van de werkgever. Echter, de wetgever en in dit geval ook de werkgevers- en werknemersorganisatie in de Metalektro ingevolge de CAO, hebben het van dusdanig groot belang geacht dat ondernemingsraadleden dan wel vakbondsleden dan de vrijheid hebben om zich kritisch jegens een werkgever uit te laten, dat er een verregaande bescherming voor deze werknemers is opgenomen. Ook indien hun visie of opstelling de werkgever niet welgevallig is, mogen zij daarvan geen (arbeidsrechtelijke) consequenties ondervinden.
In de Wet en in de CAO zijn dan ook niet voor niets opzegverboden opgenomen, die beogen een werknemer te beschermen tegen zijn werkgever die ontslagmaatregelen wil treffen vanwege het handelen van een werknemer in het kader van zijn OR-lidmaatschap of vakbondslidmaatschap.
Nog los van de inhoudelijke argumenten ten aanzien van de drie speerpunten, die hierna besproken zullen worden, kan de brief van 3 september 2007 niet anders gezien worden dan een "pamflet" ter zake de vakbondsactiviteiten en de verkiezingen voor de Ondernemingsraad. Zoals te doen gebruikelijk is dit "pamflet" ook in de kantine van Nedcar verspreid. Dit in tegenstelling tot hetgeen Nedcar beweert alsof deze brief aan alle 1400 werknemers van Nedcar zou zijn verzonden.
De eerste negen (van de dertien) pagina's van het verzoekschrift bespreken uitsluitend de brief van 3 september 2007. De resterende pagina's worden gewijd aan de hieruit voortvloeiende vermeende vertrouwensbreuk. Tussen partijen staat het dan ook vast dat, hetgeen door Nedcar ook wordt gesteld in punt 10 van het verzoekschrift, deze brief de directe aanleiding is voor het ontbindingsverzoek. Feitelijk erkent Nedcar hiermee dat zij handelt in strijd met voornoemde opzegverboden. Wanneer het geschil tussen partijen tot de essentie wordt teruggebracht, kan niet anders dan geconcludeerd worden dan dat een werknemer die 21 jaar lang uitstekend functioneert en nota bene door Nedcar wordt voorgedragen vanwege zijn specifieke kennis en kwaliteiten om als penningmeester in de Stichting Vervroegd Uittreden Nedcar en penningmeester van de Stichting Pensioenfonds VCBV deel te nemen, wordt ontslagen wegens het nieuw leven inblazen van een vakbond en het zich opnieuw verkiesbaar stellen voor de Ondernemingsraad, namens een andere vakbond, te weten de VHP Metalektro.
Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst is dan ook uitdrukkelijk in strijd met de geldende opzegverboden, voortvloeiende uit de Wet op de Ondernemingsraden, het Burgerlijk Wetboek en de CAO. In artikel 7: 685 lid 1 BW staat uitdrukkelijk dat de kantonrechter het verzoek slechts kan inwilligen, indien hij zich ervan heeft vergewist of het verzoek verband houdt met het bestaan van een opzegverbod, als bedoeld in artikelen 647 en 648, 670 en 670a of enig ander verbod tot opzegging van de arbeidsovereenkomst.
Er is sprake van een opzegverbod. Sterker nog, er gelden ten aanzien van [verweerder] meerdere opzegverboden en het verzoek houdt met deze opzegverboden uitdrukkelijk verband. [verweerder] is dan ook van mening dat reeds op deze grond het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen dient te worden.
Hierbij komt dat [verweerder], tengevolge van de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst, een aantal van zijn nevenfuncties, zoals het penningmeesterschap van de (pensioen)stichtingen, zal dienen neer te leggen. Nedcar zou door een ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet alleen afscheid nemen van een in haar ogen "lastig" vakbondslid en voormalig OR-lid, doch ook van een in haar ogen lastige penningmeester in de diverse pensioenstichtingen. Dit is eens te meer onacceptabel, met name ook vanwege het feit dat juist nu de pensioenkwesties het grootste deel van de geschilpunten tussen partijen betreffen. Nedcar tracht het opzegverbod te omzeilen door het in de laatste pagina's van haar verzoekschrift "opkloppen" van een vermeende vertrouwensbreuk, vermeend disfunctioneren en de suggestie te wekken dat [verweerder] zelf de organisatie van Nedcar zou willen verlaten en dat het [verweerder] uitsluitend van doen zou zijn om een hoge vergoeding te verkrijgen.
[verweerder] zal hierna de stellingen van Nedcar ter zake het voornoemde nadrukkelijk weerleggen. Hierbij wordt allereerst ingegaan op de diverse functies, die [verweerder] in het verleden vervulde doch ook op dit moment nog vervult.
[verweerder] werkt reeds jaren gemiddeld 60 uur per week voor Nedcar, hetgeen ook niet verwonderlijk is, gezien al zijn functies. [verweerder] verricht eigenlijk een functie van 1.5 fte. Deze bestaat uit 0.4 penningmeesterschappen, 0.43 directeur Nedcar Insurance B.V., 0,1 OR- en vakbondsactiviteiten en 0,6 Manager Financial Affairs.
Nedcar wil doen geloven dat [verweerder] in de verhouding 80/20 werkzaam was als directeur Nedcar Insurance B.V. en slechts 20% als Manager Financial Affairs. Deze stelling wordt slechts geponeerd en niet nader onderbouwd. Hetgeen ook niet verwonderlijk is aangezien deze stelling onjuist is. Het is eerder andersom. Directeur Nedcar Insurance B. V. beslaat gemiddeld slechts 1112 dag per week.
Hetgeen in het kader eveneens frappant is, is dat, hoewel [verweerder] officieel uit de functie van Manager Financial Affairs zou zijn ontheven, hij nagenoeg, zo niet alle taken, behorende bij zijn functie van Manager Financial Affairs, tot op de dag van vandaag nog steeds uitvoert. De functie van Manager Financial Affairs bestaat voornamelijk uit de navolgende taken:
aansturen van de ingehuurde parttime fiscalist. de heer [naam fiscalist]; het regelen van de onroerend zaakbelasting met de gemeente inzake de WOZ; afstemming en contact met externe accountants (Ernst & Young en Deloitte); het aansturen van de subsidiespecialist, de heer [naam subsidiespecialist]; onderhandelen met overheden inzake bijvoorbeeld subsidies; optreden namens Nedcar inzake bezwaar- en beroepprocedures.
Al deze taken waar [verweerder] feitelijk van ontheven zou zijn, worden door [verweerder] tot op de dag van vandaag nog uitgevoerd. Ter illustratie van het een en ander verwijst [verweerder] naar het overgelegde organogram van de afdeling BD&C, waar hij werkzaam is. [verweerder] staat nog steeds als Manager Financial Affairs aangegeven. Dit organogram is van mei 2008, derhalve negen maanden na het ontheffen uit zijn functie van Manager Financial Affairs. [verweerder] zit ook nog steeds in zijn voormalig kantoor en recentelijk is zelfs zijn handtekeningbevoegdheid als Manager Financial Affairs hernieuwd. Het wekt ook verbazing dat nimmer extern of intern iets gecommuniceerd is ter zake de "vermeende ontheffing uit de functie van Manger Financial Affairs. [verweerder] ontvangt nog steeds van allerhande externe partijen correspondentie uit hoofde van deze functie. Ook in het SAP HR-systeem wordt [verweerder] nog steeds als Manager Financial Affairs genoemd.
Voortzetting van het dienstverband is, anders dan Nedcar wil doen geloven, wel degelijk mogelijk. Feitelijk is er voor [verweerder] binnen Nedcar weinig veranderd. Binnen de organisatie van Nedcar zijn er feitelijk geen spanningen, behalve met twee leden van de Raad van Bestuur, waarmee [verweerder] in de praktijk weinig tot niets te maken heeft. Hij ziet/spreekt hen gemiddeld eenmaal per jaar. Een noodzakelijke beëindiging van het dienstverband is dan ook geenszins aan de orde.
Verwezen wordt tevens naar de correspondentie ter zake de bepaling van de WOZ, een taak direct voorvloeiend uit de functie van Manager Financial Affairs, met welke functie [verweerder] ook richting de gemeente communiceert. Uit de correspondentie blijkt tevens dat [verweerder] nog steeds aanspreekpunt is van de gemeente.
Immers, [verweerder] verricht nog nagenoeg al zijn taken naar tevredenheid van Nedcar. Over zijn functioneren kan immers geen discussie bestaan. Dit is al 21 jaar ruim voldoende. In juli 2005, anderhalve maand vóór de brief van 3 september, scoort [verweerder] nog een performance van 140%. Met directe collega's zijn ook geen spanningen en feitelijk, nu reeds zestien maanden na de brief van 3 september 2007, verricht [verweerder] nog steeds zijn werkzaamheden binnen de organisatie van Nedcar. [verweerder] kan Nedcar in de stelling dat er een onherstelbare vertrouwensbreuk tussen partijen bestaat dan ook niet volgen. [verweerder] ziet ook niet in waaruit deze zou bestaan. Zelfs recentelijk speelt [verweerder] tijdens een afscheidsfeestje nog vriendschappelijk en onder een gezellige sfeer biljart en tafelvoetbal met zijn collega's en leidinggevenden. Nedcar probeert in het verzoekschrift een beeld te schetsen van de noodzaak, die er in de praktijk feitelijk in het geheel niet is, om te komen tot een beëindiging.
Het indienen van het ontbindingsverzoekschrift ruim één jaar na het vermeende laakbare handelen van [verweerder] is dan ook, nog los van de discussie omtrent het opzegverbod e.d. minst genomen, spreekwoordelijk als "mosterd na de maaltijd" te kwalificeren.
Artikel 7: 685 lid 2 BW spreekt niet voor niets van gewichtige redenen, bestaande uit veranderingen in de omstandigheden, waardoor de arbeidsovereenkomst dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. Deze omstandigheden, zoals Nedcar zelf stelt, zijn gelegen in een incident van ruim één jaar geleden. Nog los van het bestaan van een opzegverbod, kunnen de gronden, die door Nedcar worden aangevoerd, bezwaarlijk als gewichtige redenen in de zin van artikel 7:685 lid 2 BW worden gekwalificeerd. Een en ander dient reeds zelfstandig te leiden tot de conclusie dat het verzoek tot ontbinding afgewezen dient te worden.
Hiernaast kan [verweerder] niet anders dan concluderen dan dat Nedcar een veelvoud
aan stellingen deponeert, zonder hiervan zelfs maar het begin van bewijs aan te dragen. In het kader van een ontbindingsprocedure dient een werkgever in ieder geval aannemelijk te maken, hetgeen hij de werknemer verwijt, althans waaruit de veranderingen in de omstandigheden zouden bestaan.
Nedcar stelt veelvuldig gesprekken met [verweerder] gevoerd te hebben. Echter, ieder gespreksverslag dan wel een e-mail, refererend aan een dergelijk gesprek, ontbreekt. [verweerder] zou een gewaarschuwd man zijn en veelvuldig gewezen zijn op de consequenties van het voortzetten van de discussie omtrent de drie speerpunten. Iedere waarschuwingsbrief of gespreksverslag ontbreekt. [verweerder] zou veelvuldig gewezen zijn op het feit dat hij vertrouwelijke documenten openbaar zou hebben gemaakt. Ieder bewijs ontbreekt.
[verweerder] zou dreigementen hebben geuit met betrekking tot het zoeken van publiciteit (punt 40 van het ontbindingsverzoekschrift) . Als een en ander daadwerkelijk zo zou zijn, dan zou Nedcar een en ander, zeker gezien de achtergrond tussen partijen en de lopende procedures toch wel aan het papier toevertrouwd hebben? Iedere brief dan wel enig ander document, waarmee zelfs maar het begin van bewijs geleverd wordt, ontbreekt. Collega's zouden moeite hebben met de opstelling van [verweerder] en zijn draagvlak binnen de organisatie zou zijn verdwenen (punt 41 van het verzoekschrift). [verweerder] valt in herhaling doch ook hier ontbreekt wederom ieder bewijs.
Het niet aannemelijk maken van deze "beschuldigingen" dient voor rekening en risico van Nedcar te komen. Immers, het zijn deze punten waarmee Nedcar de werkelijke gronden voor beëindiging, te weten de wens om afscheid te nemen van een kritisch vakbonds- en OR-lid, trachten te verbloemen. Ook reeds om deze reden dient het ontbindingsverzoekschrift te worden afgewezen. Nedcar is immers in het geheel niet geslaagd in het aannemelijk maken van de door haar aangevoerde gewichtige redenen, bestaande uit veranderingen in de omstandigheden.
[verweerder] wenst inhoudelijk de discussie ten aanzien van de drie speerpunten niet uitgebreid te voeren. Immers, een en ander gaat deze procedure te buiten. Het betreft een zeer complexe materie, waarover in andere fora over gesproken dient te worden. Echter, [verweerder] wenst, in het kader van een beter begrip van de situatie, toch kort op te merken wat zijn bezwaren tegen de regelingen waren.
[verweerder] valt met name over het feit dat de verhouding in de bijdrage ten aanzien van het overhevelen van het pensioen naar PME ongelijk is verdeeld. Enerzijds leveren de werknemers structureel pensioen in en aan de andere kant heeft Nedcar "slechts" een bijdrage geleverd van € 67,1 miljoen. Dit lijkt in eerste instantie een aanzienlijk bedrag, doch Nedcar heeft hiervan de helft in rekening kunnen brengen bij Smart.
Hiernaast geldt dat, tengevolge van de regeling in drie jaar, het resterende bedrag van plusminus € 34 miljoen door Nedcar wordt "terugverdiend". Vijf jaar na 2007, te weten 1 januari 2010, zal Nedcar zelfs financieel voordeel behalen van de getroffen regeling. Dit terwijl de werknemers structureel een lager pensioen en mindere arbeidsvoorwaarden krijgen. Hierbij geldt tevens dat [verweerder] van mening is dat inhoudelijk niet de juiste procedure is gevolgd. Nedcar stelt in punt 13 van het verzoekschrift dat zij de volle instemming hebben gekregen van de Ondernemingsraad, de vakorganisaties en een belangenvertegenwoordiger van het Forum van ex-deelnemers en gepensioneerden.
Dat deze stelling aantoonbaar onjuist is, blijkt reeds uit het feit dat de advocaat van Nedcar, die Nedcar adviseerde in het kader van (ondermeer) de pensioenoverdracht, in de e-mail van 13 april 2007, het tegendeel beweert. Deze datum is gelegen na de periode dat volgens Nedcar alles reeds zou zijn afgewikkeld, de dossiers zouden zijn gesloten en er de volle instemming van de vakbonden, de werknemers en de Ondernemingsraad zou zijn. Derhalve in een periode waarin Nedcar [verweerder] verwijt zich niet neer te kunnen leggen bij dossiers die reeds zouden zijn gesloten. Het frappeert dan ook dat de heer [Y] schrijft:
"Voor de wijziging van de toezegging op die onderdelen dient mijns inziens wel (uitdrukkelijke of stilzwijgende) instemming van de belanghebbenden te worden gevraagd door Nedcar of is dat al bij CAO geregeld? Uit de ons toegestuurde informatie aan actieven en inactieven blijkt dat wel een inspanning is geleverd om eenieder goed te informeren. Aan de werknemers is echter geen instemming gevraagd met de wijziging van hun toezegging. Dit blijft een risicofactor. Naar mijn stellige overtuiging dient dit wel zo spoedig mogelijk alsnog te gebeuren. Dan kan de door mij voorgestelde tekst in de overeenkomst worden opgenomen:
"De werkgevers hebben met de vakorganisatie en de ondernemingsraad overeenstemming bereikt over de beëindiging van de bestaande pensioentoezegging per 1 januari 2007 en de overgang naar de pensioenregeling van PME. De werknemers zijn over de herleving van de verplichtstelling geïnformeerd en er is geen bezwaar tegen gemaakt. ,'"
Door het overleggen van deze e-mail toont [verweerder] ten eerste aan dat de discussie in het geheel niet gesloten was en ten tweede dat er geenszins instemming was van de vakbonden, de Ondernemingsraden of werknemers. Hiernaast illustreert deze email dat het standpunt van [verweerder] terzake de procedure niet onjuist was. [verweerder] heeft immers zich op het standpunt gesteld, welk standpunt ook door de heer [Y] wordt gedeeld, dat er daadwerkelijk instemming aan de werknemers gevraagd had dienen te worden.
Het op deze wijze handelen, vond [verweerder] onacceptabel. De FNV en CNV hebben, zo blijkt uit de eerder overgelegde notulen van mei 2007, vervolgens besloten om onderhavige kwestie te laten rusten. Dit is uiteraard hun goed recht. Echter, het is ook het goed recht van [verweerder] om een andere mening te zijn toegedaan en, uit hoofde van zijn OR-lidmaatschap en vakbondslidmaatschap, zich hiertegen te verzetten.
Het is dan ook niet zonder enige reden dat juist dit punt door [verweerder] wordt aangehaald als een speerpunt in zijn schrijven van 3 september 2007. [verweerder] is van mening dat de vakbonden zich hierin onjuist hebben opgesteld, redenen waarom [verweerder] door middel van de vakbond VHP dergelijk handelen voor de toekomst wilde voorkomen door eveneens deel te nemen aan deze overleggen in de toekomst.
Nedcar geeft dan ook een onjuiste voorstelling van zaken in het ontbindingsverzoekschrift. Van volle instemming kan immers niet gesproken worden. Volledigheidshalve wordt eveneens opgemerkt dat [verweerder] als OR-lid in ieder geval met zekerheid kan stellen dat de OR nimmer heeft ingestemd. Als de OR daadwerkelijk had ingestemd, zou Nedcar een dergelijk akkoord zeer zeker overgelegd hebben bij het verzoekschrift. Echter, dit akkoord ontbreekt.
[verweerder] beschikt over alle notulen van de Ondernemingsraad en kan dan ook met zekerheid stellen dat ook in dit geval Nedcar de waarheid geweld aandoet.
De insinuaties die Nedcar terzake de Company Car Regeling uit alsof een en ander uitsluitend het gevolg zou zijn van een persoonlijk belang van [verweerder] dat hij geen kleine auto zou willen rijden en dat hij een medisch probleem zou fingeren, gaan wat [verweerder] betreft alle perken te buiten. Uit een verklaring van zijn huisarts blijkt immers anders.
Ook in het verleden heeft [verweerder] een "luxere" auto ingeleverd voor een auto met hogere instap. Tevens blijkt uit een verklaring van de toenmalige bedrijfsarts alsmede een weergave van het bedrijfsongeval van 2005 met betrekking tot de rug van [verweerder]. Deze stelling van Nedcar is daarmee dan ook weerlegd. Het frappeert overigens dat inmiddels de maatregel is teruggedraaid en dat werknemers vanaf december 2008 weer in een Mitsubishi Outlander mogen rijden. Tevens wordt nogmaals gewezen op het feit dat De Unie, dat wil zeggen ten behoeve van al haar leden en niet uitsluitend [verweerder], een procedure hieromtrent aanhangig wilde maken, hetgeen reeds aantoont dat het geen uitsluitend persoonlijk belang voor [verweerder] was. [verweerder] concludeert uitdrukkelijk tot afwijzing van het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. [verweerder] is van mening dat een en ander op grond van het bovenstaande uitvoerig uiteen is gezet. [verweerder] wenst nogmaals uitdrukkelijk te benadrukken dat hij zijn baan bij Nedcar niet wil verliezen. Immers, [verweerder] werkt nog steeds met veel plezier bij Nedcar en van een vertrouwensbreuk is voor wat [verweerder] betreft geen sprake. Een vermeende vertrouwensbreuk zou hoogstens kunnen bestaan met een zeer klein aantal personen, waarmee [verweerder] niet of nauwelijks contact heeft. Dit zou dan gaan om een aantal management lagen. Met zijn leidinggevende, zijn directe collega's en mede bestuursleden kan [verweerder] tot op de dag van vandaag prima samenwerken. [verweerder] verricht ook nog immer al zijn take , die hij in het verleden ook verrichtte. Hiernaast heeft [verweerder] er alle vertrouwen in dat hij, ook nadat door het Hof uitspraak is gedaan ter zake het ontheffen uit de functie van Manager Financial Affairs, hij ook in naam weer gerehabiliteerd wordt in de organisatie van Nedcar. Echter, deze uitspraak is meer van cosmetische aard, aangezien in de feitelijke werkzaamheden van [verweerder] weinig is gewijzigd.
[verweerder] stelt zich uitdrukkelijk op het standpunt dat het ontbindingsverzoekschrift verband houdt met het bestaan van een opzegverbod, als voornoemd. Nedcar handelt hiermee eveneens in strijd met de CAO-bepalingen.
Hiernaast zijn er een groot aantal onjuistheden in het verzoekschrift opgenomen, welke [verweerder] afdoende heeft weerlegd. Tevens maakt Nedcar haar standpunten onvoldoende aannemelijk. Van gewichtige redenen die een ontbinding van de arbeidsovereenkomst noodzakelijk maken, is geen sprake, althans deze zijn geenszins aannemelijk gemaakt.
Concluderend stelt [verweerder] zich dan ook op het standpunt dat het verzoek afgewezen dient te worden, onder veroordeling van Nedcar in de kosten van deze procedure.
Uiterst subsidiair zal [verweerder] uitsluitend uit procesrechtelijk oogpunt nog een aantal opmerkingen wijden aan de situatie dat U.E.A. Kantonrechter van mening mocht zijn dat, ondanks hetgeen hierboven is gesteld, er toch een einde dient te komen aan de arbeidsovereenkomst tussen [verweerder] en Nedcar.
[verweerder] kan in dat geval niet anders concluderen dan dat Nedcar blijft volharden in haar ontbindingsverzoek en hiermee klaarblijkelijk een breuk wil forceren. Nedcar geeft in het verzoekschrift aan dat zij heeft getracht de ontstane breuk tussen partijen te lijmen. Echter, hiervan is nimmer sprake geweest. Ter illustratie van de opstelling van Nedcar wordt de correspondentie tussen [verweerder] en de heer [naam voorzitter Stichting Pensioenfonds en Stichting Vervroegd Uittreden)] overgelegd ter zake een gemaakte opmerking van de heer [naam voorzitter Stichting Pensioenfonds en Stichting Vervroegd Uittreden]. Deze voegde [verweerder] letterlijk toe dat hij als hij nogmaals met een verzekeraar het pand zou betreden, zonder dat de heer [naam voorzitter Stichting Pensioenfonds en Stichting Vervroegd Uittreden] dat wist, [verweerder] "niet meer zou opstaan en ter plekke dood zou blijven liggen"; Een en ander illustreert de opstelling van Nedcar het beste weer.
[verweerder] is van mening dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, indien en voor zover deze reeds uitgesproken zou dienen te worden, quod non, volledig in de risicosfeer van Nedcar is gelegen. [verweerder] realiseert zich dat, hoewel dit niet expliciet volgt uit de aanbevelingen van de Kring van Kantonrechters, de C-factor in beginsel, behoudens zéér korte dienstverbanden, schommelt tussen C=O en C=2.
Echter, [verweerder] is van mening dat in onderhavige kwestie zich dusdanige bijzondere omstandigheden voordoen, die afwijking van hetgeen gebruikelijk is, rechtvaardigt. Immers, het verzoek mist iedere feitelijke grondslag, is gebaseerd op een opzegverbod en de stellingen van Nedcar worden in het geheel niet aannemelijk gemaakt. Indien de ontbinding uitsluitend voortvloeit uit het feit dat de wil van één der partijen (Nedcar) om door te gaan, ontbreekt en dat daardoor een succesvolle voortzetting van het dienstverband onmogelijk is geworden, dient wat [verweerder] betreft een factor van C > 2 toegepast te worden. De gehele situatie tussen partijen in aanmerking nemende, rechtvaardigt deze bijzondere, dat wil zeggen een hoge ontbindingsvergoeding.
[verweerder] verzoekt de kantonrechter de ontbinding van de zijde van Nedcar af te wijzen, onder veroordeling van Nedcar in de kosten van de procedure.
In het geval de arbeidsovereenkomst toch wordt ontbonden verzoekt [verweerder] aan hem een vergoeding toe te kennen ten laste van Nedcar ex artikel 7:685 lid 8 BW, rekening houdend met hetgeen hieromtrent door [verweerder] is overwogen.