ECLI:NL:RBMAA:2009:BH1153

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
28 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-700505-08, 03-550070-07 (TUL)
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en diefstal met geweld in Sittard-Geleen

In deze zaak heeft de rechtbank Maastricht op 28 januari 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 19 juli 2008 in Sittard-Geleen op het lichaam van een man heeft geschoten. Het slachtoffer was de (ex)vriend van de moeder van de verdachte en had haar eerder mishandeld. De verdachte heeft verklaard dat hij in paniek handelde toen het slachtoffer de voordeur van de woning van zijn moeder intrapte en met geweld probeerde binnen te komen. De rechtbank heeft het beroep op noodweerexces verworpen, omdat de verdachte de grenzen van noodzakelijke verdediging heeft overschreden door direct op het slachtoffer te schieten, terwijl deze nog niet binnen was. De rechtbank oordeelde dat de reactie van de verdachte disproportioneel was en dat hij minder gewelddadige middelen had kunnen gebruiken om de situatie te de-escaleren.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de meeste tenlastegelegde feiten, maar hem wel schuldig bevonden aan poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een gestolen bromfiets. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, de ernst van de feiten en het persoonlijk leed van het slachtoffer. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarbij de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht op de opgelegde straf. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet was onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummers: 03/700505-08, 03/550070-07 (TUL)
Datum uitspraak: 28 januari 2009
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 27 oktober 2008 en 14 januari 2009 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Breda – Huis van Bewaring De Boschpoort te
Breda.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 19 juli 2008 in de gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal op die [naam slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 19 juli 2008 in de gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal op die [naam slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 19 juli 2008 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon genaamd [naam slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal op die [naam slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 19 juli 2008 in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- een wapen als bedoeld in artikel 2, lid 1, categorie II onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de vorm van een pistool (merk Zastava, nummer ET-7112229, kaliber 6.35 mm) en/of
- een aantal patronen, in elk geval munitie als bedoeld in artikel 2, lid 2, categorie II van de Wet wapens en munitie, voorhanden heeft gehad;
3.
hij in of omstreeks de periode van 3 maart 2008 tot en met 10 maart 2008 in de gemeente Sittard-Geleen, in elk geval binnen het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een bromfiets (merk/type: Beta Bs4), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of het weg te nemen goed
onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 3 maart 2008 tot en met 10 maart 2008 in de gemeente Sittard-Geleen, in elk geval binnen het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een bromfiets (merk/type: Beta Bs4) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die bromfiets wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
4.
hij in of omstreeks de periode van 18 december 2007 tot en met 10 maart 2008 in de gemeente Sittard-Geleen, in elk geval binnen het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een bromfiets (merk/type; Gilera Runner), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn
mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of het weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 18 december 2007 tot en met 10 maart 2008, in de gemeente Sittard-Geleen, in elk geval binnen het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een bromfiets (merk/type: Gilera Runner) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die bromfiets wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het een door misdrijf
verkregen goed betrof.
De feiten met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde
Gelet op het dossier en op het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat de hierna geschetste feitelijke gang van zaken aannemelijk is geworden.
Op 19 juli 2008 was verdachte tezamen met zijn moeder en de dames [J. en P.] aanwezig in de woning gelegen aan de [adres moeder verdachte]. Verdachte was ervan op de hoogte dat zijn moeder, mevrouw [naam moeder verdachte], een relatie onderhield/had onderhouden met de heer [naam slachtoffer 1], waarin [naam slachtoffer 1] geweld gebruikte tegen zijn moeder. De heer [naam slachtoffer 1] had zijn moeder reeds diverse malen mishandeld en zij had daarbij lichamelijk letsel opgelopen. Verdachte had van zijn moeder gehoord dat [naam slachtoffer 1] vroeg in de ochtend van
19 juli 2008 aan de deur was geweest. Zij heeft [naam slachtoffer 1] toen niet binnen gelaten, waarna hij naar de achterkant van de woning is gelopen en daarna weer terug naar de voordeur. Zijn moeder had 112 gebeld omdat zij bang was voor [naam slachtoffer 1], mede omdat de avond ervoor onenigheid was geweest tussen haar en [naam slachtoffer 1]. Later die ochtend is [G.] op bezoek geweest. Verdachtes moeder heeft [G.] gevraagd of hij iets had om haar tegen [naam slachtoffer 1] te beschermen, waarna [G.] haar een vuurwapen heeft gebracht. Verdachte heeft niet gezien dat [G.] verdachtes moeder een wapen bracht. Verdachtes moeder heeft het wapen niet opgeborgen maar op de begane grond (in de keuken of de woonkamer dan wel op de trap) neergelegd. Daarna kwamen de dames [J. en P.] bij de moeder van verdachte op bezoek.
Tegen de middag kreeg verdachtes moeder een sms-bericht van haar tante, die mededeelde dat [naam slachtoffer 1] onderweg was naar de woning, gelegen aan de [adres moeder verdachte]. Vlak daarna stond [naam slachtoffer 1] voor de voordeur, die op slot was gedraaid. Hij wilde naar binnen. Toen de voordeur niet voor hem werd opengemaakt trapte hij eerst met zijn voet het onderraam van de voordeur in, daarna sloeg hij de bovenste ruit met zijn vuist kapot. Hij stak door het kapotte raam zijn arm naar binnen om de dievenklauwen te openen. Daarbij uitte hij bedreigingen tegen allen die in de woning aanwezig waren. Er ontstond paniek in de woning. [J. en P.] gilden en kropen in een hoekje van de woonkamer en de moeder van verdachte liep angstig heen en weer tussen de woonkamer en de keuken en belde tegelijkertijd herhaalde malen 112.
Verdachte is op een gegeven moment onder invloed van de panieksituatie de kamer uitgelopen en naar boven gegaan, waarna hij naar beneden kwam met een vuurwapen in de hand. Dit vuurwapen had hij eerder die ochtend in huis gevonden en op zijn slaapkamer opgeborgen, om te voorkomen dat zijn moeder “er gekke dingen mee zou doen”. Verdachte heeft vanaf de trap op [naam slachtoffer 1] geschoten en hem daarbij in de buik geraakt.
De vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder
1. primair, 2, 3. primair en 4 is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1. primair tenlastegelegde is naar het oordeel van de officier van justitie sprake van medeplegen van een poging tot moord. Er was volgens de officier van justitie sprake van kalm beraad en rustig overleg, nu verdachte en zijn moeder een wapen in huis hadden gehaald omdat zij bang waren voor [naam slachtoffer 1]. Toen zij hoorden dat [naam slachtoffer 1] onderweg naar hun woning was, zijn zij de woning niet ontvlucht maar hebben zij afgewacht tot [naam slachtoffer 1] er aan kwam, waarbij zij het voornemen hadden op [naam slachtoffer 1] te schieten als dat volgens hen nodig zou zijn. Toen deze situatie zich volgens verdachte voordeed, heeft hij gericht op de buik van [naam slachtoffer 1] geschoten.
De raadsman heeft aangevoerd dat hij het niet eens is met de officier van justitie, nu het niet vooraf de bedoeling van verdachte is geweest om [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven. Tevens heeft hij aangevoerd dat de politie tegen de moeder van verdachte heeft gezegd dat zij en de andere in haar woning aanwezige personen in huis moesten blijven, aan welk advies zij zich hebben gehouden.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende:
Ten aanzien van feit 1. primair:
Rond het tijdstip waarop verdachte op [naam slachtoffer 1] heeft geschoten was er sprake van grote paniek in de woning, gelegen aan de [adres moeder verdachte]. Nadat verdachte en zijn moeder herhaalde malen tegen [naam slachtoffer 1] hadden geroepen dat hij weg moest gaan en hij dit niet deed, is verdachte in paniek naar boven gerend en heeft hij het wapen gepakt. Toen hij zich op de trap bevond zag hij dat [naam slachtoffer 1] met bebloede handen door het door hem kapot geslagen raam de voordeur wilde openen en dat hij de grendels van de deur had afgehaald. Verdachte heeft toen geschoten in de richting van [naam slachtoffer 1]. Uit de verklaring van verdachte is verder gebleken dat hij het wapen kort daarvoor op zijn kamer heeft gelegd om te voorkomen dat zijn moeder er “gekke dingen mee zou doen” en dat hij het niet bewust onder zich heeft gehouden om [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte genoemde handelingen in één vóórtdurende actie binnen enkele seconden uitgevoerd, gedreven door de omstandigheden, zonder dat sprake is geweest van een moment van kalm beraad en rustig overleg.
Niet is gebleken dat verdachte tot tweemaal toe heeft geschoten, nu slechts één huls is gevonden in de nabijheid van de voordeur en hij heeft verklaard zich niet meer te kunnen herinneren of hij één- of tweemaal heeft geschoten. Daarnaast hebben de getuigen [J. en D.] verklaard één knal te hebben gehoord en heeft [P.] verklaard niets te hebben gehoord.
Ten aanzien van feit 1. subsidiair:
Op basis van het dossier in de onderhavige zaak en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank niet gebleken dat er tussen medeverdachte, zijnde de moeder van verdachte, en verdachte sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het schietincident dat is uitgevoerd door verdachte. Er zijn geen afspraken gemaakt die tot dit incident hebben geleid, noch is er sprake geweest van een taakverdeling of betrokkenheid van de moeder van verdachte bij het incident op andere wijze. Zij heeft het wapen in ontvangst genomen, waarna zij het heeft weggelegd. Naderhand wist zij niet meer op welke plaats zij het wapen had gelegd. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte wist dat zijn moeder [G.] had gevraagd om een wapen, noch dat hij aanwezig was toen [G.] het wapen aan verdachtes moeder overhandigde. Zij heeft het wapen niet aan verdachte overhandigd. Daarnaast is het opzet van de medeverdachte er nooit op gericht geweest om op [naam slachtoffer 1] te schieten. Zij wilde zich enkel verdedigen.
Ook van de zijde van [G.] is niet gebleken dat deze betrokken is geweest bij de door verdachte uitgevoerde handelingen, nu naar het oordeel van de rechtbank niet is komen vast te staan dat [G.] het door hem geleverde wapen aan verdachte heeft geleverd of hem schietinstructies heeft gegeven. Verdachte heeft verklaard dat hij [G.] op 19 juli 2008 slechts éénmaal in de woning heeft gezien en dat hij niet wist dat [G.] een wapen had gebracht. Hij heeft op dat moment ook geen wapen gezien. De moeder van verdachte heeft verklaard dat verdachte niet beneden was toen [G.] het wapen kwam brengen. [J. en P.] hebben verklaard dat zij [G.] niet in de woning hebben gezien. In hun aanwezigheid is dus geen wapen afgeleverd.
Op basis van deze verklaringen acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde in nauwe en bewuste samenwerking met anderen heeft gepleegd.
Ten aanzien van feit 2.:
Het in de dagvaarding omschreven wapen is onderzocht door de verbalisant [naam verbalisant], medewerker afdeling bijzondere wetten, belast met het onderzoek aan wapens en munitie. Uit dit onderzoek is gebleken dat ten aanzien van het in beslag genomen wapen, een semi-automatisch pistool met patroonmagazijn, merkvervalsing heeft plaatsgevonden. Het betreft dan ook geen pistool van het merk Zastava, doch van het merk BBM. Daarnaast is uit het onderzoek gebleken dat het pistool een vuurwapen is in de zin van artikel 1, onder 3e, gelet op artikel 2, lid 1 Categorie III onder 1e van de Wet wapens en munitie. Omdat de aanvalskracht van het pistool was verhoogd, betreft het tevens een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, lid 1, Categorie II onder 3 van de Wet wapens en munitie. Het betreft aldus een ander wapen dan hetgeen in de tenlastelegging is omschreven.
Uit het onderzoek naar de in beslag genomen munitie, eveneens uitgevoerd door verbalisant [naam verbalisant], is gebleken dat het munitie betreft in de zin van artikel 1, lid 1 onder 4e, gelet op artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie. Het betreft aldus ook een ander soort munitie dan in de tenlastelegging is vermeld.
Ten aanzien van de feiten 3. primair en 4. primair:
Niet is gebleken dat verdachte de in de tenlastelegging onder 3. primair en 4. primair genoemde bromfietsen zelf heeft gestolen.
Ten aanzien van feit 4. subsidiair:
Op basis van de stukken in het dossier kan niet worden vastgesteld wanneer en op welke wijze verdachte de bromfiets voorhanden heeft gekregen. Evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen wist danwel moest vermoeden dat de bromfiets van misdrijf afkomstig was. Weliswaar is verdachte voor de politie gevlucht, maar niet kan worden uitgesloten dat dit te maken had met de verkeersovertredingen die kort daarvoor met de bromfiets waren begaan.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Ten aanzien van feit 1. subsidiair:
Op basis van de verklaringen van de aangever, verdachte en de geneeskundige verklaring is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot doodslag van [naam slachtoffer 1]. Zij overweegt daartoe als volgt.
Noch uit de stukken van het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte voornemens was [naam slachtoffer 1] te doden, maar evenals de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg (in casu de dood) ten gevolge van zijn handelen zal intreden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte met een vuurwapen gericht op [naam slachtoffer 1] heeft geschoten. Deze handeling levert naar het oordeel van de rechtbank de als aanmerkelijk te beschouwen kans op dat door het handelen van verdachte een vitaal orgaan kon worden geraakt waardoor de dood had kunnen intreden.
Ten aanzien van feit 3. subsidiair:
Op 10 maart 2008 is verdachte door de politie verhoord met betrekking tot diefstal van een bromfiets van het merk Beta Arc met kenteken 34FKK1. Verdachte heeft als bijrijder op deze bromfiets gereden. Hij heeft bij de politie verklaard dat hij heeft gezien dat deze bromfiets geen contactslot meer had.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het als bijrijder meerijden op genoemde bromfiets redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze bromfiets van diefstal afkomstig was. De rechtbank betrekt in haar oordeel het feit dat verdachte de naam van de bestuurder van deze bromfiets niet heeft willen noemen.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. subsidiair en 3. subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1. subsidiair:
hij op 19 juli 2008 in de gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet op die [naam slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. subsidiair:
hij in de periode van 3 maart 2008 tot en met 10 maart 2008 binnen het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander een bromfiets (merk/type: Beta Bs4) voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van die bromfiets redelijkerwijs hadden moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1. subsidiair en 3. subsidiair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt:
ten aanzien van feit 1. subsidiair:
poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 3. subsidiair:
medeplegen van schuldheling.
De strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft een beroep gedaan op noodweer-exces stellende dat in de woning waar verdachte verbleef een extreme situatie was ontstaan, er uit bestaande dat verdachte zag dat [naam slachtoffer 1] de ruit in de voordeur intrapte en met bebloede hand door het kapotte raam naar de dievenklauwen greep om die te openen en dat de drie in de woning aanwezige vrouwen hysterisch schreeuwden. [naam slachtoffer 1] uitte daarbij bedreigingen tegen allen die in de woning aanwezig waren. Verdachte wist dat [naam slachtoffer 1] zijn moeder in het verleden reeds meermalen had mishandeld.
Door deze extreme situatie wist verdachte niet meer wat hij moest doen. De beslissing van verdachte om te schieten is volgens de raadsman niet verschoonbaar, maar wel begrijpelijk.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende:
Namens verdachte is een beroep gedaan op noodweer-exces. Verdachte zou derhalve het feit hebben begaan, geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn of een anders lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding en daarbij hebben gehandeld in een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de aanranding van [naam slachtoffer 1].
De rechtbank is van oordeel dat er ten tijde van het tenlastegelegde feit, gezien eerder beschreven omstandigheden, sprake is geweest van een dergelijke ogenblikkelijke dan wel een dreigende ogenblikkelijke aanranding van zijn, verdachtes, en andermans lijf, waartegen verdediging gerechtvaardigd was. Hij zag immers dat [naam slachtoffer 1] met bebloede handen door het kapotte raam naar de dievenklauwen aan de gangzijde van de voordeur greep en deze opende. Daarbij uitte [naam slachtoffer 1] dreigende taal naar alle in de woning aanwezige personen, onder meer roepende dat hij “hen allemaal kapot zou maken”.
Door onmiddellijk op het lichaam van [naam slachtoffer 1] te schieten heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. Een dergelijke overschrijding leidt in het algemeen tot straffeloosheid indien zij het onmiddellijk gevolg is van een door de aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging. Op grond van de heersende jurisprudentie (HR, NJ 2008,312) kan echter niet gesteld worden dat iedere aanranding die een hevige gemoedsbeweging oproept tengevolge waarvan de verdachte disproportioneel reageert tot straffeloosheid dient te leiden. Of hier in het concrete geval sprake van is, is mede afhankelijk van de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden en van de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging.
In de eerste plaats dient derhalve de aard en intensiteit van de aanval in de beoordeling te worden betrokken. In deze zaak heeft de aanval een aanvang genomen doordat [naam slachtoffer 1], zoals hierboven reeds uiteen is gezet, onder meer de ruiten van de voordeur heeft vernield en vervolgens heeft geprobeerd om de dievenklauwen te openen. Anderzijds dient te worden opgemerkt dat het [naam slachtoffer 1] nog niet is gelukt om de woning binnen te komen. De rechtbank gaat er van uit dat in de ogen van verdachte de kans groot is dat [naam slachtoffer 1] hier binnen korte tijd wel in zal slagen. Dat deze aanval een hevige gemoedsbeweging oproept acht de rechtbank aannemelijk. Bij de beoordeling van de aard en de intensiteit van deze gemoedsbeweging speelt echter wel een rol dat [naam slachtoffer 1] de woning nog niet heeft betreden.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat nooit is bedoeld, om iedere reactie die voortvloeit uit een hevige gemoedsbeweging tot straffeloosheid te laten leiden. Gechargeerd gesteld is het nooit de bedoeling geweest dat iemand die in de verte een jongen zijn appels of peren ziet stelen, hem zou mogen doodschieten. Het moet gaan om een gelet op de aard en de ernst van de aanranding en de hevigheid van de daardoor veroorzaakte gemoedsbeweging niet onwaarschijnlijk gevolg, anders gezegd: om een gevolg dat valt binnen het kennelijke risico dat de aanrander door de aanranding voor zich heeft opgeroepen.
Naar het oordeel van de rechtbank is hier van een dergelijk gevolg geen sprake nu verdachte door onmiddellijk op het lichaam van [naam slachtoffer 1] te schieten daarmee het risico loopt dat hij hem doodschiet.
Dit terwijl er andere, minder gewelddadige middelen zijn om een einde te maken aan de dreigende wederrechtelijke aanranding. Verdachte heeft bijvoorbeeld in de lucht kunnen schieten of met een (ongeladen) wapen kunnen dreigen om [naam slachtoffer 1] af te schrikken.
Iemand in het lichaam schieten die nog doende is de woning binnen te komen, is een dusdanig disproportionele reactie dat niet gesteld kan worden dat deze overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging het onmiddellijk gevolg is geweest van een door de aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging. Het beroep op noodweerexces dient daarom te worden verworpen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1. primair, 2, 3. primair en 4. subsidiair zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Ten aanzien van het beslag heeft hij gevorderd dat dit zal worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat deze te hoog is en dat hij een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden voldoende vindt.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en door de raadsman namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving;
- de mate waarin het bewezenverklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht bij het slachtoffer;
- het gewelddadig karakter van het bewezenverklaarde en de maatschappelijke onrust die mede daarvan het gevolg is.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf verder rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte niet bereid is geweest een psychologisch onderzoek te ondergaan en evenmin bereid is zich onder toezicht van de reclassering te stellen.
Ten voordele van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden meet het feit dat het slachtoffer door zijn eigen agressieve gedrag een reactie heeft uitgelokt.
Ten aanzien van de in beslag genomen motor en onderdelen is thans niet duidelijk wie daarop rechthebbende is. Derhalve zal de rechtbank de bewaring daarvan ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
De vordering van de benadeelde partij
Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [naam en adres slachtoffer 2], zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] niet van zodanig eenvoudige aard dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent, nu deze niet is onderbouwd. Reden waarom zij zal bepalen dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk is en die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De vordering tot tenuitvoerlegging
Ter terechtzitting is gelijktijdig behandeld de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging alsnog van een werkstraf voor de duur van dertig uren subsidiair 15 dagen jeugddetentie, aan de verdachte opgelegd bij onherroepelijk vonnis van de kinderrechter in deze rechtbank d.d. 23 augustus 2007, gewezen onder parketnummer 03/550070-07. De vordering voldoet aan de bij de wet gestelde eisen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte door hetgeen thans bewezen en strafbaar is verklaard zich voor het einde van de vastgestelde proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten en aldus de algemene voorwaarde heeft overtreden.
De rechtbank acht de gevorderde tenuitvoerlegging dan ook toewijsbaar.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 47, 57, 287 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1. primair, 2,
3. primair en 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1. subsidiair en
3. subsidiair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1. subsidiair en 3. subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van VIERENTWINTIG maanden;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het volgende in beslag
genomen, nog niet teruggegeven voorwerp:
20300185142 3b 1 bromfiets, GILERA RUNNER 4 2005, alleen motor en
onderdelen;
- verklaart de benadeelde partij [naam en adres slachtoffer 2], in haar vordering niet-ontvankelijk, nu deze niet is onderbouwd en bepaalt dat
zij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil;
- gelast dat de voorwaardelijke straf, te weten een werkstraf voor de duur van 30
uren subsidiair 15 dagen hechtenis, alsnog zal worden tenuitvoergelegd.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. M.E. Kramer, voorzitter, mr. I.T. Dautzenberg en
mr. E.B.A. Ferwerda, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Schuwirth, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 28 januari 2009.