ECLI:NL:RBMAA:2009:7819

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
19 oktober 2009
Publicatiedatum
26 april 2013
Zaaknummer
03 AWB-09_19
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Sociale Verzekeringsbank inzake AOW-pensioen en niet-verzekerde perioden

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) dat hem een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) heeft toegekend, maar met een korting van 10% vanwege niet-verzekerde perioden. De SVB had vastgesteld dat eiser in bepaalde tijdvakken, waaronder 25 juni 1972 tot en met 24 juli 1972 en 1 januari 1990 tot 1 januari 1995, niet verzekerd was geweest voor de AOW, omdat hij in Duitsland had gewerkt. Eiser betwistte deze vaststelling en voerde aan dat hij in die perioden wel verzekerd had moeten zijn.

De rechtbank heeft het procesverloop besproken, waarbij eiser niet ter zitting verscheen, maar zijn gemachtigde wel. De SVB heeft de relevante stukken ingediend en de rechtbank heeft de zaak op 9 september 2009 behandeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 1 augustus 2008, waarin de korting op zijn AOW-pensioen was vastgesteld. De rechtbank heeft overwogen dat de SVB terecht de korting had toegepast, omdat eiser niet kon aantonen dat hij in de betwiste perioden verzekerd was geweest.

De rechtbank heeft de relevante wetgeving, waaronder de AOW en de EG-Verordening 1408/71, in haar overwegingen betrokken. Het oordeel van de rechtbank was dat de SVB op goede gronden had besloten tot de korting op het AOW-pensioen, omdat eiser niet had kunnen bewijzen dat hij in de genoemde tijdvakken verzekerd was. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en bevestigd dat de korting van 10% op zijn AOW-pensioen terecht was toegepast. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 19 oktober 2009.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 09 / 19
Uitspraak
in het geding tussen
[eiser],
wonend te[woonplaats], eiser,
en
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank,
verweerder.
Datum bestreden besluit: 25 november 2008
Kenmerk: 0480.52.450

1.Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het in de aanhef van deze uitspraak vermelde besluit.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben aan de rechtbank gezonden en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2009. Eiser is niet verschenen noch zijn gemachtigde mr. E.C. Spiering, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz.

2.Overwegingen

Bij besluit van 1 augustus 2008 heeft verweerder eiser met ingang van juli 2008 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (hierna: AOW) toegekend ter hoogte van 86% van het volledige AOW-pensioen voor iemand die een gezamenlijke huishouding voert. Eiser is namelijk zeven jaar niet verzekerd geweest voor de AOW, zodat zijn AOW-pensioen met 14% wordt gekort. Deze korting betreft de navolgende tijdvakken:
25 juni 1972 tot en met 24 juli 1972;
1 januari 1990 tot 1 januari 1995;
2 februari 1998 tot 1 mei 2000.
Bij brief van 4 augustus 2008 heeft eiser tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Daarbij is aangevoerd dat hij het niet eens is met de door verweerder vermelde niet-verzekerde perioden.
Eiser heeft als parttimer en/of als oproepkracht gewerkt. Volgens zijn toenmalige werkgever hoefde hij geen premies af te dragen, omdat hij te weinig uren maakte.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaarschrift gegrond verklaard, voor zover gericht tegen de vaststelling van de niet-verzekerde periode 2 februari 1998 tot 1 mei 2000. Met de beschikking van de Deutsche Rentenversicherung Westfalen van 10 oktober 2008 heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij over die periode wel verzekerd is geweest voor de AOW. In zoverre heeft verweerder het primaire besluit herroepen.
Voor wat betreft de overige twee perioden is het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Volgens informatie van de Belastingdienst is eiser in die perioden niet verzekerd geweest in Nederland. Omdat eiser in Duitsland werkzaam is geweest, is volgens de hoofdregel van de EG-verordening de Duitse wetgeving van toepassing. Dat eiser ondanks de regels van de Duitse wetgeving niet verzekerd was maakt dit niet anders. Daaruit volgt dat eiser voor een periode van vijf jaar niet verzekerd is geweest, hetgeen in zijn situatie leidt tot een korting van 10% op zijn AOW-pensioen.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij in de periode 1 januari 1994 (lees: 1990) tot 1 januari 1995 op oproepbasis werkzaam is geweest als verwarmingsmonteur bij
[bedrijf]te [vestigingsplaats]. Hij heeft slechts enkele korte perioden in Duitsland gewerkt met een totale duur van zes maanden. In 1990 heeft hij van 8 januari tot en met 9 februari gewerkt op een bouwplaats in Neukirchen. In 1991 heeft hij van 17 april tot en met 3 mei en van 1 oktober tot en met 11 oktober in Bonn gewerkt. Ook in 1992 heeft hij in Bonn gewerkt van 9 tot en met 27 maart en in Hürt-Hermülheim van 30 november tot en met 17 december. Daar heeft hij ook in 1993 gewerkt van 4 januari tot en met 22 januari. Van 2 augustus tot en met 20 augustus 1993 heeft hij in Bonn gewerkt. Van 14 maart 1994 tot en met 8 april 1994 heeft hij ook in Bonn gewerkt. De bescheiden omvang van zijn werkzaamheden is in overeenstemming met de bescheiden omvang van zijn belastbaar inkomen, zoals dat door de Belastingdienst is vastgesteld over 1990 en de opgave van Steingass over 1991. Het dienstverband bij[bedrijf]. was ook aan de Belastingdienst bekend. Van een doorlopend dienstverband in de zin van het arrest Kits van Heijningen is geen sprake geweest.
In het onderhavig geding is de vraag aan de orde of verweerder op eisers AOW-pensioen terecht en op goede gronden een korting heeft toegepast van 10% ter zake van de niet-verzekerde perioden 25 juni 1972 tot en met 24 juli 1972 en 1 januari 1990 tot 1 januari 1995.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de AOW is verzekerd degene, die nog niet de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt en ingezetene is dan wel geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de AOW wordt op de bedragen, genoemd in artikel 9, tiende lid, van de AOW, een korting toegepast van 2% voor elk kalenderjaar, dat de pensioengerechtigde na het bereiken van de 15-jarige, doch vóór het bereiken van de 65-jarige leeftijd niet verzekerd is geweest.
In de EG-Verordening, laatstelijk met nummer 1408/71, zijn voor de aangesloten lidstaten, waaronder Nederland, algemene regels betreffende de toepasselijke wetgeving opgenomen. Gezien de exclusieve werking die deze aanwijsregels hebben, vindt de aanwijzing plaats met uitsluiting van de wetgeving van elke andere lidstaat. Dit betekent dat gelijktijdig de wetgeving van slechts één land van toepassing kan zijn.
Een van de hoofdregels is dat men verzekerd is in het land waar men werkt, ongeacht in welke lidstaat men woonachtig is.
De lidstaten hebben de bevoegdheid behouden om zelf de voorwaarden voor aansluiting bij het stelsel vast te stellen, zolang hierbij objectieve criteria worden gehanteerd die in gelijke mate gelden voor eigen werknemers als voor werknemers afkomstig uit andere lidstaten. Hierdoor kan het voorkomen dat een persoon op grond van de EG-Verordening onderworpen is aan de wetgeving van een lidstaat, maar dat deze onderworpenheid niet tot verzekering krachtens die wetgeving leidt. Dit laatste is onder meer het geval wanneer een werknemer in Duitsland werkzaam is in een dienstbetrekking die wordt aangemerkt als een “geringfügige Beschäftigung”. Deze werknemers zijn niet verzekerd voor de sociale verzekeringen, behalve voor de arbeidsongevallenverzekering.
De SVB ontvangt met regelmaat informatie van de Belastingdienst over buitenlandse werkzaamheden van personen die in Nederland woonachtig zijn. De Belastingdienst stelt vast of iemand premieplichtig is voor de Nederlandse volksverzekeringen. Tevens wordt informatie vastgelegd van personen die in het buitenland wonen en in Nederland werkzaamheden verrichten en premieplichtig zijn.
Op grond van de gedingstukken kan naar het oordeel van de rechtbank als vaststaand worden aangenomen dat eiser gedurende de in het bestreden besluit genoemde tijdvakken in Nederland niet verzekerd is geweest voor de AOW, omdat hij toen in Duitsland heeft gewerkt. Verweerder heeft zich ter zake gebaseerd op de gegevens van de Belastingdienst. Eiser is er niet in geslaagd om door middel van objectieve gegevens aan te tonen dat hij over de in het geding zijnde tijdvakken wel als verzekerde had moeten worden aangemerkt.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van het bepaalde in artikel 13, eerste en tweede lid, onder a, van de EG-Verordening 1408/71 de wetgeving van Duitsland op eiser van toepassing is. Dat eiser volgens de Duitse sociale wetgeving niet verzekerd is geweest in Duitsland, nu in zijn geval sprake is geweest van een “geringfügige Beschäftigte”, doet daar niet aan af. Een en ander leidt in ieder geval niet tot verzekering op grond van de Nederlandse AOW. Daarbij is de omvang van de werkzaamheden niet relevant. Het beleid van de SVB naar aanleiding van het arrest Kits van Heijningen van het Europees Hof van Justitie is, dat indien iemand op geregelde basis één keer per drie maanden werkzaam is bij het bepalen van de verzekeringspositie wordt uitgegaan van volledig werken en volledige verzekering, ook op de dagen waarop niet daadwerkelijk arbeid wordt verricht.
De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerders standpunt ter zake als onjuist aan te merken. Eiser heeft geen overtuigende argumenten ingebracht die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Het ligt naar het oordeel van de rechtbank op eisers weg om met objectief verifieerbare bescheiden aan te tonen dat hij in de periode van 1 januari 1990 tot 1 januari 1996 slechts gedurende een maand per jaar in Duitsland werkzaam is geweest.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht en op goede gronden een korting van 10% op eisers AOW-pensioen toegepast ter zake van de niet-verzekerde perioden 25 juni 1972 tot en met 24 juli 1972 en 1 januari 1990 tot 1 januari 1995 (afgerond vijf jaar), zodat eisers beroep voor ongegrond moet worden gehouden.

3.Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. T.E.A. Willemsen in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Kavelaars als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2009.
w.g. C. Kavelaars w.g. Willemsen
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden:19 oktober 2009
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verzoeken een voorlopige voorziening te treffen.