ECLI:NL:RBMAA:2008:BH1343

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
17 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/703221-08
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proportionaliteit en subsidiariteit in noodweer bij poging tot doodslag

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Maastricht op 17 december 2008 uitspraak gedaan in een zaak waarin de verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag op het slachtoffer op 22 juli 2008. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond en dat hij binnen de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit heeft gehandeld. De raadsman van de verdachte stelde dat zijn cliënt handelde uit zelfverdediging, terwijl de officier van justitie meende dat de verdachte strafbaar was. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich niet kon onttrekken aan de aanval van het slachtoffer, die hem had klemgereden en met een mes had aangevallen. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte het slachtoffer meerdere keren met een mes heeft gestoken, maar oordeelde dat dit niet strafbaar was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle rechtsvervolging en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering. De rechtbank gelastte de teruggave van in beslag genomen voorwerpen aan zowel de verdachte als het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/703221-08
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 december 2008
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum verdachte],
wonende te [adres verdachte].
Raadsman is mr. W.R. Smeets, advocaat te Maastricht, waarnemende voor mr. M.M.H. Zuketto, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 december 2008, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun respectieve standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte (primair) heeft geprobeerd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, danwel (subsidiair) heeft geprobeerd hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden, gelet op de verklaring van [naam slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) dat hij door verdachte is gestoken, de verklaring van verdachte dat hij het slachtoffer met een mes heeft gestoken en de medische verklaring.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde kan komen, nu niet bewezen kan worden dat verdachte opzet had - ook niet in voorwaardelijke zin - op de dood van het slachtoffer.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft een relatie gehad met [naam vriendin slachtoffer]. Deze relatie is op een gegeven moment beëindigd. Hierna heeft [naam vriendin slachtoffer] een relatie gekregen met het slachtoffer. De verhouding tussen enerzijds verdachte en anderzijds [naam vriendin slachtoffer] en het slachtoffer is - zo blijkt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting - zeer problematisch.
Op 22 juli 2008 zijn er over en weer telefoontjes en sms-berichten uitgewisseld. Uiteindelijk is het op de avond van 22 juli 2008 tot een confrontatie gekomen tussen verdachte en het slachtoffer.
Het slachtoffer heeft verklaard dat hij op de avond van 22 juli 2008 samen met [naam vriendin slachtoffer] op weg was naar Glanerbroek. Verdachte had via een sms-bericht laten weten dat hij daar zou zijn. Bij Glanerbroek aangekomen bleek dat verdachte daar niet was, waarna het slachtoffer en [naam vriendin slachtoffer] weer zijn weggereden. Het slachtoffer heeft verklaard dat hij en [naam vriendin slachtoffer] vervolgens in Geleen verdachte zijn tegengekomen en dat hij verdachte toen heeft klemgereden. Hij heeft verklaard dat hij, nadat hij verdachte had klemgereden, is uitgestapt en scheldend naar de auto van verdachte is gelopen. Het raam aan de bestuurderszijde stond open. Verdachte probeerde op dat moment uit te stappen, verdachte stond al met één voet op de grond. Verdachte had een mes in zijn hand en maakte daarmee meerdere stekende bewegingen in de richting van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft verklaard dat hij verdachte meerdere malen heeft geslagen en één of twee keer tegen het portier van de auto van verdachte heeft getrapt, waarna hij van de auto van verdachte is weggelopen. Het slachtoffer bemerkte tijdens het weglopen dat hij bloedde.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 22 juli 2008 is gebeld door [naam vriendin slachtoffer], die hem vertelde dat ze hem wilde ontmoeten. Verdachte heeft verklaard dat hij haar opzettelijk naar een verkeerde locatie heeft gestuurd, namelijk naar Glanerbroek. Hij wilde haar niet ontmoeten. Verdachte heeft verklaard dat hij wat later die avond is klemgereden door een soort jeep. Hij is tot stoppen gedwongen, en de motor van zijn auto sloeg af. Verdachte zag het latere slachtoffer uit de jeep stappen. Verdachte zat op dat moment nog met zijn riem vast in zijn auto (een lage sportauto). Volgens verdachte bedroeg de afstand tussen beide voertuigen op dat moment ongeveer 3 meter. Het raam aan de bestuurderszijde stond open. Verdachte heeft verklaard dat het slachtoffer naar hem toe is gerend, daarbij heeft geroepen “Ik vermoord je”, “Kom uit die auto” en dat het slachtoffer - bij verdachtes auto aangekomen - tegen de auto van verdachte heeft geschopt. Verdachte heeft gezien dat het slachtoffer op dat moment iets in zijn rechterhand hield en slaande bewegingen in zijn richting maakte. Verdachte heeft verklaard dat hij die klappen met zijn linkerarm heeft afgeweerd. Verdachte voelde toen immense pijn en zag bloed. Verdachte heeft verklaard dat hij ook door het slachtoffer met de linkervuist op zijn gezicht is geslagen. Verdachte heeft toen ter bescherming van zichzelf met zijn rechterhand het mes - dat hij gebruikte voor zijn werk en dat in de opbergruimte van het linkerportier van zijn auto lag - gepakt en daarmee onder zijn linkerarm door stekende bewegingen gemaakt in de richting van het slachtoffer. Met zijn linkerarm maakte hij op dat moment nog altijd afwerende bewegingen. Verdachte heeft verklaard dat het slachtoffer zich op het moment van steken met zijn bovenlichaam ter hoogte van het raam van zijn auto bevond.
De forensisch geneeskundige F.J.A. Poettgens heeft bij zijn onderzoek op 23 juli 2008 het volgende letsel bij het slachtoffer vastgesteld:
- een oppervlakkige snijwond van circa 2 centimeter aan de binnenzijde van de rechterhand ter hoogte van de duimmuis, die niet gehecht werd;
- een overlangs verlopende gapende snijwond van circa 10 centimeter aan de buitenzijde van de linkerpols, die redelijk diep is en is gehecht met 6 hechtingen;
- een steekwond ter hoogte van de rechtertepel, circa 3 centimeter links ervan, die niet is gehecht;
- een steekwond boven de linkeroksel, die niet gehecht is.
De rechtbank is, anders dan de raadsman van verdachte, van oordeel dat verdachte door het meerdere malen steken met een mes in het bovenlichaam van het slachtoffer, gelet op de vitale organen die zich hier bevinden, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer daardoor het leven zou kunnen laten. De verklaring van verdachte dat hij op het moment van steken, ter bescherming van zichzelf, zijn hoofd had afgewend en dat hij dus niet heeft gezien waar hij het slachtoffer heeft geraakt, maakt dit niet anders. Verdachte heeft immers verklaard dat het slachtoffer zich met zijn bovenlichaam voor het raam van de auto bevond en dat hij in die richting heeft gestoken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
primair
op 22 juli 2008 in de gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [naam slachtoffer] meermalen met een mes in het lichaam heeft gestoken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt voorop dat hij van mening is dat verdachte die avond door het slachtoffer is klemgereden en dat het slachtoffer wat dat betreft als agressor is te beschouwen. De officier van justitie hecht echter geen geloof aan de verklaring van verdachte dat het slachtoffer op het moment van het gebeuren een mes of scherp voorwerp in zijn rechterhand had. Het mes dat het slachtoffer in zijn hand zou hebben gehad is immers nooit gevonden. De conclusie van de forensisch geneeskundige F.J.A. Poettgens dat de verwondingen van verdachte afweerwonden zouden zijn, is volgens de officier van justitie voorbarig. De officier van justitie is van mening dat de wonden van verdachte geen afweerwonden zijn, maar wonden die verdachte zelf - per ongeluk - heeft toegebracht tijdens het maken van stekende bewegingen met het mes in de richting van het slachtoffer. Hierbij heeft verdachte volgens de officier van justitie niet onderlangs, maar bovenlangs zijn linkerarm met het mes in de richting van het slachtoffer gestoken, waardoor hij zichzelf heeft verwond aan zijn linkeronderarm. De officier van justitie is van mening dat het letsel van verdachte overeenstemt met deze lezing van het gebeuren. Ook had verdachte volgens de officier van justitie kunnen wegrijden en daarmee het incident kunnen voorkomen, hetgeen hij niet heeft gedaan. Verdachte heeft, aldus de officier van justitie, van de situatie die was ontstaan gebruik gemaakt, en wraak genomen op het slachtoffer. De officier van justitie vindt hiervoor bevestiging in het feit dat verdachte na het steekincident nog achter het weglopende slachtoffer is aangelopen. Al met al is de officier van justitie de mening toegedaan dat er geen sprake is van een noodweersituatie en dat zowel het gepleegde feit als verdachte stafbaar is.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer en dat verdachte daarbij binnen de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit is gebleven. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte niet de mogelijkheid had om te vluchten. Voorts heeft de raadsman benadrukt dat het slachtoffer de agressor was en dat de verklaringen van het slachtoffer niet overeenkomen met de verklaring van [naam vriendin slachtoffer] en die van verdachte. De raadsman acht de verklaring van het slachtoffer dat hij tijdens het gebeuren geen mes had, niet geloofwaardig. De verklaring van verdachte, daarentegen, dat het slachtoffer een mes had en hem daarmee aanviel is volgens de raadsman geloofwaardig. Hierbij verwijst de raadsman naar de opmerking van forensisch geneeskundige F.J.A. Poettgens waar deze spreekt over “afweerwonden”. De raadsman komt tot de conclusie dat verdachte niet strafbaar is en derhalve dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer, in het onderhavige geval, vast moet komen te staan dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf, waarbij het noodzakelijk was dat verdachte zich verdedigde en waarbij de wijze van verdediging geboden was.
De rechtbank stelt vast dat zowel verdachte als het slachtoffer hebben verklaard dat het slachtoffer verdachte heeft klemgereden en dat het slachtoffer vervolgens scheldend naar de auto van verdachte is toegelopen. Vanaf dat moment lopen de verklaringen uiteen.
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij vervolgens door het slachtoffer is aangevallen en verwond met een onbekend gebleven voorwerp. Hij zat op dat moment in zijn auto met de gordel nog om. De motor van de auto was afgeslagen. Hij heeft toen uit zelfverdediging door het openstaande raam met een mes naar het slachtoffer gestoken.
Het slachtoffer heeft daarentegen verklaard dat verdachte bezig was uit de auto te stappen, een voet was al buiten op de grond, verdachte had een mes in zijn hand en maakte stekende bewegingen. In reactie hierop heeft het slachtoffer naar eigen zeggen naar verdachte geslagen en tegen de auto getrapt. Kort hierna ontdekte hij dat hij bloedde. Het slachtoffer heeft ontkend dat hij een mes of een ander voorwerp in zijn handen heeft gehad.
[naam vriendin slachtoffer] heeft bij de politie verklaard dat het slachtoffer, nadat hij verdachte tot stoppen had gedwongen, is uitgestapt en naar verdachte is toegelopen. Verdachte zat op dat moment nog in zijn auto. Terwijl [naam vriendin slachtoffer] bezig was haar tas te pakken, heeft zij gezien dat verdachte en het slachtoffer door het raam van de auto van verdachte aan het vechten waren, althans dat zij bewegingen maakten die op haar overkwamen alsof zij naar elkaar sloegen.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van het slachtoffer dat verdachte al aan het uitstappen was op het moment dat hij bij de auto van verdachte aankwam en op dat moment al met zijn mes stekende bewegingen maakte in de richting van het slachtoffer niet geloofwaardig is, nu zowel verdachte als de vriendin van het slachtoffer hebben verklaard dat een en ander heeft plaatsgevonden terwijl verdachte nog in zijn auto zat.
De rechtbank stelt vast dat het mes of het voorwerp dat het slachtoffer in handen gehad zou hebben, niet is teruggevonden. Wel is er een aardappelmesje in de auto van het slachtoffer aangetroffen. In het eindproces-verbaal staat vermeld dat dit aardappelmesje - niet voorhanden - in de auto van het slachtoffer lag. De rechtbank verstaat deze opmerking aldus, dat op dit mes met het blote oog kennelijk geen sporen zichtbaar waren waaruit kon worden afgeleid dat het door het slachtoffer is gebruikt om mee te steken.
Dat er geen mes is gevonden, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat er geen mes is geweest. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking. Volgens het eindproces-verbaal is ‘in de omgeving’ gezocht naar het mes of het voorwerp waarmee het slachtoffer de verdachte zou hebben verwond. Dit heeft niets opgeleverd. De rechtbank merkt daarbij op dat niet duidelijk is waar precies is gezocht. Het is bijvoorbeeld niet duidelijk of er is gezocht in de afvalcontainer waarvan volgens het proces-verbaal van technisch onderzoek met name het deksel en de voor- en rechterzijde met bloed waren besmeurd. Deze afvalcontainer stond enkele meters van een geparkeerde auto die eveneens met bloed was besmeurd en er liep een bloedspoor van de auto naar de afvalcontainer. Het slachtoffer heeft verklaard dat hij, nadat hij van de auto van verdachte was weggelopen, zich achter een geparkeerde auto had verschanst.
Dat het slachtoffer wel een mes of een scherp voorwerp in handen heeft gehad, wordt ondersteund door de medische rapportage waarin de verwondingen aan de linkerarm van verdachte worden beschreven. De forensisch geneeskundige zegt dat de wonden die hij ziet ook wel bekend staan als zogenaamde “afweerwonden”, dat wil zeggen verwondingen die plaatsvinden als men zich probeert te verweren tegen iemand met een steekwapen.
De rechtbank is, gelet op de verklaring van verdachte en de zojuist genoemde medische rapportage, van oordeel dat het slachtoffer een mes of een ander scherp voorwerp bij zich heeft gehad op het moment dat hij naar de auto van verdachte toeliep en hiermee stekende bewegingen naar verdachte heeft gemaakt.
Voor het door de officier van justitie geschetste scenario waarin verdachte de in de medische rapportage beschreven wonden aan zijn linkerarm per ongeluk zelf zou hebben toegebracht tijdens het - volgens de officier van justitie boven de arm langs - steken naar het slachtoffer, heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich niet aan de aanval van het slachtoffer kon onttrekken. Verdachte heeft verklaard dat de motor van zijn auto was afgeslagen nadat hij was klemgereden en dat de auto van het slachtoffer ongeveer drie meter van hem af stond en hem de doorgang belette. Verdachte heeft ook verklaard dat hij dacht dat er ook achter hem een auto stond. In dit kader acht de rechtbank de verklaringen van diverse getuigen van belang. Zo verklaart de getuige [J.], dat hij een rode auto (de auto van verdachte) voorbij zag rijden, welke auto werd ingehaald door een zwarte auto (de auto van het slachtoffer). Direct hierna ziet hij een kleine beige auto voorbij rijden, die uit dezelfde richting komt als de twee andere auto’s. Deze beige auto stopt ineens op de rijbaan en toetert hard. De getuige [S.] geeft aan dat een geel/gouden auto achter de rode auto stopte en ook de getuige [M.] verklaart over een kleine beige auto die midden op de rijbaan stond; kennelijk moest er voor haar iets gebeurd zijn op de weg, aldus de getuige.
De rechtbank is, gelet op het bovenstaande, van oordeel dat het slachtoffer verdachte heeft klemgereden, op verdachte is afgelopen en met een mes of een ander scherp voorwerp stekende bewegingen in de richting van verdachte heeft gemaakt. Verdachte is hierdoor, tijdens het afweren, twee maal in zijn linkeronderarm geraakt. Verdachte zat op dat moment vast in zijn auto en kon zich aan deze wederrechtelijke aanval niet onttrekken. Verdachte mocht zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook tegen deze aanval verdedigen. De rechtbank is van oordeel dat in casu verdachte, door vier maal met een mes te steken, de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit niet heeft overschreden. De rechtbank acht de wijze van verdedigen van verdachte passend en geboden.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het bewezen verklaarde feit niet strafbaar is en dat verdachte dientengevolge dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5 De benadeelde partij
Nu de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging dient de benadeelde partij [naam slachtoffer] niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering.
6 Het beslag
Nu de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging is de door de officier van justitie gevorderde verbeurdverklaring niet aan de orde. Naar het oordeel van de rechtbank dienen de aan verdachte toebehorende in beslag genomen voorwerpen, te weten de op de beslaglijst staande mobiele telefoon en het valmes, te worden teruggegeven aan verdachte.
De op de beslaglijst staande trui en de schoenen dienen te worden teruggeven aan [naam slachtoffer].
7 De beslissingen
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat primair meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde geen strafbaar feit oplevert en ontslaat verdachte dientengevolge van alle rechtvervolging;
Beslag
- gelast de teruggave van de volgende in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen aan [naam verdachte]:
1 1 GSM Sony Ericsson, kleur zwart
9 1 valmes
- gelast de teruggave van de volgende in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen aan [naam slachtoffer] :
5 1 T-shirt, kleur grijs
7 1 paar schoeisel, K-Swiss
- verklaart de benadeelde partij aan [naam slachtoffer] niet-ontvankelijk in haar vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam slachtoffer] in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman, voorzitter, mr. M. Senden en S.V. Pelsser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Smeets, griffier en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 17 december 2008.