ECLI:NL:RBMAA:2008:BH1235

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
2 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-700834-05
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding van de redelijke termijn in strafzaak met vrijspraak voor diefstal met geweld

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Maastricht, is de verdachte beschuldigd van diefstal met geweld in een woning, gepleegd op 10 december 2005. De raadsvrouwe heeft tijdens de zitting op 18 november 2008 verzocht om niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, omdat het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn, zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), zou zijn geschonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er bijna drie jaar is verstreken tussen de inverzekeringstelling van de verdachte op 11 december 2005 en de uitspraak op 2 december 2008, wat een overschrijding van de redelijke termijn van ongeveer een jaar betekent. Dit leidde tot de conclusie dat de overschrijding van de termijn een vermindering van de straf zou rechtvaardigen, zoals bevestigd in een eerder arrest van de Hoge Raad.

De rechtbank heeft echter de stelling van de raadsvrouwe verworpen dat het arrest van de Hoge Raad niet van toepassing zou zijn op deze zaak. Na beoordeling van het bewijs, waaronder getuigenverklaringen en DNA-analyses, heeft de rechtbank geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de enige concrete aanwijzing, een bivakmuts met DNA van de verdachte, niet sluitend bewijs opleverde dat hij een van de overvallers was. De getuigen hebben de verdachte niet herkend en er was onduidelijkheid over het kenteken van de auto die mogelijk betrokken was bij de overval.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten en de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de diefstal met geweld.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/700834-05,
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 2 december 2008
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum verdachte],
wonende te [adres verdachte]
Raadsvrouwe is mr. A.H. Odekerken - Holtkamp, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 november 2008, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander een diefstal met geweld heeft gepleegd in een woning.
3 De voorvragen
De raadsvrouwe heeft ter terechtzitting de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging verzocht, omdat het in artikel 6 EVRM bedoelde recht van verdachte op een openbare behandeling van de strafzaak binnen een redelijke termijn is geschonden. Dit verzoek is, kort en zakelijk weergegeven, toegelicht met de navolgende argumenten.
Het beginpunt voor de aanvang van de redelijke termijn is 11 december 2005, de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld. Vanaf dat moment is sprake van een handeling vanwege de Staat waaraan de verwachting kon en moest worden ontleend dat er strafvervolging tegen verdachte zou worden ingesteld. De verdachte is pas bijna drie jaar later gedagvaard om op 18 november 2008 ter terechtzitting te verschijnen. Nadat het bevel tot voorlopige hechtenis is opgeheven en verdachte in vrijheid is gesteld, is er volgens de raadsvrouwe in wezen niets meer gebeurd. De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat zij bekend is met de inhoud van de uitspraak van de Hoge Raad op 17 juni 2008, inhoudende, kort gezegd, dat overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie. Dit arrest is in deze zaak niet van toepassing, omdat het feit is gepleegd voordat de Hoge Raad aldus heeft beslist.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat van niet-ontvankelijkheid geen sprake kan zijn. De start van de vervolging is 11 december 2005, de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld. Op 19 september 2006 heeft het Openbaar Ministerie het proces-verbaal van de politie ontvangen. Het onderzoek bleek onvolledig te zijn. Daarna is er veel tijd verstreken in verband met nader onderzoek en ziekte van een verbalisant. In maart-april 2008 is vervolgens door de officier van justitie de beslissing genomen verdachte te dagvaarden. De officier van justitie erkent dat er veel tijd is verstreken. Daar kan de rechtbank, indien zij het feit bewezen acht, bij een eventuele strafoplegging rekening mee houden.
De rechtbank is met de raadsvrouwe van oordeel dat in deze zaak sprake is van overschrijding van de redelijke termijn van artikel 6 EVRM. Tussen de datum van inverzekeringstelling, 11 december 2005, en de datum vonnis, 2 december 2008, is immers bijna drie jaar gelegen, zodat de redelijke termijn met een jaar is overschreden. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008, LJN BD2578, dient een dergelijke overschrijding te leiden tot vermindering van de straf. De rechtbank verwerpt de stelling van de raadsvrouwe, dat dit arrest niet van toepassing is op deze zaak, als onjuist.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 10 december 2005 samen met een ander [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2 en getuige] in hun woning heeft overvallen en dat daarbij geweld is gebruikt. Dit standpunt is gebaseerd op onder andere de aangifte van [naam slachtoffer 1], de verklaring van de getuige [naam slachtoffer 2 en getuige] en het aantreffen van een bivakmuts in de woning waarop bij het Nederlands Forensisch Instituut DNA-kenmerken van verdachte en een andere persoon zijn waargenomen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft geconcludeerd tot vrijspraak. Zij heeft daartoe, kort samengevat, aangevoerd dat het signalement van de overvaller op de benedenverdieping niet past op verdachte. Verdachte zou dan de overvaller op de bovenverdieping moeten zijn geweest. Van die persoon is de muts afgetrokken, maar hij is door de slachtoffers niet herkend. Het is niet waarschijnlijk dat dit verdachte zou zijn, want een van de slachtoffers schat deze persoon 22-23 jaar oud, terwijl verdachte 38 is.
Voorts is veel onduidelijkheid over het kenteken dat door slachtoffer [naam slachtoffer 2 en getuige] is waargenomen, nu de politie dit in verschillende varianten heeft genoteerd. Niet duidelijk is om welk kenteken het precies gaat. Ook past de omschrijving van de auto door dit slachtoffer niet exact op de auto die verdachte in gebruik had.
Het feit dat op de in de woning aangetroffen muts, die van een van de daders is afgetrokken, DNA zit van verdachte, is geen bewijs dat hij een van de daders is. Op de muts is namelijk ook DNA van een ander aangetroffen en de muts is volgens verdachte niet lang voor de overval uit de auto van verdachte gestolen. Niet is uit te sluiten dat een ander de dader is.
Tot slot heeft slachtoffer [naam slachtoffer 2 en getuige] tijdens de fotoconfrontatie de foto van verdachte aangewezen en gezegd dat hij niet de dader is.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
[naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2 en getuige] hebben aangifte gedaan dat zij ’s avonds op 10 december 2005 in de woning van [naam slachtoffer 1] zijn overvallen door twee personen met bivakmutsen op. Daarbij is geweld gebruikt – zo zou [naam slachtoffer 1] op de grond zijn gegooid – en is met geweld gedreigd. De overvallers zouden telefoons en geld hebben gestolen.
De enige concrete aanwijzing in het dossier dat verdachte in de woning is geweest ten tijde van deze overval, is de in de woning gevonden bivakmuts. Deze is van het hoofd van een van de overvallers getrokken. Er is celmateriaal op aangetroffen afkomstig van verdachte en ten minste één ander individu. Dat verdachte dus een van de overvallers is geweest, kan niet als conclusie worden getrokken, omdat niet valt uit te sluiten dat het juist de persoon was van wie ook celmateriaal is aangetroffen, die daar de overval pleegde.
In dit verband moet verder worden opgemerkt dat getuige [naam slachtoffer 2 en getuige] heeft verklaard op enig moment tijdens de overval het gezicht van beide overvallers te hebben gezien. Zij heeft hen toen niet herkend noch tijdens een later gehouden fotoconfrontatie. Wel heeft zij toen bij de foto van verdachte opgemerkt “die is het zeker niet”.
In het dossier is de enige andere link met verdachte het kenteken van de door [naam slachtoffer 2 en getuige] kort na de overval waargenomen auto. Het kenteken van deze auto lijkt op het kenteken van de bij verdachte in gebruik zijnde auto of is eraan gelijk – nu in het dossier niet consequent van hetzelfde kenteken is uitgegaan, bestaat onduidelijkheid of [naam slachtoffer 2 en getuige] toen de bij verdachte in gebruik zijnde auto heeft gezien of een andere auto.
Al met al is er geen sluitend bewijs dat verdachte een van de overvallers in de woning van [naam slachtoffer 1] is geweest op 10 december 2005. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken.
5 De benadeelde partij
De benadeelde partij [naam en adres slachtoffer 1], vordert een schadevergoeding van € 1.620,00.
Gelet op de omstandigheid dat de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken, kan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] niet in haar vordering worden ontvangen.
6 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [naam en adres slachtoffer 1], in haar vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.V. Pelsser, voorzitter, mr. M.C.A.E. van Binnebeke en mr. C.G.A. Wouters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Schmeets, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 2 december 2008.