ECLI:NL:RBMAA:2008:BH1088

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
29 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/500290-08, 10/631296-05
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake drugshandel en bewijsuitsluiting

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Maastricht op 29 augustus 2008, is de verdachte beschuldigd van het vervoeren en aanwezig hebben van heroïne en cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op twee verschillende tijdstippen betrokken was bij de handel in harddrugs. De verdachte werd vrijgesproken van de beschuldiging van het dealen in harddrugs. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat het bewijs onrechtmatig was verkregen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 augustus 2008, waar de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de feiten 1 en 2, maar niet voor feit 3, wat leidde tot vrijspraak. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het vervoeren van 5,6 gram heroïne en 14,3 gram cocaïne, en het aanwezig hebben van 75 gram heroïne. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 7 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, en gelastte de teruggave van in beslag genomen voorwerpen. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummers: 03/500290-08, 10/631296-05
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 29 augustus 2008
in de strafzaak tegen
[naam verdachte]
geboren te [geboorteplaats en datum verdachte],
gedetineerd D.C.Z. Vreemdelingen te Soesterberg.
Raadsman is mr. A.A.Th.X. Vonken, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 augustus 2008, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: 5,6 gram heroïne en 14,3 gram cocaïne heeft vervoerd;
Feit 2: in het bezit was van 75 gram heroïne;
Feit 3: harddrugs heeft gedeald.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de 3 feiten wettig en overtuigend bewezen geacht.
feit 1:
In reactie op het verweer van de raadsman heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat er voldoende verdenking was voor een verdenking van overtreding van de Opiumwet op grond van het volgende.
Verbalisanten hadden op 30 januari 2008 een melding gekregen van een aanrijding waarbij een personenauto betrokken was. Zij zagen enige tijd later de betrokken personenauto die werd bestuurd door een persoon met een Marokkaans uiterlijk. Deze persoon reed op een bepaald moment met verhoogde snelheid.
Daarnaast was het de verbalisanten bekend dat genoemd voertuig op naam van een autoverhuurbedrijf stond. Het is kenmerkend voor drugsrunners dat ze gehuurde auto’s gebruiken, nu bij mogelijke betrapping het gebruikte voertuig later verbeurd kan worden verklaard.
De officier van justitie wijst in dit verband op een uitspraak van het Hof te ’s-Hertogenbosch waarin een verdenking bestond jegens een verdachte wegens overtreding van de Wegenverkeerswet en waarin later, nadat verbalisanten waargenomen hadden dat verdachte meerdere telefoons bij zich had, ook een verdenking rees jegens overtreding van de Opiumwet.
Bovendien heeft verdachte volledige toestemming verleend aan een onderzoek aan zijn kleding en heeft verdachte medewerking verleend aan de doorzoeking van zijn auto.
feit 2:
De officier van justitie heeft in reactie op het standpunt van de raadsman gesteld dat er voldoende verdenking was ter zake de Opiumwet om tot aanhouding over te gaan. Om 16.05 uur arriveert de trein vanuit Luik/Visé in Maastricht. Van deze trein is ambtshalve bekend dat deze de ‘snowtrain’ genoemd wordt. Uit deze trein stappen een drietal mannen, welke op ongeveer 10 meter worden gevolgd door een andere persoon. Er worden vervolgens handelingen verricht, die lijken op het aannemen van een (drugs)deal. Dat er niet gezien is dat er een overhandiging heeft plaatsgevonden van drugs, is daarbij niet relevant.
Verdachte is vervolgens om 16.40 uur aangehouden.
3.2 Het standpunt van de verdediging
feit 1:
De raadsman heeft geconcludeerd dat er onvoldoende aanleiding bestond om verdachte te controleren op basis van de Opiumwet. Gerelateerd wordt in het proces-verbaal van bevindingen dat verbalisanten een persoon met een Marokkaans uiterlijk zien rijden in een gehuurde auto. Onterecht wordt in het proces-verbaal gesuggereerd dat verdachte vluchtgedrag heeft vertoond. Verdachte is ten onrechte aan zijn kleding onderzocht en aangehouden. De in beslag genomen voorwerpen zijn onrechtmatig verkregen. De daarop volgende verklaringen van verdachte zijn derhalve ook onrechtmatigheid verkregen en dienen van het bewijs te worden uitgesloten, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken. Dat verdachte toestemming heeft gegeven aan een onderzoek aan zijn kleding wordt overigens betwist.
feit 2:
De raadsman heeft bepleit dat er geen redelijk vermoeden was dat er door verdachte een strafbaar feit is begaan. Bij de observatie is gezegd dat er niets kon worden verstaan van wat er is besproken noch is gezien dat er iets is overgegeven. Er is enkel de vaststelling dat bij het station vaker wordt gehandeld in drugs en dat de betrokken personen uit België afkomstig waren en verderop zijn aangesproken door een allochtone man. Er is iets besproken en vervolgens is ieder zijn eigen weg gegaan zonder dat er iets is overgegeven.
De raadsman heeft op deze grond geconcludeerd dat de aanhouding en de inbeslagname onrechtmatig zijn geweest. Ook de door de verdachte afgelegde verklaringen kunnen niet voor het bewijs worden gebezigd, zodat wordt verzocht om bewijsuitsluiting ter zake feit 2. Er is sprake van een onherstelbaar vormverzuim, waarbij de enige passende sanctie bewijsuitsluiting is.
feit 3:
Deze verdenking is enkel gebaseerd op de verklaring van verdachte, zodat verdachte reeds om die reden dient te worden vrijgesproken, waarbij de raadsman verwijst naar artikel 341, vierde lid van het Wetboek van Strafvordering.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
3.3.1 Feit 1
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de politie voorafgaand aan het onderzoek aan de kleding van verdachte beschikte over de volgende informatie:
- op 30 januari 2008 is aan verbalisanten medegedeeld dat er eerder die dag omstreeks 15.55 uur een aanrijding had plaatsgevonden, waarbij de bestuurder van een personenauto, voorzien van het kenteken [kenteken auto] de plaats van het ongeval had verlaten zonder zich bekend te maken;
- de bestuurder zou een Marokkaans uiterlijk hebben en het voertuig staat op naam van een autoverhuurbedrijf.
Later die dag zagen verbalisanten om 20.40 uur een Marokkaans uitziende man deze auto in Maastricht besturen. Hij hield een mobiele telefoon in zijn rechterhand. De verbalisanten volgden daarop de auto en zagen, nadat de bestuurder was gestopt en uitgestapt, op de bijrijderstoel nog een tweede mobiele telefoon liggen.
Vervolgens heeft een onderzoek aan de kleding van deze bestuurder plaatsgevonden. Daarbij zijn op verdovende middelen lijkende stoffen aangetroffen en € 4.095, -- waarna de man is aangehouden op grond van overtreding van de Opiumwet.
De vraag die de rechtbank nu moet beantwoorden is of het onderzoek aan de kleding en de daarop volgende aanhouding rechtmatig zijn geweest.
De verbalisanten hebben in hun proces-verbaal van aanhouding gerelateerd dat zij verdachte aan zijn kleding hebben onderzocht, nadat hij daartoe toestemming had verleend. Verdachte heeft gesteld dat hij die toestemming niet heeft verleend.
Uitgangspunt daarbij is dat dwangmiddelen enkel kunnen worden toepast onder in de wet bepaalde voorwaarden. Zo is onderzoek aan de kleding op grond van de Opiumwet slechts mogelijk wanneer er sprake is van ernstige bezwaren. Dat is anders, wanneer een betrokkene, zoals verdachte, toestemming geeft tot onderzoek aan de kleding en daarmee afstand doet van de wettelijke bescherming op dit punt. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de mededeling in genoemd proces-verbaal dat verdachte toestemming gaf voor het onderzoek aan zijn kleding, nu verdachte enkel heeft gesteld, maar niet onderbouwd, dat hij daartoe geen toestemming heeft verleend.
Het onderzoek aan de kleding van verdachte was derhalve niet onrechtmatig en leverde een redelijke verdenking op van overtreding van de Opiumwet op. De daaropvolgende aanhouding was derhalve rechtmatig. Het verweer wordt verworpen.
3.3.2 Feit 2
Naar het oordeel van de rechtbank staat het volgende vast.
Op 9 november 2007 arriveerde omstreeks 16.05 uur de trein vanuit Luik/Visé in Maastricht. Er stap¬ten drie mannen uit met een onverzorgd uiterlijk en dito kleding, zoals gebruikers van verdovende middelen. Deze mannen verlieten het station en werden op ongeveer 10 meter gevolgd door een persoon met Noord-Afrikaans uiterlijk. Deze persoon sprak het drietal aan. Vervolgens liepen zij samen verder. Op de hoek Noormannnensingel en het Thorbeckeplansoen bleven ze staan, waarna de man met het Noord-Afrikaans uiterlijk wegliep. Na enkele minuten kwam deze man terug en liep hij samen met die drie mannen naar het voormalige PTT-gebouw. Hierna liepen de drie terug in de richting van het station. De man met het Noord-Afrikaans uiterlijk liep enkele tientallen meters achter deze personen aan. Daarop volgde zijn aanhouding.
De verdediging heeft uiteengezet dat deze aanhouding niet rechtmatig was en daarmee de inbeslagname ook niet.
Naar het oordeel van de rechtbank was er op het moment dat verdachte werd aangehouden, een redelijk vermoeden van overtreding van de Opiumwet door verdachte. Dit vermoeden is gebaseerd op de gang van zaken zoals hierboven beschreven. Algemeen bekend, en in het proces-verbaal gerelateerd, is dat sommige treinreizigers met die trein uit Luik/Visé in Maastricht verdovende middelen komen kopen. De drie mannen die uitstapten, worden beschreven als gebruikers van verdovende middelen, en het gedrag van verdachte past, zoals algemeen bekend is en het proces-verbaal gerelateerd, bij het gedrag van dealers.
Nu er geen transactie is waargenomen en ook niet is gehoord wat de vier bespraken, bestonden er echter op dat moment geen ernstige bezwaren in de zin van artikel 9, tweede lid, van de Opiumwet, die een onderzoek aan de kleding rechtvaardigden. Het aangetroffen geld en de mobiele telefoons zijn daarom onrechtmatig verkregen. Voor wat betreft de later aangetroffen verdovende middelen, een zak met 15 bolletjes, die -naar later bleek- heroïne bevatten, is dat echter niet het geval. Die middelen zijn immers aangetroffen bij de veiligheidsfouillering voorafgaand aan de insluiting op het politiebureau, toen verdachte al rechtmatig was aangehouden. Deze fouillering is rechtmatig geschied, zodat de vruchten van deze fouillering mogen worden gebruikt voor het bewijs.
Het verweer van de raadsman wordt deels gehonoreerd, maar verworpen met betrekking tot de drugs.
3.3.3
Feiten 1 en 2
De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd zodat kan worden volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. Ter terechtzitting heeft verdachte zich beroepen op zijn zwijgrecht.
De rechtbank acht het vervoeren van drugs (feit 1) en het aanwezig hebben van drugs (feit 2) wettig en overtuigend bewezen gelet op:
(Feit 1)
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd bij de politie ;
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 januari 2008 ;
- het proces-verbaal van aanhouding d.d. 30 januari 2008 ;
- het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen ;
- het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut ;
(Feit 2)
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd bij de politie;
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 november 2007 ;
- het proces-verbaal van aanhouding d.d. 9 november 2007 ;
- het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen ;
- het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut .
3.3.4
Feit 3
Met de raadsman is de rechtbank het eens dat ter zake feit 3 slechts de verklaring van verdachte voorhanden is, zodat verdachte gelet op het bepaalde in artikel 341, vierde lid van het Wetboek van Strafvordering van dit feit zal worden vrijgesproken.
3.3.5 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
1.
hij op 30 januari 2008 in de gemeente Maastricht opzettelijk heeft vervoerd ongeveer 5,6
gram van een materiaal bevattende heroïne en ongeveer 14,3 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 9 november 2007 in de gemeente Maastricht opzettelijk aanwezig heeft gehad 75 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet
gegeven verbod.
Feit 2: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet
gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die hem strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij een bewezenverklaring de straf te matigen en hierbij gewezen op de LOVS-richtlijnen.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de per¬soon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren en het aanwezig hebben van een hoeveelheid heroïne op twee verschillende tijdstippen alsmede het vervoeren van een hoe¬veelheid cocaïne. De hoeveelheid van de bij verdachte aangetroffen harddrugs duidt er op dat hij in harddrugs dealt. Verdachte heeft dit zelf bevestigd door te verklaren dat hij zich¬zelf beschouwt als zelfstandig ondernemer en dat hij speciaal in Maastricht komt verkopen, omdat dat in Maastricht makkelijk gaat. Van harddrugs is bekend dat deze, eenmaal in han¬den van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren.
Daar¬naast rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij bij vonnis van de rechtbank Rotter¬dam een voorwaardelijke straf heeft gekregen, welke hem kennelijk er niet van heeft weer¬houden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal verdachte evenwel een lagere straf opleggen dan door de officier van jus¬titie gevorderd, nu verdachte van feit 3 is vrijgesproken.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden.
6. De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 23 november 2006 ten uitvoer zal worden gelegd.
De raadsman heeft verzocht de gevangenisstraf om te zetten in een werkstraf.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarden heeft overtreden.
Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
De rechtbank acht geen termen aanwezig de gevangenisstraf om te zetten naar een taakstraf.
6 Het beslag
Onder verdachte zijn drie mobiele telefoons en geld in beslag genomen. Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat deze voorwerpen bij een onrechtmatig onderzoek aan de kleding verdachte in beslag zijn genomen, zal de rechtbank de teruggave van deze voorwerpen aan verdachte gelasten.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luid¬den ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde onder 3;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.3 is aangegeven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5
is omschreven;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 7 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een
strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in mindering wordt
gebracht bij de uitvoering van de gevangenisstraf;
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 23 november 2006 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 10/631296-05 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden;
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten;
2007160257 2 Geld Nederlands,
11x10 40x20 12x50,
20300169626 1a 1 GSM, kleur: zwart,
NOKIA,
EMEI 358066013073753,
20300169626 1b 1 GSM kleur: zilver,
NOKIA,
EMEI 358639016738513,
20300169626 1c 1 GSM kleur: zwart,
ALCATEL,
EMEI 359831002615990.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C.A.E. van Binnebeke, voorzitter, mr. M.M. Beije en S.V. Pelsser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Wijckerheld Bisdom, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 29 augustus 2008, zijnde mr. M.C.A.E. van Binnebeke buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.