ECLI:NL:RBMAA:2008:BG6467

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
4 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/700758-07
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van poging tot straatroof door gebrek aan nauwe en bewuste samenwerking

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 4 december 2008 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van een straatroof. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde poging tot straatroof, omdat niet is komen vast te staan dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen vooraf gemaakte afspraken waren tussen de verdachte en de medeverdachten om het delict te plegen. Hoewel de verdachte op de hoogte was van de plannen van zijn medeverdachten, heeft hij verklaard dat hij het geen goed idee vond om de straatroof uit te voeren. Deze verklaring werd ondersteund door de medeverdachte, wat de rechtbank geloofwaardig achtte.

De rechtbank heeft verder overwogen dat voor het aannemen van medeplegen niet alleen de aanwezigheid van de verdachte tijdens het delict voldoende is. Er moet sprake zijn van een wezenlijke bijdrage aan de totstandkoming van het delict en een nauwe samenwerking, wat in dit geval ontbrak. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte geen uitvoeringshandelingen heeft verricht die zouden bijdragen aan het delict en dat er onvoldoende bewijs was voor een gezamenlijke uitvoering van het delict. Daarom is de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging.

Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij, die zich had gevoegd in het strafproces, niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte werd vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft de kosten van de benadeelde partij, die door de verdachte ter verdediging tegen de vordering zijn gemaakt, begroot op nihil. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700758-07
Datum uitspraak: 4 december 2008
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 3 oktober 2008 en 20 november 2008 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen de minderjarige
[naam verdachte]
geboren te [geboorteplaats en datum]
wonende te [adres verdachte].
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 13 december 2007 in de gemeente Maastricht, op de openbare weg, te weten de Koepelstraat, in elk geval op een openbare weg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een tas, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, met voornoemd oogmerk naar die [naam slachtoffer] is gerend en/of (onverhoeds) aan de tas van die [naam slachtoffer] heeft gerukt en/of getrokken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Overwegingen van de rechtbank
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte als medepleger verantwoordelijk is voor de poging tot straatroof, welk standpunt wordt betwist door de raadsvrouwe van verdachte.
Medeplegen algemeen
Allereerst zal de rechtbank ingaan op de vraag wanneer van medeplegen sprake kan zijn. Medeplegen is een vorm van daderschap waarbij het delict samen en in vereniging met een of meer anderen wordt gepleegd. Is daarvan sprake, dan staat de medepleger gelijk aan de feitelijke dader als het gaat om de vraag of hij strafbaar heeft gehandeld.
Uitgangspunt voor het beantwoorden van de vraag of gesproken kan worden van medeplegen is de vraag of er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de betrokken personen, gericht op de totstandkoming van het delict. Daarnaast moet de van medeplegen verdachte persoon aan de totstandkoming van het delict een wezenlijke bijdrage hebben geleverd.
Wat betreft het vereiste van het leveren van een wezenlijke bijdrage merkt de rechtbank op dat dat niet hoeft te betekenen dat de van medeplegen verdachte persoon ook een daadwerkelijke uitvoerder moet zijn. Ook een andere rol kan immers leiden tot de conclusie dat de verdachte een wezenlijke bijdrage aan de voltooiing van het delict heeft geleverd.
Het eerste vereiste, nauwe en bewuste samenwerking, zal doorgaans het resultaat zijn van vooraf gemaakte afspraken. Noodzakelijk voor het bestaan van medeplegen is een dergelijke voorafgemaakte afspraak echter niet. Ook tijdens de feitelijke gedraging kan er nauwe samenwerking ontstaan, met name door aansluiting, aansporing of doelgerichte getalsmatige versterking.
Zelfs niet ingrijpen of zich niet distantiëren, kan leiden tot de conclusie dat van medeplegen sprake is, maar daarvoor geldt dan wel het belangrijke vereiste dat de van medeplegen verdachte persoon zich bewust moet zijn geweest van het plegen van het delict en dat ook moet hebben aanvaard. Het enkele aanwezig zijn ten tijde van het plegen van het feit is nog niet voldoende om van medeplegen te kunnen spreken. Wil er op grond van het zich niet distantiëren medeplegen kunnen worden aangenomen, dan zal er dus veel bekend moeten zijn omtrent de feitelijke toedracht van het delict. Zonder volledig te willen zijn, noemt de rechtbank bijvoorbeeld: hoe is het delict gepleegd, waar is het gepleegd, waar bevond de van medeplegen verdachte persoon zich tijdens het plegen ervan, kon hij de gebeurtenissen waarnemen of wist hij op een andere manier dat het delict plaatsvond, was er nog tijd om zich te distantiëren, etc. (vgl. o.a. LJN BA7689. Gerechtshof Amsterdam, 15 juni 2007, “Hells Angels”; LJN: BC6157. Hoge Raad, 18 maart 2008).
Gezamenlijk afgesproken delict?
De rechtbank stelt uit de verklaringen van verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte 1] vast dat er sprake was van een vooropgezet plan tussen de medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] om een oudere vrouw van haar tas te beroven. Hoewel uit de inhoud van het dossier blijkt dat verdachte voorafgaand aan het delict de wetenschap had dat er iets ging gebeuren, kan niet worden gesteld dat is komen vast te staan dat hij instemde met het voornemen het slachtoffer van de tas te beroven. De rechtbank hecht ter zake geloof aan de verklaring van verdachte dat hij het geen goed idee vond dat er een straatroof zou gaan plaatsvinden, welke verklaring (overigens) wordt ondersteund door medeverdachte [naam medeverdachte 1] die onder meer het volgende heeft verklaard: [naam verdachte] zei dat we dat niet moesten doen”. De gegeven lezing van de gebeurtenis op 13 december 2007 door de medeverdachte [naam medeverdachte 2] wordt niet gevolgd, nu deze op evident wezenlijke onderdelen in het geheel niet strookt met de verklaringen van verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte 1], welke verklaringen consistent zijn en ondersteund worden door de verklaring van het slachtoffer.
Uit het bovenstaande kan worden vastgesteld dat verdachte géén afspraken met [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] heeft gemaakt vóór het plegen van het delict. Van een reeds ontstane nauwe en bewuste samenwerking ter zake kan derhalve niet worden gesproken.
Nauwe en bewuste samenwerking ontstaan tijdens het plegen van het delict?
De rechtbank heeft zich afgevraagd of er voldoende verifieerbare aanwijzingen zijn om te kunnen vaststellen of er tijdens de uitvoering van het delict nauwe samenwerking met de medeverdachten is ontstaan. Bijvoorbeeld doordat verdachte zich daarbij heeft aangesloten, hij de dader(s) heeft aangespoord of deze heeft geholpen door het doelgericht creëren van een getalsmatige overmacht of dat hij, tijdens het plegen van het delict hiervan bewust is geworden, dit heeft aanvaard en zich niet heeft gedistantieerd.
De rechtbank overweegt dat noch uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte enige uitvoeringshandeling heeft verricht die zou bijdragen aan het delict. Het gegeven dat verdachte niet heeft ingegrepen noch zich (qua afstand) voldoende heeft gedistantieerd van het delict, een capuchon op had en met de medeverdachten samen is weggerend levert in het onderhavige geval geen toereikende intensieve samenwerking op, nu van enige opzet op het plegen van het delict niet is gebleken.
De rechtbank acht gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De vordering van de benadeelde partij
Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [naam slachtoffer] zich ter zake van haar vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
Gelet op de omstandigheid dat de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken, kan de benadeelde partij [naam slachtoffer] niet in haar vordering worden ontvangen.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart de benadeelde partij [naam en adres slachtoffer], in haar vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam en adres slachtoffer] in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. M.A.M. van Uum, voorzitter, kinderrechter, mr. M.M. Beije en mr. P. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Penders, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 4 december 2008, zijnde mr. P. Hoekstra buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.