RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummers:
1) AWB 08/934, AWB 08/1421, AWB 08/1422, AWB 08/1517 en AWB 08/1518
2) AWB 08/1001, AWB 08/1423, AWB 08/1424, AWB 08/1515 en AWB 08/1516
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
1)[namen eisers 1-6] en OVB Bocholtz,
wonende, respectievelijk gevestigd te Bocholtz,
2) [eiser 7], mede namens Muyrers & Wijnen Beheer BV,
wonende te Heerlen, respectievelijk gevestigd te Simpelveld,
eisers,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Simpelveld,
verweerder.
Datum bestreden besluiten: 13 mei 2008
Kenmerk: --- (vrijstelling) respectievelijk RBV 11/2008, RBV 12/2008, RBV 13/2008 en RBV 14/2008 (bouwvergunningen)
Bij de in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluiten heeft verweerder aan Rialto Vastgoedontwikkeling BV (hierna: vergunninghoudster) vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) en (vier) bouwvergunningen 1e fase verleend voor het realiseren van het hieronder nader te duiden bouwplan.
Tegen genoemde besluiten hebben eisers beroep ingesteld bij deze rechtbank.
Met toepassing van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de rechtbank vergunninghoudster in de gelegenheid gesteld als partij aan de gedingen deel te nemen, van welke gelegenheid gebruik is gemaakt.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken zijn in kopie aan de andere partijen gezonden, evenals de door verweerder ingediende verweerschriften.
Verweerder is met toepassing van artikel 8:44, eerste lid, eerste volzin, van de Awb opgeroepen op 17 november 2008 bij gemachtigde ter zitting van deze rechtbank te verschijnen teneinde inlichtingen te verschaffen. Voor verweerder zijn alsdan verschenen mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, en mw. mr. H.B.M. Verhoeven, werkzaam bij de gemeente Simpelveld.
Eisers zijn op de voet van het bepaalde in artikel 8:44, eerste lid, tweede volzin, van de Awb in de gelegenheid gesteld de inlichtingencomparitie bij te wonen en een uiteenzetting te geven over de zaak. Van deze gelegenheid is gebruik gemaakt door de respectieve gemachtigden van eisers, mr. J.W.O. Croockewit, advocaat te Amsterdam, en mr. E.M.J.M. Donners, werkzaam bij Amkreutz en Donners Belastingadviseurs te Heerlen. Voorts zijn eisers [namen eisers 5 en 7] ter zitting verschenen.
Voor vergunninghoudster is verschenen mw. mr. W.G.B. van de Ven, advocaat te ’s-Hertogenbosch.
Gelet op de van partijen bij de inlichtingencomparitie verkregen toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Awb is de behandeling van de beroepen ter zitting achterwege gebleven en heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
De in rubriek 1 genoemde besluiten zijn genomen ten behoeve van het realiseren van commerciële ruimten en appartementen, een woongebouw, veertien patiowoningen en acht stadswoningen, alsmede infrastructurele wijzigingen, in het zogenaamde centrumplan te Simpelveld.
Van de zijde van eisers sub 1 zijn in het beroepschrift van 20 juni 2008 (in de procedure met nummer AWB 08/934) vraagtekens geplaatst bij de juistheid van de onder het besluit tot vrijstelling vermelde rechtsmiddelenclausule en de op grond daarvan (thans) gevolgde beroepsgang. Eisers menen dat zowel voor wat betreft de besluiten waarbij bouwvergunning is verleend, als het besluit waarbij vrijstelling is verleend, de mogelijkheid van bezwaar had moeten worden geboden.
Bij brief van 3 juli 2008 is van de zijde van vergunninghoudster aangegeven dat contact met verweerder heeft uitgewezen dat deze de intentie had zowel het vrijstellingsbesluit als de besluiten waarbij bouwvergunning is verleend met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (hierna: uov) als bedoeld in afdeling 3.4 van de Awb voor te bereiden, maar dat vanwege een gebrekkige publicatie van de ontwerpbesluiten toch de mogelijkheid van bezwaar dient te worden geboden.
In zijn verweerschrift van 7 juli 2008 (in de procedure met nummer AWB 08/934) heeft verweerder (primair en voor zover thans van belang) aangegeven dat zowel de vrijstelling als de bouwvergunningen 1e fase met toepassing van de uov zijn voorbereid en dat derhalve zowel voor wat betreft de besluiten waarbij bouwvergunning is verleend als het besluit waarbij vrijstelling is verleend beroep bij de rechtbank diende te worden ingesteld, gelijk ook is geschied.
Bij brief van 22 augustus 2008 hebben eisers sub 1 hun standpunt dat eerst de bezwaarschriftprocedure zou moeten worden gevolgd, nader onderbouwd.
In zijn verweerschrift van 24 september 2008 ((onder meer) in de procedure met nummer AWB 08/1421) heeft verweerder gesteld dat de besluiten tot het verlenen van een bouw¬vergunning niet zijn voorbereid met toepassing van de uov en dat derhalve tegen die besluiten, alsook tegen het daarmee samenhangende vrijstellingsbesluit, eerst bezwaar dient te worden gemaakt alvorens beroep bij de rechtbank mogelijk is. Daarbij is verzocht de beroepschriften op de voet van het bepaalde in artikel 6:15 van de Awb aan verweerder door te zenden.
Ter zitting hebben eisers sub 1, alsook verweerder, hun (laatst ingenomen) standpunt gehandhaafd. Eisers sub 2 hebben zich hierbij aangesloten.
De rechtbank overweegt dat de regels omtrent de bevoegdheid om van een aan haar voorgelegd geschil kennis te nemen van openbare orde zijn en derhalve ambtshalve dienen te worden getoetst. Dit brengt mee dat de vraag of al dan niet terecht het rechtsmiddel van beroep is aangewend niet ter vrije beschikking van partijen staat en los van en eventueel tegen de wil van partijen onderdeel kan worden van het geding in (hoger) beroep. Met betrekking tot die vraag overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Awb dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar te maken, tenzij, voor zover hier van belang, het besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb.
Ingevolge artikel 3:10, eerste lid, van de Awb is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing op de voorbereiding van besluiten indien dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan is bepaald.
Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
Ingevolge artikel 19a, vierde lid, van de WRO, voor zover hier van belang, is op de voorbereiding van het besluit omtrent de vrijstelling, bedoeld in artikel 19 van deze wet, afdeling 3.4 van de Awb van toepassing.
De rechtbank stelt voorop dat er geen wettelijk voorschrift te duiden valt dat ten aanzien van de voorbereiding van besluiten omtrent de verlening van een bouwvergunning afdeling 3.4 van de Awb van toepassing verklaart. Dit laat evenwel onverlet dat een bestuursorgaan op grond van artikel 3:10, eerste lid, van de Awb in voorkomende gevallen een besluit kan nemen om bij de voorbereiding van dergelijke besluiten de uov te volgen. Gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 juni 2006 (Gst. 7264, 177) behoeft het in artikel 3:10, eerste lid, van de Awb bedoelde “besluit van een bestuursorgaan” niet per se een uitdrukkelijk en afzonderlijk besluit te zijn; voldoende is dat een besluit feitelijk is voorbereid met toepassing van de uov.
Uitgaande van voormeld (toetsings)kader is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval noch uit de processtukken, noch uit het verhandelde ter zitting, is kunnen blijken dat (ook) de besluiten waarbij de bouwvergunningen zijn verleend met toepassing van deze procedure zijn voorbereid. Daartoe wordt allereerst overwogen dat gesteld noch gebleken is dat een uitdrukkelijk en afzonderlijk daartoe strekkend besluit is genomen. Voorts is niet gebleken dat de besluiten waarbij de bouwvergunningen zijn verleend feitelijk zijn voorbereid met toepassing van genoemde procedure. Zo kan uit de processtukken (onder meer) niet worden afgeleid of, en zo ja welke ontwerpbesluiten door verweerder ter voldoening van het bepaalde in artikel 3:11, eerste lid, van de Awb ter inzage zijn gelegd. Nu ook ter zitting hieromtrent geen uitsluitsel is verkregen, kan reeds hierom niet worden geoordeeld dat vast staat dat de besluiten waarbij bouwvergunning is verleend feitelijk met toepassing van de uov zijn voorbereid. Tegen deze besluiten dient derhalve alvorens beroep bij de rechtbank mogelijk is, bezwaar te worden gemaakt. Gelet op artikel 49, vijfde lid, van de Woningwet (zoals deze bepaling gold ten tijde hier van belang) is de vrijstelling, ook als deze is voorbereid met toepassing van de uov, mede onderwerp van het bezwaar tegen de bouwvergunning die niet met toepassing van genoemde procedure is voorbereid. Tegen het vrijstellingsbesluit is daarom thans evenmin beroep bij de rechtbank mogelijk.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank zich derhalve onbevoegd verklaren om van de onderhavige beroepschriften kennis te nemen en zal zij deze, op de voet van artikel 6:15, tweede lid, van de Awb, aan verweerder zenden zodat deze de behandeling ervan (als bezwaarschriften) kan overnemen.
De rechtbank acht voorts termen aanwezig om verweerder overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eisers in verband met de onderhavige procedures redelijkerwijs gemaakte proceskosten. De rechtbank ziet hiervoor aanleiding in de (onstandvastige) handelwijze van verweerder met betrekking tot de te volgen beroepsgang zoals hiervoor is aangegeven, als gevolg waarvan eisers nodeloos kosten hebben gemaakt. Deze kosten zijn op de voet van de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) vastgesteld op het in rubriek 3 vermelde bedrag, waarbij voor de in aanmerking te brengen proceshandelingen van de gemachtigden van eisers een half punt (per gemachtigde) is toegekend (voor het verschijnen bij de inlichtingencomparitie) en het gewicht van de zaken is bepaald op gemiddeld (wegingsfactor 1,0). Daar het in casu zowel bij eisers sub 1 als eisers sub 2 om meer dan drie samenhangende zaken gaat, heeft voorts een vermenigvuldiging met een factor 1,5 plaatsgevonden (ingevolge onderdeel C2 van de bijlage bij het Bpb). Van andere ingevolge het Bpb voor vergoeding in aanmerking komende kosten die in verband staan met de onderhavige procedures is niet gebleken. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de kosten voor het indienen van de beroepschriften (thans: bezwaarschriften) in een voorkomend geval voor vergoeding ingevolge artikel 7:15 van de Awb in aanmerking kunnen komen. Het verzoek tot integrale kostenvergoeding van de gemachtigde van eisers sub 2 kan in de onderhavige procedure niet aan de orde zijn, nu de kosten waarop dit verzoek betrekking heeft hiermee geen verband hebben.
De rechtbank ziet in genoemde handelwijze van verweerder voorts aanleiding om ten aanzien van het door eisers voor de behandeling van de onderhavige beroepen betaalde griffierecht, gebruik te maken van de haar in artikel 8:74, tweede lid, van de Awb gegeven bevoegdheid en verweerder te gelasten deze kosten aan hen te (doen) vergoeden.
Mitsdien wordt, mede gelet op de artikelen 8:70, 8:74 en 8:75 van de Awb, beslist als volgt.
- verklaart zich onbevoegd om van de beroepen kennis te nemen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 483,00 (= 2 x € 241,50), onder aanwijzing van de gemeente Simpelveld als de rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden en aan eisers dient te betalen;
- bepaalt dat genoemde rechtspersoon het door eisers voor de onderhavige procedures betaalde griffierecht ad € 576,00 (= 2 x € 288,00) volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. R.M.M. Kleijkers in tegenwoordigheid van mr. A.W.C.M. Frings als griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2008.
w.g. A. Frings w.g. R. Kleijkers
Voor eensluidend afschrift:
de griffier:
Verzonden op: 4 december 2008
Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA’s-Gravenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 39 van de Wet op de Raad van State juncto artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.