ECLI:NL:RBMAA:2008:BG5181

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
24 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/702627-08
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van doodslag in een café tijdens carnaval met fatale gevolgen

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 24 november 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen [Naam verdachte 2], die samen met anderen betrokken was bij een fatale vechtpartij in een café te Geleen op 3 februari 2008. Het slachtoffer, [Naam slachtoffer], overleed als gevolg van de verwondingen die hij opliep tijdens deze vechtpartij. De rechtbank oordeelde dat de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan medeplegen van doodslag. De rechtbank concludeerde dat de verdachten, door in sterke mate bij te dragen aan het toebrengen van letsel aan het slachtoffer en zich daarvan niet te distantiëren, bewust de aanmerkelijke kans aanvaardden dat het slachtoffer zou komen te overlijden. De rechtbank achtte het niet relevant wie van de verdachten de fatale klap heeft uitgedeeld, aangezien het voorwaardelijk opzet al aanwezig was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar, met inachtneming van de ernst van het delict en de impact op de nabestaanden. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, die schadevergoeding vorderden als gevolg van het geweld.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/702627-08
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 november 2008
in de strafzaak tegen
[Naam verdachte 2],
geboren te [Geboortegegevens verdachte 2],
wonende te [Adresgegevens verdachte 2].
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Raadsman is mr. P.W. Szymkowiak, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 9, 10, 28 en 29 oktober 2008 en 10 november 2008, waarbij de officier van justitie, de verdediging en [Naam verdachte 2] hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. De zitting van 9 oktober 2008 is deels verplaatst naar café [Naam café], [Adres café] te Geleen voor het houden van een schouw. De zaak tegen [Naam verdachte 2] is gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met die tegen de andere verdachten.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
[Naam verdachte 2] wordt, evenals de andere verdachten, verweten betrokken te zijn bij de dood van [Naam slachtoffer]. De officier van justitie heeft dat primair ten laste gelegd als medeplegen van doodslag, subsidiair als het plegen van openlijk geweld, met de dood als gevolg, en meer subsidiair als het medeplegen van zware mishandeling, met de dood als gevolg.
[Naam verdachte 2] is daarnaast nog ten laste gelegd dat hij munitie en drugs in huis heeft gehad.
3 Algemene opmerking
Dit vonnis bevat een aantal algemene overwegingen van de rechtbank. Deze overwegingen zijn gelijkluidend in de vonnissen van [Naam verdachte 2] en de andere verdachten. De rechtbank acht het voor de begrijpelijkheid van de beslissingen noodzakelijk dat alle vonnissen van dezelfde uitgangspunten uitgaan. Dat betekent dat in het vonnis van deze verdachte passages kunnen voorkomen die betrekking hebben op verweren die niet door [Naam verdachte 2] en/of zijn raadsman zijn gevoerd. De overweging is in dat geval ambtshalve, en om bovengenoemde reden, opgenomen.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
4.1.1 De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat [Naam verdachte 2] zich in vereniging met anderen schuldig heeft gemaakt aan de hem tenlastegelegde doodslag op het slachtoffer [Naam slachtoffer]. De officier van justitie verwijst hiervoor met name naar verklaringen zoals afgelegd door getuigen, te weten [T.], [V.], [B.] en [H.], welke getuigen [Naam verdachte 2] ook positief herkenden bij een fotoconfrontatie. De officier van justitie dicht hem een hoofdrol toe omdat zijn gedragingen tijdens het gevecht – vooral het hanteren van de barkruk – door diverse getuigen opvallend werden genoemd.
4.2 Het standpunt van de verdediging
4.2.1 De raadsman heeft bepleit dat [Naam verdachte 2] vrijgesproken dient te worden van het onder 1 primair ten laste gelegde, nu het bewijs ten aanzien van medeplegen ontbreekt en nu het opzet op de dood, ook in voorwaardelijke zin, bij hem ontbrak.
4.2.2 [Naam verdachte 2] dient voorts te worden vrijgesproken van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde, te weten voor het gedeelte “welk door hem gepleegd geweld de dood van die [Naam slachtoffer] ten gevolge heeft gehad”, nu het bewijs ontbreekt dat hij zelf handelingen heeft verricht die tot de dood van [Naam slachtoffer] hebben geleid. Ten aanzien van een bewezenverklaring voor de eenvoudige variant van de openlijke geweldpleging refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.2.3 Ten aanzien van feit 2 en feit 3 op de dagvaarding verzoekt de raadsman [Naam verdachte 2] partieel vrij te spreken voor het gedeelte “tezamen en in vereniging”, nu uit het dossier geen bewijs naar voren komt dat hij deze goederen niet alleen voorhanden heeft gehad.
4.3 Vaststaande feiten
4.3.1 Op carnavalszondag 3 februari 2008 was [Naam slachtoffer]
4.3.2 1 in café [Naam café] aan de [Adres café] te Geleen2. Hij was daar samen met zijn vriend [BV.]. Zij speelden op één van de twee gokkasten die voor in het café staan3. Ergens tussen 21.30 en 22.00 uur kwam een aantal personen als groep het café binnen4, onder wie [Naam verdachte 2]5, [Naam medeverdachte 7]6, [Naam medeverdachte 3]7, [Naam medeverdachte 4]8, [Naam medeverdachte 1]9, [Naam medeverdachte 6]10 en [Naam medeverdachte 5]11. Deze personen gingen na binnenkomst op verschillende plaatsen in het café zitten of staan. [Naam medeverdachte 7] ging achter de tweede gokkast zitten en begon daarop te spelen.
4.3.3 Op enig moment ontstond wat wrijving tussen enerzijds [Naam slachtoffer] en zijn vriend [BV.] en anderzijds [Naam medeverdachte 7], omdat [BV.] op de knoppen van de gokkast van [Naam medeverdachte 7] leunde en [Naam slachtoffer] even daarna met de vlakke hand op die gokkast sloeg12. [Naam medeverdachte 3] en een ander lid van de bovenbedoelde groep hebben zich daarmee bemoeid. Dit heeft erin geresulteerd dat [Naam slachtoffer] klappen heeft gekregen en buiten het café is geraakt (hierna ook genoemd: het eerste incident)13. Dit gebeurde op het moment dat [Naam slachtoffer] en [BV.] op het punt stonden om naar huis te gaan. Er was al een taxi voor hen besteld.
4.3.4 [Naam slachtoffer] is daarop opnieuw het café binnen gegaan. Hij wilde zich niet zomaar uit zijn stamkroeg laten zetten14. Binnen is een kortdurende, heftige vechtpartij ontstaan, gericht tegen [Naam slachtoffer] (hierna ook genoemd: het tweede incident). Een aantal van de hiervoor genoemde groep personen heeft aan de vechtpartij deelgenomen.
4.3.5 [Naam verdachte 2] heeft [Naam slachtoffer] geschopt en voorts heeft hij met een barkruk een slaande beweging in diens richting gemaakt15.
4.3.6 [Naam medeverdachte 3] heeft [Naam slachtoffer] geslagen en geschopt16.
4.3.7 Na de vechtpartij hebben de tot de groep behorende personen het café verlaten. [Naam slachtoffer] heeft ernstig letsel opgelopen en is buiten kennis, liggend op de vloer van het café achtergebleven. Hij is naar het ziekenhuis vervoerd, daar behandeld (waaronder geopereerd), maar niet meer bij kennis gekomen. Op 16 februari 2008 is hij overleden17.
4.3.8 De doodsoorzaak was een verscheuring van de onderste slagader van de kleine hersenen als gevolg van botsend geweld op het hoofd. Een dergelijke verscheuring kan alleen optreden indien het hoofd een plotselinge, krachtige, zijdelings draaiende beweging maakt18. Verder had hij uitgebreide onderhuidse bloeduitstortingen op het hoofd in de schedelhuid, alsmede uitgebreide breuken in het dak van de oogkas rechts en een haarbreuk in de onderste delen van het voorhoofdsbot rechts en kleine breuken in het dak van de oogkas links. Al deze verwondingen waren ontstaan bij leven, ten gevolge van botsend geweld op het hoofd19.
4.4 Het oordeel van de rechtbank
4.4.1 De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of en, zo ja, in welke mate ieder van de verdachten betrokken is geweest bij de vechtpartij die [Naam slachtoffer] fataal is geworden. Daartoe wordt hieronder per verdachte besproken welk aandeel naar het oordeel van de rechtbank uit de verschillende getuigenverklaringen blijkt. Daarna zal de rechtbank beoordelen of dit een juridisch relevant aandeel is.
Hieraan voorafgaand eerst enkele opmerkingen.
4.4.2 In verschillende verklaringen zijn verdachten met een bepaalde naam aangeduid die achteraf niet de juiste naam bleek te zijn. Uit het onderzoek ter terechtzitting is daarover voor de rechtbank het volgende komen vast te staan.
4.4.3 De getuigen [DV.] en [V.] verklaren over ene [Naam medeverdachte 3]. Hij wordt door [V.] beschreven als een blanke man, 1.90 meter, breed en fors, lange donkerbruine/zwarte haren in een staart, lange zwarte leren jas. [BV.] omschrijft hem als een grote blanke dikkere jongen, met een soort babyface en een zwarte leren jas. Hij is degene die in de rechtbank is aangehouden20. Bij een fotoconfrontatie heeft [V.] [Naam medeverdachte 3] aangewezen als degene die hij [Naam medeverdachte 3] heeft genoemd21. [Naam medeverdachte 3] is op aanwijzing van [BV.] in de rechtbank te Maastricht aangehouden22. Op grond hiervan staat voor de rechtbank vast dat met “[Naam medeverdachte 3]” [Naam medeverdachte 3] is bedoeld.
4.4.4 Verschillende getuigen hebben verklaard over een kale Molukker (Ambonees) met een tatoeage in zijn nek23. Verder is verklaard over twee kale Molukkers die in het café aanwezig waren24. De naam [Naam medeverdachte 5] wordt verschillende keren genoemd als aanduiding van de kale Molukker met de tatoeage in zijn nek25. Getuige [V.] maakt een onderscheid tussen [Naam medeverdachte 5], die hij kent, en de kale Molukker, die hij niet van naam kent26. Van deze laatste zegt hij onder meer dat hij hem in het café eens tegen twee personen hoorde zeggen dat hij niet uit Limburg kwam, maar nu wel hier in de buurt woonde. De kale Molukker sprak volgens [V.] “ABN Nederlands”, geen dialect of met Limburgs accent. [Naam medeverdachte 1] heeft een kaal hoofd en een tatoeage in zijn nek27. Hij is geboren in Leerdam en spreekt, naar de rechtbank ter zitting heeft geconstateerd, zonder Limburgs accent. [Naam medeverdachte 5] heeft eveneens een kaal hoofd, maar heeft geen tatoeage in zijn nek. Hij is geboren in Geleen en spreekt, zoals de rechtbank eveneens ter terechtzitting heeft geconstateerd, wel met een Limburgs accent. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat er op 3 februari 2008 buiten [Naam medeverdachte 1] en [Naam medeverdachte 5] andere mannen van Molukse afkomst in [Naam café] aanwezig waren die een tatoeage in de nek hadden en/of kaal waren. Dat brengt mee dat de rechtbank ervan uitgaat dat waar in het dossier wordt gesproken over de kale Molukker met de tatoeage in de nek, [Naam medeverdachte 1] is bedoeld. Voorts betekent dit dat waar de kale Molukker met de tatoeage in de nek wordt aangeduid als [Naam medeverdachte 5] of [Naam medeverdachte 5], de rechtbank ervan uitgaat dat sprake is van een vergissing bij de desbetreffende getuige. Bedoeld is in dat geval [Naam medeverdachte 1].
4.4.5 Ten slotte is in de verklaring van de getuige [T.] sprake van een blanke man die kaal was of heel kort haar had28. Deze man heeft [T.] bij fotoconfrontatie herkend als [Naam medeverdachte 4]29. De rechtbank gaat ervan uit dat waar sprake is van een “kale blanke man” [Naam medeverdachte 4] is bedoeld.
4.4.6 Een volgende algemene opmerking betreft de verklaringen van de getuige [T.]. Ter terechtzitting van 13 augustus 2008 is door verschillende raadslieden twijfel aan de betrouwbaarheid van deze getuige en zijn verklaringen uitgesproken. Dat heeft de rechtbank doen besluiten deze getuige zelf ter terechtzitting te ondervragen. De ondervraging van [T.] heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 9 oktober 2008. De rechtbank heeft hem enkele vragen gesteld ter opheldering van een aantal punten uit de verklaring die hij bij de rechter-commissaris had afgelegd. Voorts zijn de raadslieden in de gelegenheid gesteld aanvullende, nog niet eerder gestelde vragen aan [T.] te richten.
4.4.7 De rechtbank acht de verklaringen van [T.] betrouwbaar. De inhoud van de verklaringen is op hoofdlijnen consistent, hoewel er op details verschillen voorkomen in de verschillende verklaringen die [T.] inmiddels heeft afgelegd. Het voorkomen van verschillen brengt echter niet zonder meer mee dat [T.]s verklaringen onbetrouwbaar zijn. Tijdsverloop, het telkens opnieuw moeten ophalen en vertellen van de desbetreffende herinnering en andere factoren zorgen er nu eenmaal voor dat een getuigenverklaring in de loop van de tijd verandert of verbleekt30. Emotionele herinneringen kunnen bij herhaald ophalen daarentegen ook worden versterkt31.
4.4.8 Raadslieden gaven als voorbeeld voor [T.]s onbetrouwbaarheid onder meer dat hij zich bij de rechter-commissaris pas herinnerde dat [Naam slachtoffer] op het podium was gevallen nadat mr. Heemskerk hem erop opmerkzaam had gemaakt dat andere getuigen daarover had verklaard. Dit is naar de overtuiging van de rechtbank echter geen aanwijzing dat [T.] maar wat verklaart. Een herinnering aan een gebeurtenis, die is weggezakt, kan worden opgeroepen doordat een ander aan die gebeurtenis refereert32. Dat was in dit geval kennelijk aan de orde, hetgeen de verklaring van [T.] dus ook niet minder authentiek maakt.
4.4.9 Het oordeel dat de verklaringen van [T.] in het algemeen betrouwbaar zijn, leidt ertoe dat de rechtbank deze verklaringen voor het bewijs van de tenlastegelegde feiten kan, en ook zal, gebruiken.
4.4.10 De verdachten hebben voor het overige hun aandeel in de vechtpartij in café [Naam café] betwist. De rechtbank zal dus aan de hand van getuigenverklaringen en de verklaringen van de verdachten zelf moeten vaststellen wat ieders aandeel is geweest.
[Naam verdachte 2]
4.4.11 Uit de vaststaande feiten blijkt dat [Naam verdachte 2] een aandeel heeft gehad in de vechtpartij. Zijn eigen lezing, dat hij met de barkruk heeft geduwd/geslagen, maar [Naam slachtoffer] niet heeft geraakt, en dat hij één keer tegen het lichaam van [Naam slachtoffer] heeft getrapt33, wijkt echter af van de verschillende getuigenverklaringen.
4.4.12 Over het slaan met een barkruk door [Naam verdachte 2] is door veel getuigen verklaard – sommigen verklaren dat hij meermaals heeft geslagen – maar geen van de getuigen heeft gezien dat [Naam verdachte 2] [Naam slachtoffer] daadwerkelijk met die barkruk heeft geraakt. Ter plaatse van de gokautomaten werd een viertal barkrukken – gebruikt als afzetting van de “plaats delict” – aangetroffen34. Niet is vastgesteld welke van de in [Naam café] aanwezige barkrukken door [Naam verdachte 2] werd gehanteerd. Er is evenmin technisch bewijs voorhanden dat erop zou kunnen wijzen dat [Naam slachtoffer] met een barkruk werd geraakt. Uit de op de bij het NFI onderzochte barkruk [DPA638] aangetroffen bloedspoortjes waarvan de (hoofd)profielen op één poot matchen met het DNA-profiel van het slachtoffer [Naam slachtoffer], kon de wijze van ontstaan niet worden afgeleid35. Deze kunnen dan ook zeer wel ten gevolge van het plaatsen van de kruk als afbakening van de plaats delict, al dan niet in combinatie met de werkzaamheden ter ruiming van het bloed, op die kruk terecht gekomen zijn. De splinter die van één van de poten van eerder bedoelde barkruk is gesprongen36 zou in de richting kunnen wijzen dat de barkruk de verhoging onder de bar heeft geraakt. Onderzoek daarnaar is echter niet gedaan. De rechtbank zal er dan ook van uitgaan dat [Naam verdachte 2], hoewel hij met een barkruk in de richting van [Naam slachtoffer] heeft geslagen, hem daarmee niet heeft geraakt.
4.4.13 Over het aandeel van [Naam verdachte 2] in de vechtpartij heeft getuige [T.] verklaard dat hij zag dat [Naam verdachte 2] [Naam slachtoffer] keihard heeft geslagen en geschopt37. Getuige [F.] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat [Naam verdachte 2] met een soort van karatesprong een trappende beweging met zijn onderlichaam en een slaande beweging met zijn rechterarm heeft gemaakt38. Getuige [DV.] heeft gezien dat er geslagen en getrapt is door een groep personen waarvan [Naam verdachte 2] deel uitmaakte39. Getuige [V.] heeft gezien dat [Naam verdachte 2] met anderen op [Naam slachtoffer] afrende, nadat [Naam medeverdachte 1] [Naam slachtoffer] met een vuist had geslagen, en dat zij met vuisten meerdere malen op het gezicht en lichaam van [Naam slachtoffer] sloegen. Hij heeft daarna gezien dat [Naam verdachte 2] en de anderen schokkende bewegingen maakten, waaruit hij afleidde dat zij aan het trappen waren in de richting van [Naam slachtoffer], die op dat moment op de grond lag40. Getuige [H.] heeft van buiten het café naar binnen kijkend gezien dat vijf mannen een onbekende man aan het slaan en schoppen waren. Zij sloegen hard met vuisten tegen het hoofd en trapten met veel kracht, overal waar zij hem konden raken. Het slachtoffer bewoog toen niet meer41. Bij een fotoconfrontatie heeft zij [Naam verdachte 2] herkend als één van de mannen die het slachtoffer hebben mishandeld42.
4.4.14 Gelet op deze verklaringen acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de rol van [Naam verdachte 2] beperkt is gebleven tot hetgeen hij daar zelf over heeft verklaard. De rechtbank gaat ervan uit dat [Naam verdachte 2] [Naam slachtoffer] heeft geslagen, geschopt en getrapt. Daarnaast heeft hij met de barkruk een slaande beweging gemaakt, waarmee hij [Naam slachtoffer] echter niet heeft geraakt.
[Naam medeverdachte 3]
4.4.15 Zoals gezegd (zie rechtsoverweging 4.3.5) staat vast dat [Naam medeverdachte 3] [Naam slachtoffer] heeft geslagen en getrapt. Daarbij heeft de rechtbank verwezen naar de eigen verklaring van [Naam medeverdachte 3]43. De min of meer beperkte rol die [Naam medeverdachte 3] zich daarbij heeft toegedicht, is echter anders dan enkele getuigen hebben verklaard.
4.4.16 Getuige [T.] heeft onder andere verklaard dat hij heeft gezien dat [Naam medeverdachte 3] [Naam slachtoffer] “keihard met een vuist” heeft geslagen en hem ook heeft geschopt44. Getuige [DV.] heeft gezien dat [Naam medeverdachte 3] [Naam slachtoffer] heeft geslagen en dat hij, toen [Naam slachtoffer] op de grond was gevallen en de groep hem had geslagen en geschopt, bleef doorgaan, ook toen de rest al was gestopt45. De schopbewegingen die [Naam medeverdachte 3] daarbij maakte waren alsof hij tegen een bal schopte46. Getuige [V.] heeft gezien dat [Naam medeverdachte 3] met anderen op [Naam slachtoffer] afrende en dat zij allen met vuisten meerdere malen op het gezicht en lichaam van [Naam slachtoffer] sloegen. Daarbij werd [Naam slachtoffer] het podium op geslagen. Vervolgens viel [Naam slachtoffer] van het podium af en kwam hij voor de bar op de grond terecht, voor en tussen de barkrukken in. Onder andere [Naam medeverdachte 3] maakte daarop trappende bewegingen in de richting van [Naam slachtoffer] die nog steeds op de grond lag. Dat trappen gebeurde volgens getuige [V.] heel hard en snel achter elkaar, zeker twintig tot dertig keer47. Getuige [B.] heeft gezien dat, toen [Naam slachtoffer] zich op het podium bevond, hij werd geschopt alsof hij een boksbal was. [B.] heeft zich daarbij met name op de persoon van [Naam medeverdachte 3] gericht en gezien dat deze zogenaamde “high-kicks” gaf48. Toen [Naam slachtoffer] op de grond lag, stond een vijftal personen in een halve cirkel om hem heen en werd hij door de groep geschopt en getrapt. Die trappende bewegingen werden zowel van boven naar beneden als van achter naar voren gemaakt49. [Naam medeverdachte 3] stond daar ook bij. [B.] spreekt van felle en veelvuldige trappen en schoppen. Toen door één persoon van het vijftal werd gebaard dat er gestopt moest worden, trapte [Naam medeverdachte 3] nog minimaal twee keer op [Naam slachtoffer] in.
4.4.17 Gelet op deze verklaringen acht de rechtbank niet aannemelijk dat [Naam medeverdachte 3] [Naam slachtoffer] slechts twee of drie keer heeft geslagen op het bovenlichaam of arm en slechts twee keer tegen diens benen heeft getrapt. Uit hetgeen de getuigen hebben verklaard over wat zij hebben gezien leidt de rechtbank af dat [Naam medeverdachte 3] een substantieel aandeel heeft gehad in de geweldsexplosie.
4.4.18 De stelling van de raadsman van [Naam medeverdachte 3] dat getuige [B.] niet [Naam medeverdachte 3], maar een andere persoon moet hebben waargenomen, kan de rechtbank niet onderschrijven. Ten eerste zou [Naam medeverdachte 3] volgens zijn raadsman geen zogenaamde “high-kicks” kunnen geven, omdat diens postuur daarvoor te zwaar zou zijn. Met deze enkele, niet nader onderbouwde opmerking dat [Naam medeverdachte 3] daartoe niet in staat zou zijn, is dat verweer naar het oordeel van de rechtbank niet onderbouwd. Dit onderdeel van het verweer zal de rechtbank dan ook passeren. Ten tweede zou [Naam medeverdachte 3], aldus de raadsman, geen oorbellen dragen en om die reden geen gaatjes in zijn oren hebben, terwijl getuige [B.] bij de door hem bedoelde persoon goudkleurige oorringetjes heeft gezien. Wat hier ook van zij, nu [B.] het expliciet heeft over een grote stevige jongen met een lengte van ongeveer 1.90 m met donker haar in een paardenstaart50 en het dossier geen aanwijzingen bevat dat er op 3 februari 2008 in café [Naam café] een andere man was met min of meer hetzelfde signalement, kan aan deze stelling van de raadsman geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. Aan dit onderdeel van het verweer zal de rechtbank dus ook voorbijgaan. Ten derde zou de getuige [B.] gelet op zijn positie in het café geen goed zicht op de vechtpartij hebben gehad, omdat dit zicht hem door de bar zou zijn ontnomen. Hierover heeft [B.] echter verklaard dat hij aan de lichaamsbewegingen van de mannen uit de groep kon zien dat ze de op de grond liggende persoon aan het trappen waren, waarbij hij een voet van [Naam slachtoffer] om de hoek van de bar zag liggen en zag dat deze persoon op een gegeven moment niet meer bewoog51. Dit onderdeel van het verweer slaagt dus evenmin.
[Naam medeverdachte 4]
4.4.19 [Naam medeverdachte 4] heeft wisselend verklaard over zijn aandeel bij de vechtpartij. Aanvankelijk heeft hij gezegd dat hij de avond van 3 februari 2008 niet in [Naam café] is geweest en dat hij uit de krant heeft vernomen van de vechtpartij52. Enkele dagen later heeft hij verklaard dat hij er niet zeker van is of hij er die avond is geweest, maar dat het wel best zo kan zijn53. Ruim een week daarna heeft [Naam medeverdachte 4] verklaard dat hij er wél is geweest, maar dat hij niet betrokken was bij de vechtpartij en slechts “wat rond het gebeuren heeft gelopen”54.
4.4.20 Dat [Naam medeverdachte 4] geen aandeel in de vechtpartij heeft gehad, acht de rechtbank echter niet aannemelijk. Zij baseert zich daarbij op het volgende. Getuige [T.] heeft verklaard te hebben gezien dat, toen [Naam slachtoffer] door [Naam medeverdachte 3] werd geslagen, [Naam medeverdachte 4] met [Naam verdachte 2] op [Naam slachtoffer] is afgestormd en hem vervolgens heeft geschopt. Ook zou [Naam medeverdachte 4] hebben geslagen55. Daarop is [Naam medeverdachte 4] met de groep weggelopen, waarbij hij een capuchon heeft opgezet56. Hierop doorgevraagd ter terechtzitting van 9 oktober 2008 heeft getuige [T.] gezegd er zeker van te zijn te hebben gezien dat [Naam medeverdachte 4] [Naam slachtoffer] heeft geschopt57. In de lijn van die verklaring heeft getuige [V.] gezien dat [Naam medeverdachte 4] met [Naam verdachte 2] en [Naam medeverdachte 3] op [Naam slachtoffer] is afgestormd en dat zij hem allen meerdere malen met vuisten op het gezicht en het lichaam hebben geslagen. Daarbij zou [Naam slachtoffer] het podium op zijn geslagen. Toen [Naam slachtoffer] enkele ogenblikken later van het podium afviel en op de grond viel, maakten [Naam medeverdachte 4], [Naam medeverdachte 3] en [Naam verdachte 2] trappende bewegingen in de richting van [Naam slachtoffer]. Dat trappen gebeurde heel hard en snel achter elkaar58. Gelet op deze verklaringen staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [Naam medeverdachte 4] [Naam slachtoffer] heeft geslagen en geschopt.
4.4.21 Hieraan doet niet af dat de verklaring van getuige [DV.] ontlastend is ten aanzien van de rol van [Naam medeverdachte 4] bij de vechtpartij59, in die zin dat deze uiteindelijk heeft verklaard dat [Naam medeverdachte 4] “absoluut niks” heeft gedaan en dat hij heeft gezien dat [Naam medeverdachte 4] net het café binnenkwam, toen de vechtpartij was gestopt en de groep het café wilde verlaten. Die verklaring valt immers niet te rijmen met hetgeen [Naam medeverdachte 4] uiteindelijk zelf heeft verklaard, te weten dat hij op een meter afstand van [Naam slachtoffer] en achter de mannen stond die hem aan het mishandelen waren om te kijken of er vrienden van hem in nood waren60.
4.4.22 Het verweer van de raadsman van [Naam medeverdachte 4] dat getuige [F.] heeft verklaard dat zij [Naam medeverdachte 4] niet bij de vechtpartij heeft gezien61 treft geen doel om reden dat zij anders dan andere getuigen (zie rechtsoverweging 4.4.12 en 4.4.13) evenmin heeft gezien dat [Naam verdachte 2] een kruk ter hand heeft genomen en daarmee in de richting van [Naam slachtoffer] heeft geslagen. Zij heeft in dit verband verklaard dat zij helemaal gefixeerd was op het trappen van de groep en daardoor niet op de gezichten van de personen die [Naam slachtoffer] trapten heeft gelet.62.
4.4.23 Wat de door de raadsman betwiste betrouwbaarheid van de getuige [V.] betreft overweegt de rechtbank dat niet valt in te zien dat de enkele door de raadsman van [Naam medeverdachte 4] aangevoerde omstandigheid dat deze heeft verklaard iets te hebben gezien wat andere getuigen niet hebben gezien, niet impliceert dat deze getuige onbetrouwbaar is. Wat de betrouwbaarheid van getuige [T.] betreft verwijst de rechtbank kortheidshalve naar hetgeen zij hierover heeft overwogen in rechtsoverwegingen 4.4.6 t/m 4.4.9.
[Naam medeverdachte 1]
4.4.24 Naar het oordeel van de rechtbank heeft [Naam medeverdachte 1] een beslissend aandeel gehad in het ontstaan en het verloop de vechtpartij. De rechtbank baseert dat oordeel op het navolgende. Nadat er wat wrijving was ontstaan over het leunen en slaan op de gokkast van [Naam medeverdachte 7], heeft [Naam medeverdachte 1] [Naam slachtoffer] als eerste geslagen en hem naar buiten geduwd, aldus de getuige [BV.]63. Diens verklaring daarover wordt ondersteund door hetgeen de getuigen [V.] en [T.] over het eerste incident hebben verklaard, namelijk dat zij hebben gezien dat de kale Molukker met de tatoeage in de nek [Naam slachtoffer] een klap heeft gegeven64 dan wel dat deze samen met anderen [Naam slachtoffer] met vuisten heeft geslagen65. Nadat [Naam slachtoffer] weer was binnengekomen en een schoppende beweging naar [Naam medeverdachte 1] had gemaakt, heeft [Naam medeverdachte 1] hem volgens de verklaring van getuige [V.] hard geslagen, waaronder met een vuist in het gezicht, nog voordat hij [Naam medeverdachte 1] had aangeraakt66. Deze getuige heeft ook gezien dat [Naam medeverdachte 1] samen met anderen trappende bewegingen maakte in de richting van waar [Naam slachtoffer] op de grond lag, althans hij leidde uit de schokkende bewegingen die deze personen maakten af dat zij aan het trappen waren. Ook de getuigen [DV.] en [T.] hebben gezien dat [Naam medeverdachte 1] [Naam slachtoffer] heeft geslagen, geschopt en trappende bewegingen naar hem heeft gemaakt toen hij al op de grond lag67.
4.4.25 [Naam medeverdachte 1]s eigen verklaring, te weten dat hij [Naam slachtoffer] niet heeft aangeraakt, dan wel [Naam slachtoffer] alleen van zich heeft afgeduwd toen die op hem af kwam gevlogen68, acht de rechtbank in het licht van de getuigenverklaringen niet aannemelijk. De rechtbank houdt het er dus voor dat [Naam medeverdachte 1] [Naam slachtoffer] heeft geslagen, waaronder met zijn vuisten, geschopt en getrapt en dat hij, door [Naam slachtoffer] als eerste te slaan, de initiator van het geweldsincident is geweest.
Medeplegen doodslag
4.4.26 Alle verdachten is primair ten laste gelegd dat zij zich hebben schuldig gemaakt aan het medeplegen van doodslag. Nu de officier van justitie en de verdediging van mening verschillen over de exacte toedracht van het gebeuren, wordt naar het oordeel van de rechtbank een zwaar accent gelegd op het begrip ‘medeplegen’. Gelet hierop ligt het in de rede aan de hand van rechtspraak en literatuur69 enkele overwegingen te wijden aan dit begrip.
4.4.27 Van medeplegen van doodslag is sprake indien alle verdachten dit feit gezamenlijk hebben gepleegd. Deze vorm van daderschap is dezelfde als die van het individuele plegen: de medepleger wordt als dader bestraft.
4.4.28 Medeplegen veronderstelt een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachten. Die samenwerking is gericht op de totstandkoming van het strafbare feit. Aan de totstandkoming van dit feit dient de medepleger substantieel bij te dragen om als zodanig te kunnen worden aangemerkt70.
4.4.29 Wat betreft het eerste onderdeel, de bewuste samenwerking, geldt het volgende. Niet nodig is dat de rollen van verdachten vóór het plegen van het delict in overleg worden verdeeld, bijvoorbeeld door het maken van een plan. Ook op het moment van het plegen van het feit kan een bewuste samenwerking ontstaan. Daarbij kan het om seconden gaan. Voldoende is een wederzijds begrijpen, ook zonder woorden, een op het moment van de handeling weten samen te werken tot hetzelfde resultaat. Bewuste samenwerking houdt in dat het opzet zowel op de samenwerking moet zijn gericht als op het resultaat van die samenwerking (het strafbare feit). Met andere woorden: er is een dubbel opzetvereiste. Over het opzet volgt hierna nog meer.
4.4.30 In de rechtspraak is de nadruk gaandeweg komen te liggen op het tweede onderdeel, de nauwe samenwerking of gezamenlijke uitvoering. Daarvoor is niet vereist dat alle medeplegers uitvoeringshandelingen plegen. Wel dient de samenwerking tussen hen intensief te zijn, om medeplegen te onderscheiden van medeplichtigheid. In het algemeen zijn de medeplegers ‘lijfelijk’ aanwezig op de plaats waar het strafbare feit gepleegd wordt, maar dat hoeft niet. Niet nodig is dat de medeplegers een vaste rolverdeling hebben. Het kan van toevallige omstandigheden afhangen wie welke handelingen verricht. Evenmin is nodig dat achteraf precies kan worden gereconstrueerd wie van de medeplegers welk onderdeel van het geheel voor zijn rekening heeft genomen71. Van nauwe samenwerking kan sprake zijn, indien men zich, bijvoorbeeld, bij de feitelijke gedraging van de medepleger aansluit, de ander of anderen aanspoort of hen doelgericht getalsmatig versterkt. Maar ook niet ingrijpen, daar waar de situatie dit verlangt, of zich niet distantiëren door gelegenheid tot de gedragingen te bieden of daarbij behulpzaam te zijn, zijn elementen die de nauwe samenwerking of gezamenlijke uitvoering kunnen inkleuren.
4.4.31 Met betrekking tot het opzet merkt de rechtbank nog in het bijzonder op dat die uit de aard van de gedraging en de gevolgen daarvan kan worden afgeleid. Daarbij hoeft de handeling van de medepleger geen voorwaarde (‘conditio sine qua non’) te zijn voor het intreden van het strafrechtelijke gevolg. De bewustheid van de medepleger op hetgeen hij met de andere medepleger doet, mag worden afgeleid uit de kennis die hij op het moment van zijn gedraging – en niet achteraf, na het lezen van het
dossier – bezat. Dit betekent dat, indien sprake is van een nauwe en volledige samenwerking, niet relevant is of – bijvoorbeeld in geval van een doodslag in vereniging – de medepleger al dan niet de uiteindelijke dood van het slachtoffer heeft bewerkstelligd.
Kwalificatie [Naam verdachte 2], [Naam medeverdachte 3], [Naam medeverdachte 4] en [Naam medeverdachte 1]
4.4.32 Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat [Naam verdachte 2], [Naam medeverdachte 3], [Naam medeverdachte 4] en [Naam medeverdachte 1] zich hebben schuldig gemaakt aan het medeplegen van doodslag op [Naam slachtoffer]. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.4.33 De rechtbank stelt voorop dat uit de vaststaande feiten eenduidig kan worden afgeleid dat [Naam verdachte 2], [Naam medeverdachte 3], [Naam medeverdachte 4] en [Naam medeverdachte 1] zodanig intensief hebben samengewerkt, dat sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking bij het plegen van doodslag op [Naam slachtoffer]. Hiervoor is naar het oordeel van de rechtbank doorslaggevend dat genoemde verdachten alle vier uitvoeringshandelingen hebben gepleegd, hoewel dat op zichzelf niet vereist is om tot medeplegen te komen, zoals reeds is overwogen in rechtsoverweging 4.4.30. Toen [Naam medeverdachte 1] [Naam slachtoffer] in het gezicht had geslagen na diens terugkomst in het café, hebben [Naam verdachte 2], [Naam medeverdachte 3] en [Naam medeverdachte 4] zich bij deze handelingen aangesloten door gezamenlijk en min of meer gelijktijdig [Naam slachtoffer] te slaan en te trappen. Daarbij heeft [Naam verdachte 2] nog met een barkruk in de richting van [Naam slachtoffer] geslagen. Uit de toegebrachte verwondingen van [Naam slachtoffer], met name die van het hoofd, leidt de rechtbank af dat [Naam verdachte 2], [Naam medeverdachte 3], [Naam medeverdachte 4] en [Naam medeverdachte 1] opzettelijk, zij het in voorwaardelijke zin, [Naam slachtoffer] hebben gedood. Dat achteraf niet exact kan worden gereconstrueerd wie van de verdachten welk lichaamsdeel van [Naam slachtoffer] – het hoofd of het lichaam – heeft geraakt, werpt hier geen ander licht op. Immers, door in sterke mate bij te dragen aan het toebrengen van letsel aan [Naam slachtoffer] en zich daarvan niet te distantiëren, hebben [Naam verdachte 2], [Naam medeverdachte 3], [Naam medeverdachte 4] en [Naam medeverdachte 1] bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [Naam slachtoffer] aan een of meer van de door (een van) hen toegebrachte verwondingen zou komen te overlijden. Dat de geweldshandelingen plotseling zijn ontstaan, doet er niet aan af dat het medeplegen op bewust niveau heeft plaatsgevonden. Een plan of het voeren van overleg is hiervoor immers niet nodig. Een ‘split second’ voor of tijdens de geweldshandelingen is voldoende. In die luttele tijd zijn [Naam verdachte 2], [Naam medeverdachte 3], [Naam medeverdachte 4] en [Naam medeverdachte 1] naar het oordeel van de rechtbank dan ook tot bewuste samenwerking gekomen.
4.4.34 De raadsman van [Naam verdachte 2] heeft aangevoerd dat deze pas later, toen [Naam slachtoffer] al op de grond lag, betrokken is geweest bij de vechtpartij. Gelet op de bevindingen van de patholoog dr. Kubat is het hoogst onwaarschijnlijk dat het slaan en schoppen op dat moment nog fataal is geweest. Volgens de raadsman van [Naam verdachte 2] kunnen diens handelingen dan ook niet hebben geleid tot de dood van [Naam slachtoffer]. Dit verweer slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Nog daargelaten of het juist is dat [Naam verdachte 2] zich pas later bij de vechtenden heeft gevoegd – er zijn twee getuigen die hebben gezien dat [Naam verdachte 2] al eerder betrokken was72 – is gelet op de bewuste en nauwe samenwerking tussen [Naam verdachte 2], [Naam medeverdachte 3], [Naam medeverdachte 4] en [Naam medeverdachte 1] niet relevant door wiens handelingen [Naam slachtoffer] uiteindelijk is komen te overlijden. Het voorwaardelijk opzet van [Naam verdachte 2] was er immers al; hij kon, uitgaande van de veronderstelling dat hij inderdaad pas later betrokken raakte, er in redelijkheid niet vanuit gaan dat de fatale klap al was uitgedeeld.
Feiten 2 en 3
4.4.35 Op 5 februari 2008 treft de politie73 tijdens de doorzoeking van de woning van [Naam verdachte 2] in de meterkast en de ouderlijke slaapkamer munitie en verdovende middelen, te weten MDMA en amfetamine74, aan. Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut75 blijkt dat MDMA en amfetamine is aangetoond. Voorts blijkt uit het proces-verbaal relaterende het onderzoek aan de munitie76 dat de aangetroffen kogelpatronen, munitie zijn in de zin van artikel 1, eerste lid, onder 4e gelet op artikel 2, tweede lid, van de Wet wapens en munitie. [Naam verdachte 2] komt niet voor in het, bij de Politie Limburg-Zuid in gebruik zijnde, bestand van legale vuurwapen- en munitiebezitters.
4.4.36 [Naam verdachte 2] heeft op 10 oktober 2008 ter terechtzitting verklaard dat hij de verantwoordelijkheid neemt voor de munitie en de verdovende middelen die in zijn woning zijn aangetroffen77.
4.4.37 Naar het oordeel van de rechtbank kan het onder 2 en 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [Naam verdachte 2]
feit 1 primair:
op 3 februari 2008 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met anderen, [Naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededaders die [Naam slachtoffer] getrapt en geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [Naam slachtoffer] is overleden;
feit 2:
hij op 5 februari 2008 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, voorhanden heeft gehad een hoeveelheid kogelpatronen van categorie III;
feit 3:
hij op 5 februari 2008 in de gemeente Geleen, gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 7,4 gram van een materiaal bevattende MDMA en 31,9 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde MDMA en amfetamine middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. [Naam verdachte 2] zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1 primair:
medeplegen van doodslag;
feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
[Naam verdachte 2] is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan [Naam verdachte 2] op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht [Naam verdachte 2] te veroordelen tot een gevangenisstraf van niet langer dan vier jaren, zelfs indien de rechtbank het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen acht.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
6.3.1 Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van [Naam verdachte 2], zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
6.3.2 [Naam verdachte 2] en zijn medeverdachten hebben zich schuldig gemaakt aan doodslag op [Naam slachtoffer]. Zij hebben [Naam slachtoffer] het meest fundamentele recht van een mens, namelijk het recht op leven, ontnomen. In het voorgaande is voldoende aan de orde gekomen op welke even plotselinge als gruwelijke wijze zij dat hebben gedaan.
6.3.3 De rechtbank heeft geprobeerd zich een voorstelling te maken van hoe men tot een dergelijke daad kan komen. Zij heeft zich afgevraagd hoe iemand ertoe komt een ander, naar aanleiding van een futiliteit als het leunen of slaan op de gokkast van een ander, zo te slaan als in deze zaak is gebeurd en hoe anderen ertoe komen om zich daarbij, zonder zich van iets of iemand rekenschap te geven, aan te sluiten, mee te doen met slaan en schoppen, om een barkruk te pakken en daarmee ook een slaande beweging te maken, alles zelfs als het slachtoffer weerloos en bloedend op de grond ligt en niet meer beweegt.
6.3.4 De rechtbank kan zich daar niets bij voorstellen. De totale ongeremdheid waarmee [Naam verdachte 2] en zijn medeverdachten deze geweldsexplosie hebben laten plaatsvinden, kan niet verklaard worden en is daardoor extra beangstigend. Zij geeft dan ook zeer te vrezen voor de toekomst, wanneer zich bij [Naam verdachte 2] of bij anderen weer een futiliteit zal voordoen die alle remmen los zal maken.
6.3.5 De rechtbank rekent [Naam verdachte 2] en zijn medeverdachten zeer zwaar aan dat zij zich zo hebben laten gaan en dat zij zichzelf niet in bedwang hebben weten te houden.
6.3.6 De gewelddadigheden en de daaruit voortvloeiende dood van [Naam slachtoffer] hebben groot persoonlijk leed teweeggebracht voor zijn familie en naaste omgeving, die ook nog eens geruime tijd in onzekerheid hebben verkeerd over het lot van hun dierbare. Dat is onder meer tot uitdrukking gekomen in de verklaring die de dochter van [Naam slachtoffer] ter terechtzitting heeft afgelegd. Daar komt nog bij dat een feit als het onderhavige – tijdens een gezellige carnavalsavond, in een openbare gelegenheid, ten aanschouwen van een ieder – in hoge mate bijdraagt tot de algemene gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Een willekeurige persoon wordt het slachtoffer van zinloos geweld, hetgeen impliceert dat zulks in principe een ieder en op elk moment kan overkomen. De burger kan zich tegen dit geweld niet wapenen, waardoor de algemene gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de samenleving (nog verder) worden gevoed. Daarmee strekken de gevolgen van deze daad zich veel verder uit dan alleen tot het slachtoffer.
6.3.7 Deze overwegingen leiden tot de conclusie dat aan [Naam verdachte 2] een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur moet worden opgelegd. De rechtbank heeft in de verschillende informatiesystemen gezocht naar vergelijkbare gevallen, maar die zijn nauwelijks voorhanden. Daarom heeft de rechtbank als uitgangspunt voor de bestraffing van [Naam verdachte 2] de volgende elementen meegewogen:
* het strafbare feit heeft zich afgespeeld in een openbare gelegenheid;
* er waren meer daders tegen één slachtoffer;
* het ging om niets;
* [Naam verdachte 2] heeft volledig redeloos gehandeld;
* er was een wapen in het spel, te weten een barkruk.
Dit alles brengt de rechtbank bij een uitgangspunt van een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar.
6.3.8 [Naam verdachte 2] heeft documentatie op het gebied van levensdelicten: hij is in 1997 veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar voor onder meer doodslag. Hij is voorts degene geweest die niet geschroomd heeft een barkruk te pakken en die als een wapen te gebruiken door daarmee in de richting van [Naam slachtoffer] te slaan. Dat hij deze niet met de barkruk geraakt heeft acht de rechtbank in dit verband van ondergeschikt belang. De recidive en het hanteren van een barkruk zijn elementen die een fors hogere straf dan het uitgangspunt rechtvaardigen.
6.3.9 Aan de andere kant heeft de rechtbank meegewogen dat [Naam verdachte 2] oprecht en openlijk berouw heeft getoond over wat er is gebeurd. Hij is van de verdachten in deze zaak de enige geweest die de moed heeft opgebracht een brief te schrijven aan de nabestaanden van [Naam slachtoffer].
6.3.10 Alles afwegende acht de rechtbank voor [Naam verdachte 2] een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar, met aftrek van voorarrest, aangewezen. De bij hem thuis aangetroffen munitie, MDMA en amfetamine leggen naast de doodslag niet een zodanig gewicht in de schaal dat de op te leggen straf daardoor nog verhoogd dient te worden.
7 De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
7.1 De benadeelde partij [Naam benadeelde partij 1]
7.1.1 [Naam benadeelde partij 1] hebben een vordering tot schadevergoeding ingediend. Zij vorderen € 719,48, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.1.2 Volgens de officier van justitie kan, gelet op de door haar gevorderde bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde, de vordering in zijn geheel worden toegewezen.
7.1.3 De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, als [Naam verdachte 2] wordt vrijgesproken van het onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair ten laste gelegde.
7.1.4 De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan voornoemde benadeelde partij door hetgeen onder 1 is bewezen verklaard rechtstreeks schade is toegebracht tot een totaalbedrag van € 719,48, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2008, met dien verstande dat [Naam verdachte 2] daartoe hoofdelijk zal worden veroordeeld, in die zin dat als [Naam verdachte 2] betaalt de andere verdachten zullen zijn bevrijd alsmede dat als een andere verdachte betaalt [Naam verdachte 2] zal zijn bevrijd.
7.1.5 Nu [Naam verdachte 2] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens de slachtoffers [Naam benadeelde partij 1] aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen schademaatregel besloten.
7.2 De benadeelde partij [Naam benadeelde partij 2]
7.2.1 [Naam benadeelde partij 2] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. Zij vordert € 5.685,61, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.2.2 Volgens de officier van justitie kan, gelet op de door haar gevorderde bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde, de vordering in zijn geheel worden toegewezen.
7.2.3 De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, als [Naam verdachte 2] wordt vrijgesproken van het onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair ten laste gelegde.
7.2.4 De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan voornoemde benadeelde partij door hetgeen onder 1 is bewezen verklaard rechtstreeks schade is toegebracht tot een totaalbedrag van € 5.685,61, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2008, met dien verstande dat [Naam verdachte 2] daartoe hoofdelijk zal worden veroordeeld, in die zin dat als [Naam verdachte 2] betaalt de andere verdachten zullen zijn bevrijd alsmede dat als een andere verdachte betaalt [Naam verdachte 2] zal zijn bevrijd.
7.2.5 Nu [Naam verdachte 2] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer [Naam benadeelde partij 2] aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen schademaatregel besloten.
7.2.6 Nu de vorderingen van [Naam benadeelde partij 2] en [Naam benadeelde partij 3] identiek zijn, zal de rechtbank bepalen dat [Naam verdachte 2], indien door hem dan wel door één van de andere verdachten aan één van de benadeelde partijen, te weten aan [Naam benadeelde partij 2] of aan [Naam benadeelde partij 3], de vordering is voldaan, hij jegens de andere benadeelde partij bevrijdend heeft betaald.
7.3
De benadeelde partij [Naam benadeelde partij 3]
7.3.1 [Naam benadeelde partij 3] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. Hij vordert € 5.685,61, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.3.2 Volgens de officier van justitie kan, gelet op de door haar gevorderde bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde, de vordering in zijn geheel worden toegewezen.
7.3.3 De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, als [Naam verdachte 2] wordt vrijgesproken van het onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair ten laste gelegde.
7.3.4 De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan voornoemde benadeelde partij door hetgeen onder 1 is bewezen verklaard rechtstreeks schade is toegebracht tot een totaalbedrag van € 5.685,61, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2008, met dien verstande dat [Naam verdachte 2] daartoe hoofdelijk zal worden veroordeeld, in die zin dat als [Naam verdachte 2] betaalt de andere verdachten zullen zijn bevrijd alsmede dat als een andere verdachte betaalt [Naam verdachte 2] zal zijn bevrijd.
7.3.5 Nu [Naam verdachte 2] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer [Naam benadeelde partij 3] aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen schademaatregel besloten.
7.3.6 Nu de vorderingen van [Naam benadeelde partij 2] en [Naam benadeelde partij 3] identiek zijn, zal de rechtbank bepalen dat [Naam verdachte 2], indien door hem dan wel door één van de andere verdachten aan één van de benadeelde partijen, te weten aan [Naam benadeelde partij 2] of aan [Naam benadeelde partij 3], de vordering is voldaan, hij jegens de andere benadeelde partij bevrijdend heeft betaald.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 47, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.5 is omschreven;
- spreekt [Naam verdachte 2] vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder
5 is omschreven;
- verklaart [Naam verdachte 2] strafbaar;
Straffen
- veroordeelt [Naam verdachte 2] tot een gevangenisstraf van 8 jaren;
- bepaalt dat de tijd die [Naam verdachte 2] voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt [Naam verdachte 2] tot betaling aan de benadeelde partij [Naam benadeelde partij 1], [Adres benadeelde partij 1], van € 719,48 en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2008 tot aan de dag der algehele voldoening en wel hoofdelijk, in die zin dat als [Naam verdachte 2] betaalt de andere verdachten zullen zijn bevrijd alsmede dat als een andere verdachte betaalt [Naam verdachte 2] zal zijn bevrijd;
- veroordeelt [Naam verdachte 2] tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan [Naam verdachte 2] de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [Naam benadeelde partij 1] € 719,48 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 14 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, [Naam verdachte 2] niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt [Naam verdachte 2] tot betaling aan de benadeelde partij [Naam benadeelde partij 2], [Adres benadeelde partij 2], van € 5.685,61 en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 3 februari 2008 tot aan de dag der algehele voldoening en wel hoofdelijk, in die zin dat als [Naam verdachte 2] betaalt de andere verdachten zullen zijn bevrijd alsmede dat als een andere verdachte betaalt [Naam verdachte 2] zal zijn bevrijd;
- veroordeelt [Naam verdachte 2] tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan [Naam verdachte 2] de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [Naam benadeelde partij 2] € 5.685,61 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 113 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, [Naam verdachte 2] niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- bepaalt dat [Naam verdachte 2], indien door hem dan wel door één van de andere verdachten aan één van de benadeelde partijen, te weten aan [Naam benadeelde partij 2] of aan [Naam benadeelde partij 3], de vordering is voldaan, hij jegens de andere benadeelde partij bevrijdend heeft betaald;
- veroordeelt [Naam verdachte 2] tot betaling aan de benadeelde partij [Naam benadeelde partij 3], [Adres benadeelde partij 3], van € 5.685,61 en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 3 februari 2008 tot aan de dag der algehele voldoening en wel hoofdelijk, in die zin dat als [Naam verdachte 2] betaalt de andere verdachten zullen zijn bevrijd alsmede dat als een andere verdachte betaalt [Naam verdachte 2] zal zijn bevrijd;
- veroordeelt [Naam verdachte 2] tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan [Naam verdachte 2] de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [Naam benadeelde partij 3] € 5.685,61 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 113 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, [Naam verdachte 2] niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- bepaalt dat [Naam verdachte 2], indien door hem dan wel door één van de andere verdachten aan één van de benadeelde partijen, te weten aan [Naam benadeelde partij 2] of aan [Naam benadeelde partij 3], de vordering is voldaan, hij jegens de andere benadeelde partij bevrijdend heeft betaald.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.H.A.F.M. Krol, voorzitter, mr. P.H.M. Kuster en mr. Th.A.J.M. Provaas, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.L.P. Biesmans, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 24 november 2008.
-----------------------------------------------------------------------------
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 3 februari 2008 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [Naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) die [Naam slachtoffer] getrapt, geslagen en/of met een barkruk, in elk geval met een hard voorwerp, op diens hoofd en/of tegen diens lichaam geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [Naam slachtoffer] is overleden;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 3 februari 2008 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten het café [Naam café] [Adres café], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [Naam slachtoffer], welk geweld bestond uit het trappen, slaan en/of met een barkruk, in elk geval met een hard voorwerp, op het hoofd en/of tegen het lichaam van die [Naam slachtoffer] slaan, waarbij hij, verdachte, die [Naam slachtoffer] heeft getrapt en/of (met die barkruk) heeft geslagen, welk door hem gepleegd geweld de dood van die [Naam slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 3 februari 2008 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon genaamd [Naam slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel ((onder meer) een hartstilstand en/of ernstig
(hoofd-)letsel), heeft toegebracht, door opzettelijk genoemde [Naam slachtoffer] te trappen, te slaan en/of met een barkruk, in elk geval met een hard voorwerp, op diens hoofd en/of tegen diens lichaam te slaan, terwijl het feit de dood van die [Naam slachtoffer] tengevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 05 februari 2008 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, voorhanden heeft gehad een hoeveelheid kogelpatronen, in elk geval munitie in de zin van de Wet Wapens en Munitie van categorie III;
3.
hij op of omstreeks 5 februari 2008 in de gemeente Geleen, gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid, groot ongeveer 7,4 gram en/of een hoeveelheid, groot ongeveer 31,9 gram, in elk geval hoeveelheden of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of N-ethyl MDA (=MDEA) en/of amfetamine, zijnde MDMA, N-ethyl MDA (=MDEA) en amfetamine (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
-----------------------------------------------------------------------------
1 [Naam slachtoffer], geboren op [Geboortegegevens slachtoffer].
2 Zie het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van de Regiopolitie Limburg-Zuid, Divisie Regionale Recherche, Team Grootschalige Opsporing, proces-verbaalnummer 2008015449, opgemaakt door [Naam verbalisant], brigadier/dossiervormer, gesloten en ondertekend op 21 maart 2008, met bijlagen en aanvullingen. Dit proces-verbaal en de daarbij gevoegde bijlagen en aanvullingen zijn doorlopend genummerd. Waar in de voetnoten van dit vonnis wordt verwezen naar een paginanummer, is de nummering van dit proces-verbaal met zijn bijlagen en aanvullingen bedoeld. De als bijlagen bij dit proces-verbaal gevoegde processen-verbaal zijn alle op ambtseed dan wel -belofte opgemaakt.
3 Verklaringen van [BV.], p. 107, 115.
4 Verklaringen van [SI.], p. 197, [DV.], p. 219, [CW.], p. 241, [V.], p. 380.
5 [Naam verdachte 2], geboren op [Geboortegegevens verdachte 2].
6 [Naam medeverdachte 7], geboren op [Geboortegegevens medeverdachte 7].
7 [Naam medeverdachte 3], geboren op [Geboortegegevens medeverdachte 3].
8 [Naam medeverdachte 4], geboren op [Geboortegegevens medeverdachte 4].
9 [Naam medeverdachte 1], geboren op [Geboortegegevens medeveradchte 1].
10 [Naam medeverdachte 6], geboren op [Geboortegegevens medeverdachte 6].
11 [Naam medeverdachte 5], geboren op [Geboortegegevens medeverdachte 5].
12 Verklaringen van [DV.], p. 107, [DV.] bij de rechter-commissaris d.d. 11 februari 2008, p. 222, [V.], p. 368, [Naam medeverdachte 7], pvttrz 10 oktober 2008,
13 Verklaringen van [AB.], p. 86, [DV.] bij de rechter-commissaris d.d. 11 februari 2008, p. 223, [T.], p. 471, [Naam medeverdachte 3], p. 4866.
14 Verklaringen van [DV.], p. 109, [DV.] bij de rechter-commissaris d.d. 11 februari 2008, p. 223, [T.], p. 471, [H.], p. 637.
15 Verklaring van [Naam verdachte 2], pvttrz 10 oktober 2008.
16 Verklaring van [Naam medeverdachte 3], p. 4867.
17 Proces-verbaal relaterende o.m. het overlijden van [Naam slachtoffer], p. 777.
18 Het deskundigenrapport d.d. 8 augustus 2008, van dr. B. Kubat, arts en patholoog, en haar verklaring ttrz van 10 oktober 2008.
19 Idem.
20 Verklaringen van [DV.], p. 219 e.v., [V.], p. 368 e.v.
21 Verklaring van [V.], p. 374 e.v.
22 Proces-verbaal van bevindingen, p. 1550.
23 Verklaringen van [T.], p. 471, [DV.] bij de rechter-commissaris d.d. 11 februari 2008.
24 Verklaringen van [AB.], p. 100, [V.], p. 368.
25 Proces-verbaal van bevindingen, p. 70, verklaring van [DV.] bij de rechter-commissaris d.d. 11 februari 2008, p. 219, 223, 225.
26 Verklaring [V.], p. 368.
27 Proces-verbaal van bevindingen, p. 4810.
28 Verklaring [T.], p. 472.
29 Verklaring [T.], p. 489.
30 Zie o.m. “Herinneren door getuigen”, G. Wolters in “Het recht van binnen”, Kluwer 2002, p. 397 e.v.
31 Idem, p. 409.
32 Idem, p. 402.
33 Verklaring ttrz 10 oktober 2008.
34 Pv aantreffen en bemonsteren barkruk, nummer FO-35 d.d. 8 juli 2008 pagina 2
35 Deskundigenrapport NFI, zaaknummer 2008.02.15.070 d.d. 19 mei 2008, pagina 13/33 en 14/33
36 Pv aantreffen en bemonsteren barkruk, nummer FO-35 d.d. 8 juli 2008 pagina 2
37 Verklaring [T.] bij de rechter-commissaris d.d. 21 juli 2008.
38 Verklaringen [F.], p. 658, 660, bij de rechter-commissaris d.d. 24 april 2008.
39 Verklaring [DV.] bij de rechter-commissaris d.d. 11 februari 2008.
40 Verklaring [V.], p. 369.
41 Verklaring [H.], p. 638.
42 Verklaring [H.], p. 639.
43 Verklaring [Naam medeverdachte 3], p. 4867.
44 Verklaring van [T.], p. 472.
45 Verklaring van [DV.] bij de rechter-commissaris d.d. 11 februari 2008.
46 Verklaring van [DV.], p. 225.
47 Verklaring van [V.], p. 369 en 370.
48 Verklaring van [B.] bij de rechter-commissaris d.d. 22 juli 2008.
49 Verklaring van [B.], p. 603-607.
50 Verklaring van [B.], p. 604.
51 Verklaring van [B.], p. 605.
52 Verklaring van [Naam medeverdachte 4] bij de rechter-commissaris d.d. 14 februari 2008.
53 Verklaring van [Naam medeverdachte 4], p. 1479.
54 Verklaring van [Naam medeverdachte 4], p. 1500.
55 Verklaring van [T.], p. 472.
56 Verklaring van [T.] bij de rechter-commissaris d.d. 21 juli 2008 en proces-verbaal van fotoconfrontatie, p. 489.
57 Verklaring [Naam medeverdachte 4], pvttrz 9 oktober 2008
58 Verklaring [V.], p. 368 t/m 370 en proces-verbaal van fotoconfrontatie, p. 392.
59 Verklaring van [DV.] bij de rechter-commissaris d.d. 11 februari 2008, p. 225 en de verklaring van [DV.] bij de rechter-commissaris d.d. 26 augustus 2008.
60 Verklaring van [Naam medeverdachte 4], p. 1500.
61 Verklaring van [F.] bij de rechter-commissaris d.d. 24 april 2008.
62 Verklaring van [F.], p. 659.
63 Verklaringen [DV.] bij de rechter-commissaris d.d. 11 februari 2008, p. 223.
64 Verklaring [T.], p. 471.
65 Verklaring [V.], p. 368.
66 Verklaring [V.], p. 369.
67 Verklaringen [DV.] bij de rechter-commissaris d.d. 11 februari 2008, p. 224-225, [T.], p. 471, 4768.
68 Verklaring ttrz 9 oktober 2008.
69 Gebruik is gemaakt van:
- J. Remmelink, Mr. D. Hazewinkel-Suringa’s Inleiding tot de studie van het Nederlandse strafrecht, 15de druk, Deventer 1996;
- J. de Hullu, Materieel Strafrecht, 3de druk, Deventer 2006;
- T.J. Noyon/G.E. Langemeijer, Het wetboek van strafrecht, bewerkt door J. Remmelink, losbladig, 7de druk, Deventer
70 Zie het inmiddels klassiek geworden HR 29 oktober 1934, NJ 1934 (Wormerveerse brandstichting-arrest).
71 HR 17 november 1981, NJ 1983, 84; HR 17 december 1985, NJ 1986, 427; HR 15 april 1986, NJ 1986, 740; HR 11 februari 1997, NJ 1997, 440.
72 Verklaringen van [F.], p. 658 t/m 660, [V.], p. 369 en bij de rechter-commissaris d.d. 25 april 2008 en 1 oktober 2008.
73 Pv van bevindingen van 6 februari 2008, p. 1191-1194;
74 (NFI codes 368.117/01 en 368.127/02) Pv van 15 februari 2008, p. 1234 en 1235.
75 (NFI codes 368.117/01 en 368.127/02) Aanvraag onderzoek Nederlands Forensisch Instituut van 15 februari 2008, p. 1236-1238 en het deskundigenrapport van Ing. P.H. Walinga;
76 Pv relaterende een onderzoek aan munitie van 19 maart 2008, p. 1228-1230;
77 Pvttrz d.d. 10 oktober 2008;