a) Verweerder heeft scherpe kritiek op de wijze van procesvoering door verzoekster. Haar verzoekschrift is uitermate summier en verwijst alleen naar producties en die producties zijn dan ook nog eens onvolledig. Volgens vaste jurisprudentie dient de verzoekende partij een goed onderbouwd en zorgvuldig gegrond verzoekschrift in te dienen, bij gebreke waarvan het verzoek dient te worden afgewezen. Door de wijze van procesvoering van verzoekster ziet verweerder zich gedwongen om zekerheidshalve zijnerzijds het complete dossier voor te leggen.
b) Die processuele kritiek betreft ook het feit dat verzoekster op 4 september 2008 producties instuurt waarvoor elke grond ontbreekt in het verzoekschrift.
c) Dat zich een verandering van omstandigheden voordoet die een beëindiging op de kortst mogelijke termijn noodzakelijk maakt en dat die problemen volgens verzoekster bestaan uit “het lesgeven en in de samenwerking”, is onjuist.
d) Verzoekster heeft verweerder per 22 april 2008 geschorst. De Commissie van Beroep voor het Katholiek Primair Onderwijs in Nederland heeft op 13 mei 2008 het beroep van verweerder tegen het schorsingsbesluit gegrond verklaard, onder meer overwegende: “Aan de onderliggende schorsing kunnen de gestelde ongewenste intimiteiten niet ten grondslag worden gelegd. In de eerste plaats zijn deze feiten niet voor appellant (= thans verweerder, ktr) kenbare wijze, in de schriftelijke bevestiging van de schorsing opgenomen, maar bovendien zou dat ook niet aangaan, omdat verweerster (=thans verzoekster, ktr), na kennisneming van de klacht, geen enkele onderzoeksactiviteit naar de klacht heeft verricht. Als deze klacht als grondslag voor de schorsing wordt geëcarteerd resteert het gestelde over het functioneren over een reeks van jaren. Daaromtrent moet echter worden overwogen dat onvoldoende functioneren vóór oktober 2004, alleen al gelet op de rehabilitatie, geen rol kan spelen en met betrekking tot de periode daarna geldt, dat geen enkel voor appellant (= thans verweerder, ktr) negatief functioneringsgesprek of beoordelingsgesprek is gehouden, althans daarvan is niet gebleken. Daarmee is, wat er ook zij van de overgelegde verklaringen, het onvoldoende functioneren niet deugdelijk en behoorlijk vastgesteld. (…) Verweerster (= thans verzoekster, ktr) zal appellant (= thans verweerder, ktr) na overleg naar vermogen dienen te rehabiliteren.”
e) Per 20 mei 2008 heeft (thans) verzoekster (thans) verweerder opnieuw geschorst. Dat schorsingsbesluit is vervolgens weliswaar ingetrokken, maar ook het beroep van (thans) verweerder tegen dat besluit werd door de Commissie van Beroep gegrond verklaard. Ook nu werd weer bepaald dat verzoekster verweerder moest rehabiliteren. Verzoekster heeft dat nagelaten. Na de zomervakantie heeft verzoekster verweerder opnieuw geschorst per 18 augustus 2008. Gelet op het inmiddels ingediende verzoekschrift tot ontbinding heeft verweerder geen beroep meer ingesteld tegen die schorsing.
f) Voor zover de arbeidsrelatie onherstelbaar is verstoord, is dat geheel en al te wijten aan verzoekster.
g) Het is onbegrijpelijk dat verzoekster, na 3 zulke duidelijke beslissingen van de Commissie van Beroep op 11 juli 2008 een verzoekschrift indient, gebaseerd op feiten en argumenten zoals die reeds voorheen door de Commissie van Beroep zijn bekritiseerd.
h) Met de brief van 4 september 2008 tracht verzoekster haar verzoekschrift aan te passen c.q. aan te vullen via de inbreng van het onderzoeksrapport naar vermeende ongewenste intimiteiten. Dat hoort processueel niet en bovendien ontkent verweerder de beweerdelijke ongewenste intimiteiten en vindt hij het onderzoek erg onzorgvuldig.
i) Vervolgens gaat verweerder uitgebreid en aan de hand van overgelegde producties vanaf pagina 4 in op zijn functioneren tot 2001 (pagina 4), zijn functioneren van maart 2001 tot 9 januari 2004 (pagina 5-9), zijn functioneren van 9 februari 2004 tot 26 maart 2008 (pagina 9-29). In vogelvlucht, samengevat door de kantonrechter: tot 2001 “een vlekkeloos arbeidsverleden” van 26/27 jaar; in 2001 een outplacementtraject; als dat niets oplevert, gaat verweerder in 2002 weer als docent aan de slag op een school van verzoekster in Rothem; een positief functioneringsgesprek is er op 5 mei 2003; een plotselinge schorsing op 13 januari 2004; op 4 juni 2004 bepaalt de Commissie van Beroep het beroep van thans verweerder tegen dat schorsingsbesluit gegrond en dient verzoekster verweerder te rehabiliteren; partijen sluiten op 29 oktober 2004 een rehabilitatieconvenant, waarin is opgenomen dat geen sprake is geweest van disfunctioneren en dat partijen in goed overleg zullen uitzien naar een plek voor verweerder op een andere school; verweerder krijgt ook een persoonlijk ontwikkelingsplan, met begeleiding van [naam begeleider] (medewerker Onderwijsbegeleidingsdienst Consent); de eindevaluatie van dat begeleidingstraject is positief; op 5 juli 2005 is er weer een beoordelingsgesprek dat resulteert in een voldoende beoordeling die tendeert naar ruim voldoende; van basisschool De Plenkert gaat verweerder naar De Triangel (Ulestraten) en Franciscus (Treebeek), met ingang van schooljaar 2005/2006; ook in dat schooljaar zal op zijn verzoek verweerder worden begeleid door [naam begeleider], via 7 coachingsgesprekken; die coaching verloopt prima, er is een positief gesprek met de personeelsadviseur [naam personeelsadviseur] op 27 januari 2006, er is met [naam personeelsadviseur] een positieve eindevaluatie van de coaching (“gezien de uitkomsten van dit evaluatiegesprek is de dreiging van een ontslag weg…”), een beoordelingsgesprek over 2005/2006 vindt verzoekster kennelijk niet nodig; ook in 2006/2007 werkt verweerder op genoemde 2 scholen en is er kennelijk geen beoordelingsgesprek nodig; tijdens het schooljaar 2007/2008 heeft verzoekster verweerder op 26 maart 2008 laten weten dat een klacht over ongewenst intiem gedrag van verweerder naar leerlingen toe, is binnengekomen; vervolgens is het traject van de schorsingen en de procedures bij de Commissie van Beroep gaan lopen (dat hierboven reeds aan de orde kwam).
j) Wat betreft het onderzoek naar ongewenst intiem gedrag van verweerder, merkt verweerder op dat het onderzoek onzorgvuldig is gebeurd; het is onduidelijk wat voor handelingen er zijn gepleegd door verweerder en bij wie en in welke omstandigheden en daardoor heeft verweerder zich ook niet kunnen verweren. Dat hij kinderen in groepsverband (bijvoorbeeld bij gymnastiek) wel eens een aai over de bol of een tik tegen de billen heeft gegeven, geeft verweerder wel toe, maar hij ontkent ooit onder een hemdje van een kind te hebben gezeten of over een bil van een kind te hebben geaaid.
k) Gelet op een en ander vindt verweerder dat hij bij een eventuele ontbinding van de arbeidsovereenkomst in aanmerking komt voor een brutovergoeding van € 314.000,00 volgens de zogenaamde kantonrechtersformule (met C=2), en met veroordeling van verzoekster in de proceskosten.