ECLI:NL:RBMAA:2008:BG2047

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
28 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08 / 1650 + AWB 08 / 1651 + AWB 08 / 1660 + AWB 08 / 1661 + AWB 08 / 1666 + AWB 08/ 1667
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van bouwvergunning voor seniorenwoningen in Valkenburg aan de Geul

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht op 28 oktober 2008 uitspraak gedaan over de verzoeken om een voorlopige voorziening in het kader van een bouwvergunning voor 21 seniorenwoningen in Valkenburg aan de Geul. Het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul had eerder een bouwvergunning verleend op basis van een vrijstelling van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Verzoekers, bewoners van de omgeving, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, met name vanwege zorgen over de bouwmassa, het gebrek aan parkeerplaatsen en de aantasting van hun privacy.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de beroepsgronden van verzoekers tegen de bouwmassa niet aannemelijk zijn, maar dat de andere twee gronden wel slagen. Er is onvoldoende bewijs dat de privacy van de omwonenden niet onevenredig wordt aangetast en er is geen inzicht gegeven in de gedachtegang van de gemeente bij het verlenen van de vrijstelling van de parkeernorm. Hierdoor heeft de voorzieningenrechter besloten om het bestreden besluit en de bouwvergunning te schorsen, en partijen te adviseren om in overleg te treden over mogelijke oplossingen.

De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat de welstandscommissie positief heeft geadviseerd over het bouwplan, maar dat dit advies niet voldoende is om de zorgen van de verzoekers te negeren. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij het verlenen van bouwvergunningen, vooral wanneer deze gevolgen hebben voor de leefomgeving van omwonenden. De rechter heeft de gemeente ook veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummers: AWB 08 / 1650 + AWB 08 / 1651 + AWB 08 / 1660 + AWB 08 / 1661 + AWB 08 / 1666 + AWB 08 / 1667
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht op de verzoeken om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in de gedingen van
i) [verzoeker 1],
ii) [verzoeker 2],
iii) [verzoeker 3] en twaalf anderen,
allen wonend te Valkenburg aan de Geul, verzoekers,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenburg aan de Geul,
verweerder.
Datum bestreden besluit: 21 oktober 2008
Kenmerk: No. BR/7075
1.Procesverloop
Bij besluit van 22 januari 2008, verzonden 13 februari 2008, heeft verweerder aan de stichting "Stichting Wonen Zuid" (hierna: Wonen Zuid) vrijstelling verleend op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) voor het realiseren van 21 seniorenwoningen op het perceel kadastraal bekend als gemeente Houthem, sectie A, nummer 2729, plaatselijk bekend [adres] te Valkenburg aan de Geul (hierna: het perceel). Bij besluit van gelijke datum, verzonden 13 februari 2008, heeft verweerder met gebruikmaking van deze vrijstelling een bouwvergunning verleend voor dit bouwplan.
Tegen deze besluiten hebben verzoekers bezwaar gemaakt bij verweerder. Tevens hebben zij de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij brieven van 6 oktober 2008 respectievelijk 7 oktober 2008 verzocht ter zake een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Met toepassing van artikel 8:26, eerste lid, van de Awb heeft de voorzieningenrechter Wonen Zuid in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen, van welke gelegenheid zij gebruik heeft gemaakt.
De verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening zijn gevoegd behandeld ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank op 23 oktober 2008, waar verzoeker sub i) bijgestaan door mr. R.G. Poel, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam, verzoeker sub ii) bijgestaan door mr. A.F.G. Jeurissen, advocaat te Maastricht en verzoeker sub iii) zijn verschenen. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mr. G. Goossens, ambtenaar in dienst van de gemeente. Voorts is ter zitting Wonen Zuid, vertegenwoordigd door P.J. Uiterwijk, als belanghebbende gehoord.
Naar aanleiding van de mededeling van verweerder ter zitting dat inmiddels bij besluit van 21 oktober 2008, verzonden 23 oktober 2008, de bezwaren van verzoekers ongegrond zijn verklaard en de aan Wonen Zuid verleende vrijstelling en bouwvergunning is gehandhaafd, heeft de voorzieningenrechter het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verzoekers op de voet van het bepaalde in artikel 8:81, vijfde lid, van de Awb in de gelegenheid te stellen beroep bij de rechtbank in te stellen.
Van die gelegenheid hebben verzoekers gebruikt gemaakt, zodat de bij brieven van 6 oktober 2008 en 7 oktober 2008 ingediende verzoeken om voorlopige voorziening gelijkgesteld worden met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
2.Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voor het treffen van een voorlopige voorziening vereiste onverwijlde spoed volgt uit de aard van de zaak. Wonen Zuid is inmiddels begonnen met de uitvoering van het bouwplan en wenst ook niet te wachten op de uitspraak in de bodemprocedure. Op zichzelf is dat het goede recht van elke vergunninghouder, maar daardoor staat tegelijkertijd ook vast dat verzoekers niet zonder nadeel van betekenis de bodemprocedure kunnen afwachten. Daarmee staat de voorzieningenrechter thans voor de vraag of verweerder bij het besluit van 21 oktober 2008 de bij besluiten van 22 januari 2008 verleende vrijstelling en bouwvergunning terecht heeft gehandhaafd. Voor zover die toets overigens meebrengt dat door de voorzieningenrechter een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft dat oordeel naar zijn aard een voorlopig karakter en is dat - voor de bodemrechter - niet bindend in die procedure.
Ingevolge het bestemmingsplan "Kernen Valkenburg aan de Geul" rust op het perceel, waarop het bouwplan betrekking heeft, de bestemming "bedrijfsdoeleinden 1". Niet in geschil is – en de voorzieningenrechter sluit zich daarbij aan – dat het bouwplan in strijd is met dat bestemmingsplan. Gelet op het bepaalde in artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet, moest de bouwvergunning derhalve reeds op die grond geweigerd worden en kon deze, gezien artikel 46, derde lid, van de Woningwet, slechts worden verleend nadat vrijstelling is verleend. De aanvraag is daarom terecht mede aangemerkt als een verzoek om vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO. Er bestaat onvoldoende grond voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat verweerder zich ten onrechte bevoegd heeft geacht ten behoeve van het bouwplan vrijstelling van het vigerend bestemmingsplan verlenen.
De voorzieningenrechter passeert vooralsnog de door verzoekers aangevoerde beroepsgronden van procedurele aard, zoals, maar niet uitsluitend, de vraag welke stukken aan de bouwaanvraag ten grondslag hebben gelegen. Wat verzoekers daaromtrent tot dusver hebben aangevoerd geeft in ieder geval geen aanleiding te veronderstellen dat op voorhand moet worden aangenomen dat de vrijstelling en de bouwvergunning in de bodemprocedure niet in stand zullen blijven. Hiermee is overigens niet gezegd dat de vraag of die procedurele beroepsgronden doel treffen uit beeld verdwijnt. Uiteindelijk zal in de bodemprocedure definitief moeten worden beantwoord of verzoekers in dat opzicht het gelijk aan hun zijde vinden.
Tijdens de behandeling van de verzoeken om voorlopige voorziening ter zitting is naar voren gekomen, dat de bezwaren van verzoekers tegen het bouwplan vooral zijn gericht tegen de bouwmassa, het gebrek aan parkeerplaatsen op eigen terrein waarin het bouwplan voorziet en de dreigende aantasting van het recht op privacy van de omwonenden.
Verzoekers hebben in verband met hun bezwaren tegen de bouwmassa aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat het bouwplan op deze plaats en in deze omgeving een te massaal karakter heeft. Aan een goede stedenbouwkundige en ruimtelijke inpassing zou, in de ogen van verzoekers, meer recht worden gedaan wanneer het bouwplan zou voorzien in grondgebonden woningbouw van maximaal twee bouwlagen. Daarmee zou het bouwplan ook in de pas lopen met hetgeen in het vigerende bestemmingsplan overigens voor woonbebouwing toelaatbaar wordt geacht.
De voorzieningenrechter is in de eerste plaats van oordeel dat het beoogde gebruik van het bouwplan (woonfunctie) ten opzichte van de ruime gebruiksmogelijkheden die het vigerend bestemmingsplan "Kernen Valkenburg aan de Geul" ter plaatse reeds biedt, minder ingrijpend is voor omwonenden. Wat de bebouwingsmogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan betreft heeft het volgende te gelden. Niet in geschil dat de bouw plaatsvindt achter de op de bestemmingskaart aangegeven bebouwingsgrens en dat deze grens niet wordt overschreden door het bouwplan. Ingevolge het vigerende bestemmingsplan zou het perceel waarop het bouwplan is geprojecteerd voor 100% van het bebouwingsvlak mogen worden bebouwd. Met andere woorden: op dit hele vlak zou aaneengesloten binnen de bestemming "bedrijfsdoeleinden 1" passende bebouwing zijn toegestaan, met dien verstande dat een maximale goothoogte van acht meter in acht behoort te worden genomen. Het door verzoekers aangevochten bouwplan, dat uit drie bouwlagen bestaat en is voorzien van een plat dak, heeft daarentegen een bouwhoogte van 10,3 meter. Op zichzelf is dat hoger dan de voorheen ter plaatse aanwezige bebouwing, en ook hoger dan de maximaal toegestane goothoogte, maar verzoekers mogen hierbij niet uit het oog verliezen dat in het kader van de te verlenen vrijstelling en de daarbij tegen elkaar af te wegen belangen ook betekenis toekomt aan de mogelijkheden die het vigerende bestemmingsplan reeds biedt. Die mogelijkheden voorzien erin dat ter plaatse een binnen de bestemming "bedrijfsdoeleinden 1" passend bouwwerk wordt gerealiseerd (met een goothoogte van acht meter in twee bouwlagen mét een kap) dat qua bouwhoogte uiteindelijk zelfs hoger is dan de bouwhoogte van het aangevochten bouwplan. Een en ander betekent dat de afwijking van het aangevochten bouwplan ten opzichte van de bebouwingsmogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan toch minder groot is dan verzoekers willen doen voorkomen.
Daarnaast kan ook de voorzieningenrechter niet eraan voorbij zien dat de welstandscommissie (uiteindelijk) positief heeft geadviseerd over het uiterlijk en de plaatsing van het bouwplan, waarbij de welstandscommissie ook acht heeft geslagen op de positie van het bouwplan in relatie tot de omgeving. Daarop gelet en gelet op hetgeen verzoekers omtrent de welstand hebben aangevoerd, bestaat voorshands geen grond voor het oordeel dat dit advies op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Daarbij komt mede betekenis toe aan de omstandigheid dat het door verzoekers omtrent het uiterlijk en de plaatsing van het bouwwerk is gesteld niet met een deskundigenrapport is onderbouwd.
Bij die stand van zaken acht de voorzieningenrechter het, mede gelet op de bebouwingsmogelijkheden die het vigerende bestemmingsplan ter plaatse reeds biedt, voorshands niet aannemelijk dat in de bodemprocedure zal worden uitgemaakt dat de beroepsgronden van verzoekers tegen de bouwmassa doel zullen treffen.
Dat is anders met de beroepsgronden die verzoekers hebben geformuleerd tegen het verlies aan privacy en het vanwege het bouwplan door Wonen Zuid te realiseren aantal parkeerplaatsen op eigen terrein.
Zonder al te veel omhaal van woorden mag er wel van worden uitgegaan dat het bouwplan een vermindering van privacy voor verzoekers zal meebrengen. Dat geen sprake is van een onevenredige aantasting van de privacy staat evenwel niet vast. Die aantasting acht verweerder, kennelijk, afdoende gecompenseerd door het mondeling compromis dat blijkens het besluit van 21 oktober 2008 tot tevredenheid van alle partijen daarover is gesloten. Van een compromis en de in dat kader gemaakte afspraken geven de stukken evenwel geen blijk. De standpunten die verzoekers tot dusver omtrent het verlies van privacy hebben betrokken geven in ieder geval onvoldoende grond te veronderstellen dat de zaak naar tevredenheid is opgelost en ook de opmerking van de bezwaarschriftencommissie die verweerder heeft geadviseerd afspraken met omwonenden te maken vanwege de problematiek rond de erfafscheidingen en de grondkering doen niet vermoeden dat de tevredenheid van verweerder door verzoekers wordt gedeeld. Daarop gelet is de voorzieningrechter van oordeel dat de vraag of verweerder bij het verlenen van de vrijstelling de betrokken belangen in redelijkheid heeft afgewogen en in het bijzonder of verweerder daarbij de belangen van Wonen Zuid om het bouwplan in ongewijzigde vorm toe te staan, zwaarder heeft kunnen laten wegen dan de daarmee niet op voorhand verenigbare belangen van verzoekers, in dit stadium niet met voldoende zekerheid valt te beantwoorden.
Verzoekers bestrijden voorts terecht dat onvoldoende vast staat dat aan de als gevolg van het bouwplan toegenomen parkeerbehoefte tegemoet kan worden gekomen door de 27 parkeerplaatsen op eigen terrein waarin het bouwplan voorziet.
Bij de beoordeling of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient verweerder rekening te houden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan. De consequenties van het bouwplan dat de gemeente voornemens is tot ontwikkeling te brengen op de locatie [adres ] moeten daarom buiten beschouwing blijven.
In artikel 2.5.30 van de Bouwverordening van de gemeente Valkenburg aan de Geul wordt voor wat betreft parkeergelegenheid bij gebouwen verwezen naar de in bijlage 13 van de verordening gevoegde en van overeenkomstige toepassing verklaarde door de raad vastgestelde beleidsnota parkeernormen Valkenburg aan de Geul van 17 december 2007 (versie 1.1). Het doel van de beleidsnota parkeernormen is als volgt geformuleerd: "Het vaststellen van gemeentelijke parkeernormen voor nieuwe ruimtelijke plannen en projecten in de gemeente Valkenburg aan de Geul om in de toekomst in een parkeerbehoefte te kunnen voorzien en waar mogelijk de bereikbaarheid en de leefbaarheid te bevorderen.". Één van de uitgangspunten, die daarbij worden gehanteerd, is dat een nieuw bouwinitiatief geen parkeerproblemen mag veroorzaken in de omgeving.
Vast staat – daarover bestaat ook geen verschil van mening – dat de nieuwe door de raad in 2007 vastgestelde parkeernormen meebrengen dat, vanwege de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan, thans dient te worden uitgegaan van een benodigd aantal parkeerplaatsen van 35 in plaats van de 27 parkeerplaatsen, waarvan verweerder ten tijde van het besluit van 22 januari 2008 uitging. Tijdens de behandeling van de verzoeken ter zitting heeft Wonen Zuid gesteld en aan de hand van een handmatige schets voldoende aannemelijk gemaakt inmiddels 27 in plaats van slechts 21 parkeerplaatsen op eigen terrein te kunnen realiseren. Bij het besluit van 21 oktober 2008 heeft verweerder vervolgens, mede onder verwijzing naar het maatschappelijk belang, vrijstelling verleend van de verplichting om in verband met het bouwplan 35 parkeerplaatsen te realiseren, onder de voorwaarde dat op het perceel 27 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Tevens heeft verweerder aan Wonen Zuid in dat kader de verplichting opgelegd de parkeerdruk in de omgeving van het perceel te onderzoeken en wel binnen zes maanden na het verzenden van het besluit van 21 oktober 2008. Daarbij heeft verweerder aangekondigd dat, indien uit het onderzoek mocht blijken dat het aantal parkeerplaatsen van 27 toch niet voldoende is, alsnog de parkeernorm van 2007 zullen worden gehanteerd (lees: 35 parkeerplaatsen), met de daaraan verbonden verplichting voor Wonen Zuid om alsdan gelden in het daarvoor bestemde gemeentelijke parkeerfonds te storten, waarmee de gemeente vervangende parkeerplaatsen in de omgeving kan realiseren.
Uit het bestreden besluit en gelet op het verhandelde ter zitting moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter worden afgeleid dat verweerder, zonder daar een onderzoek naar te hebben gedaan, het standpunt huldigt dat het bouwplan op afdoende wijze in de toegenomen parkeerbehoefte kan voorzien, met dien verstande dat verweerder daarvoor wel noodzakelijk heeft geacht vrijstelling te verlenen van de geldende parkeernorm. Verweerder is er echter niet in geslaagd, niet in het bestreden besluit en evenmin ter zitting, zelfs maar bij benadering enig inzicht te verschaffen in zijn bij het verlenen van de vrijstelling van de geldende parkeernorm gevolgde gedachtegang. De enkele verwijzing naar het maatschappelijke belang acht de voorzieningenrechter daarvoor onvoldoende. Bovendien moet voorshands ervan worden uitgegaan dat, naar verzoekers onweersproken hebben gesteld, de parkeerdruk in de omgeving van de openbare weg Vroenhof groot is en dat die druk door het bouwplan zeker niet zal afnemen. Daar komt bij dat, zoals door verweerder ter zitting is verklaard, op voorhand ervan moet worden uitgegaan dat alternatieven om in de omgeving van het perceel waarop het bouwplan is geprojecteerd op korte termijn eventueel benodigde extra parkeerruimte te realiseren, niet voorhanden zijn. De vraag of verweerder zich op het standpunt kan stellen dat het bouwplan ook met 27 parkeerplaatsen op eigen terrein in voldoende parkeerruimte voorziet en of verweerder, daarop gelet, in redelijkheid kon besluiten vrijstelling van de geldende parkeernorm te verlenen, valt daarmee niet met enige zekerheid te beantwoorden.
Dat ook verweerder zelf twijfels heeft over de door hem verleende vrijstelling van de parkeernorm blijkt wel uit de aan Wonen Zuid opgelegde verplichting om binnen zes maanden een onderzoek te doen naar de parkeerdruk in de omgeving van het perceel.
Aan welke normen en maatstaven dat onderzoek dient te voldoen blijft evenwel ongewis en datzelfde geldt voor de consequenties die verweerder aan de uitkomst ervan verbindt. Op voorhand moet worden aangenomen dat verweerder Wonen Zuid alsnog aan de norm van 35 parkeerplaatsen zal houden, mochten de uitkomsten van het onderzoek daartoe aanleiding geven, maar anderzijds staat reeds nu vast dat daaraan niet kan worden voldaan, nu verweerder zelf erkent dat in de omgeving (lees: op de openbare weg) op korte termijn geen extra parkeerruimte meer kan worden gerealiseerd. Onder die omstandigheden staat ook op voorhand vast dat de oplossing die verweerder voor ogen staat, door met de door Wonen Zuid in het gemeentelijke parkeerfonds gestorte gelden op korte termijn in de omgeving vervangende parkeergelegenheid aan te leggen, haar doel volledig voorbij schiet.
Een en ander brengt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat voorlopig niet alleen twijfelachtig is of en op welke wijze adequaat kan worden voorzien in de als gevolg van het bouwplan toegenomen parkeerbehoefte, maar ook, ervan uitgaande dat de uitkomsten van het door Wonen Zuid te verrichten onderzoek het verlenen van een vrijstelling van de parkeernorm noodzakelijk maken, of verweerder in redelijkheid vrijstelling van de parkeernorm kon verlenen.
Onder deze omstandigheden moet sterk worden betwijfeld dat de door verzoekers aangevochten vrijstelling en bouwvergunning in de bodemprocedure stand zullen houden. Die twijfels behoeven in stadium van het geding evenwel niet in het nadeel van verzoekers te worden uitgelegd. De voorzieningrechter acht de verzoeken om voorlopige voorziening dan ook toewijsbaar. Het bestreden besluit van 21 oktober 2008 zal daarom bij wijze van voorlopige voorziening worden geschorst evenals de vrijstelling en de bouwvergunning van 22 januari 2008 die daarbij zijn gehandhaafd.
Ter voorlichting van partijen wijst de voorzieningenrechter nog erop dat een en ander niet zonder meer betekent dat ten behoeve van het bouwplan uiteindelijk geen vrijstelling en bouwvergunning kan worden verleend. Niet in de laatste plaats daarom is de voorzieningenrechter van oordeel dat van verstandige partijen redelijkerwijs mag worden gevergd dat zij de periode dat de vrijstelling en de bouwvergunning zijn geschorst, gebruiken om binnen de grenzen van het redelijke te beproeven of de tussen hen bestaande verschillen in inzicht aan de onderhandelingstafel tot een oplossing kunnen worden gebracht. Dat is niet alleen in het belang van Wonen Zuid, die uiteraard zonder veel tijdsverlies met de bouw wensen door te gaan, maar ook in het belang van de omwonenden die in wezen het verlies van privacy als de kern van hun probleem beschouwen.
De voorzieningenrechter is ervan overtuigd dat het de slagingskans van de onderhandelingen verhoogd indien partijen alsdan enig begrip voor elkaars standpunten opbrengen. Zo mag van verzoekers worden verwacht dat zij begrijpen dat Wonen Zuid een bouwplan tot stand wil brengen, dat alleen haalbaar is binnen bepaalde financiële kaders en dat bovendien qua bouwmassa en bouwhoogte, ten opzichte van de mogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan, toch een minder grote inbreuk vormt dan verzoekers stellen. Dat verweerder in zoverre de belangen van Wonen Zuid heeft laten prevaleren boven die van verzoekers valt dan ook te billijken. In concreto betekent dit dat van verzoekers mag worden verwacht dat zij de gedachte dat het complex binnen de financiële kaders valt te realiseren met een bouwlaag minder, zullen loslaten. Blijven zij daaraan vasthouden dan moet ernstig worden betwijfeld of dat oplossing van het conflict dichterbij brengt. Van de andere kant zal ook Wonen Zuid begrip moeten opbrengen voor de belangen van verzoekers. Het bouwplan brengt voor hen als omwonenden nu eenmaal mee dat het recht op privacy wordt aangetast terwijl zij ook anderszins last zullen ondervinden, bijvoorbeeld door een toename van de parkeerdruk. Als belanghebbenden hebben zij recht erop dat verweerder de consequenties van het bouwplan inzichtelijk maakt en van Wonen Zuid mag als vergunninghouder worden verlangd dat zij, andermaal binnen de marges van het redelijke, zoveel mogelijk waarborgt dat het verlies van het recht op privacy tot het minimale beperkt blijft.
Hoewel verweerder stelt dat partijen in het verleden hierover met elkaar hebben gesproken en zelf tot een regeling zijn gekomen, geven de voorhanden stukken geen aanleiding te veronderstellen dat het geval is. Als partijen al met elkaar hebben gesproken, de voorzieningenrechter laat dat maar in het midden, tot het uiterste zijn zij daarbij klaarblijkelijk niet gegaan. Een beter bewijs dan het entameren van deze procedure is daarvoor niet te bedenken en ook het ter zitting door Wonen Zuid gedane aanbod om met elkaar te bezien in hoeverre aan de wensen van verzoekers kan worden tegemoetgekomen en de reactie daarop van de kant van verzoekers, geeft al aan dat er nog rek zit in de onderhandelingsruimte van partijen. Die ruimte zouden partijen hangende de schorsing moeten benutten. Waar partijen tot dusver niet in staat zijn geweest op eigen kracht tot een oplossing van het geschil te geraken, verdient het naar het oordeel van de voorzieningenrechter de voorkeur dat partijen, als zij aan de onderhandelingstafel aanschuiven, daarbij de tussenkomst van een onafhankelijke derde inroepen, die hen kan begeleiden bij het oplossen van het geschil. Desgewenst kan dat, ook in dit stadium van de procedure, en zelfs op hele korte termijn, een door tussenkomst van de rechtbank in te schakelen mediator zijn.
Tot slot bestaat aanleiding om verweerder met toepassing van de artikelen 8:75 en 8:84, vierde lid, van de Awb te veroordelen in de kosten, die verzoekers sub i) en sub ii) in verband met de behandeling van de verzoeken redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten worden overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op een bedrag van € 644,- (voor ieder van de verzoekers) vanwege door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de voorzieningenrechter niet gebleken.
Gelet op de artikelen 8:75, 8:82 en 8:84 van de Awb wordt als volgt beslist.
3.Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht:
1.wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit van 21 oktober 2008 alsmede de besluiten in primo van 22 januari 2008;
2.gelast dat aan verzoekers sub i), sub ii) en sub iii) de door hen betaalde griffierechten ten bedrage van € 145,- wordt vergoed door de gemeente Valkenburg aan de Geul;
3.veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekers sub i) en sub ii) begroot op (voor ieder afzonderlijk) € 644,- wegens kosten van rechtsbijstand, te vergoeden door de gemeente Valkenburg aan de Geul aan verzoekers sub i) en sub ii).
Aldus gedaan door mr. F.L.G. Geisel, rechter, in tegenwoordigheid van mr. D.H.J. Laeven als griffier en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2008.
w.g. D. Laeven w.g. Geisel
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 29 oktober 2008
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.