ECLI:NL:RBMAA:2008:BF6956

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
7 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-702888-08
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en poging tot doodslag op kind met Shakenbabysyndroom

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 7 oktober 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die zijn dochtertje heeft mishandeld en geprobeerd heeft haar te doden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 26 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zijn baby hard en onbeheerst door elkaar had geschud, wat leidde tot letsel in de vorm van het Shakenbabysyndroom. Dit syndroom is een levensbedreigende vorm van kindermishandeling die ernstige gevolgen kan hebben voor de gezondheid van een baby. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het letsel had veroorzaakt door zijn handelen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn kind meerdere keren had mishandeld door haar te knepen en te schudden, wat resulteerde in blauwe plekken en andere verwondingen. De verdachte had erkend dat hij uit frustratie en onmacht had gehandeld, maar de rechtbank vond dat dit niet kon rechtvaardigen dat hij zijn kind op deze manier had behandeld. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische kwetsbaarheid van de verdachte, zoals vastgesteld door een deskundige, en heeft besloten om een lagere gevangenisstraf op te leggen dan geëist door de officier van justitie.

De rechtbank heeft benadrukt dat de onmacht van ouders nooit mag leiden tot mishandeling van een kind en dat het handelen van de verdachte zeer ernstig was. De uitspraak is gedaan in het belang van de bescherming van het kind en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/702888-08
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 7 oktober 2008
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum verdachte],
wonende te [adres verdachte],
gedetineerd in de PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Raadsman mr. S. Weening, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 15 juli 2008 en 23 september 2008, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: geprobeerd heeft zijn kind, [naam slachtoffer], te doden, dan wel dat hij [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht;
Feit 2: zijn kind, [naam slachtoffer], meermalen heeft mishandeld.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht feit 1 in de primaire variant wettig en overtuigend bewezen. Ook acht hij wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 2 heeft begaan.
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat er sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van [naam slachtoffer] als gevolg van het Shakenbabysyndroom. Hij acht bewezen dat verdachte [naam slachtoffer] in ieder geval enige tijd met kracht door elkaar heeft geschud, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat dit uitermate gevaarlijk is voor de gezondheid van een baby. Verdachte had dit moeten weten. Hij wist immers ook dat het hoofdje van een baby ondersteund moet worden.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat verdachte moet worden vrijgesproken van de poging tot doodslag. Niet bewezen kan worden dat verdachte [naam slachtoffer] door elkaar heeft geschud; verdachte heeft deze woorden wel gebruikt in zijn bekentenis bij de politie, maar zij kunnen niet klakkeloos in een bewezenverklaring worden overgenomen.
Verder is de raadsman van mening dat er geen opzet op de dood van [naam slachtoffer] bij verdachte bewezen kan worden, ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet.
De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat het geen feit van algemene bekendheid is dat het door elkaar schudden van een baby levensbedreigend is. Verdachte wist dit ook niet, ook al wist hij wel dat het hoofdje van een baby bij het oppakken ondersteund moet worden. Bovendien heeft verdachte [naam slachtoffer] slechts heel kort geschud en is niet bekend hoe groot de kans was dat [naam slachtoffer] ten gevolge van de handeling van verdachte zou hebben kunnen overlijden.
Ook van de subsidiair bij feit 1 ten laste gelegde zware mishandeling moet verdachte worden vrijgesproken. Uit het dossier blijkt niet welke arts de retinabloedingen zou hebben vastgesteld. Daarom kunnen deze bloedingen niet bewezen worden. Bovendien blijkt uit de conclusies van radioloog [naam radioloog] ten aanzien van het subdurale hematoom, dat de subdurale effusies van [naam slachtoffer] van oudere datum zijn en mogelijk opnieuw zijn gaan bloeden. Op grond hiervan kan niet bewezen worden dat verdachte het ten laste gelegde letsel op de datum heeft toegebracht die in de tenlastelegging staat.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 2.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
In de nacht van 3 op 4 december 2007 wordt [naam slachtoffer] (dochter van verdachte, geboren op 2 oktober 2007 ) met spoed in het Atrium Medisch Centrum te Heerlen opgenomen. Verdachte verklaart dat hij ‘s nachts 112 gebeld heeft, omdat het niet goed ging met [naam slachtoffer] en zij bloed was gaan overgeven. Kort voordat [naam slachtoffer] onwel werd, heeft verdachte -zo heeft hij verklaard- haar ongeveer één minuut of in ieder geval enige tijd, met kracht, van voren naar achteren door elkaar geschud, nadat hij uit onmacht en frustratie zijn zelfbeheersing had verloren, omdat de baby was blijven huilen na een voeding. Verdachte had [naam slachtoffer] hierbij met beide handen om haar rompje vast.
In het ziekenhuis worden onder andere de volgende letsels geconstateerd:
- meerdere retinale bloedingen van het linkeroog;
- een fors subduraal hematoom;
- twee hematomen op de wreef van het linkervoetje;
- blauwe plekken op beide voetzolen;
- een fors hematoom op de rechter handrug;
- hematomen op beide handpalmen. 2
Ook in november 2007 zijn er op de poli van het Atrium Medisch Centrum en op het consultatiebureau in Landgraaf diverse blauwe plekken geconstateerd: op het hoofd, op het beentje en op de voetjes van [naam slachtoffer].
Door een arts-assistent van het ziekenhuis wordt bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) gemeld dat een aantal van de in het ziekenhuis geconstateerde letsels en symptomen van [naam slachtoffer] passen bij het Shakenbabysyndroom. Het AMK besluit de zaak aan de Raad voor de Kinderbescherming over te dragen, omdat er naast het subdurale hematoom en de retinale bloedingen die zeer verdacht zijn voor het Shakenbabysyndroom, ook meerdere hematomen zijn gezien waarvoor er geen andere verklaring gegeven kan worden dan “letsel veroorzaakt door geweld van buitenaf”.
De Raad voor de Kinderbescherming doet vervolgens onderzoek en besluit om aangifte te doen van zware mishandeling van [naam slachtoffer].
Forensisch geneeskundige [v.H.] heeft gerapporteerd dat de letsels van [naam slachtoffer] in de schedel en in het netvlies van het linkeroog zijn ontstaan door uitwendig mechanisch geweld met repeterende verplaatsing van de hersenen ten opzichte van de schedel. Deze letsels treden op bij schudden van het kind: er is daadwerkelijk sprake van het Shakenbabysyndroom. Onderliggende medische aandoeningen zijn uitgesloten. De overige blauwe plekken zijn ontstaan door uitwendig stomp mechanisch geweld.
Verdachte heeft toegegeven deze blauwe plekken ook uit frustratie en onmacht te hebben toegebracht aan [naam slachtoffer] bij meerdere gelegenheden in de periode vanaf haar geboorte op
2 oktober 2007 tot en met 4 december 2007.
Overwegingen ten aanzien van feit 1
Verdachte heeft verklaard dat hij [naam slachtoffer] met kracht van voor naar achteren, van zich af en naar zich toe, heeft geschud, waarbij hij haar met beide handen om haar rompje vast had. In zijn verhoren bij de politie heeft verdachte verklaard dat dit korte tijd, ongeveer één minuut, duurde. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat het schudden korter geduurd moet hebben, eerder enkele seconden, maar dat zijn verklaringen bij de politie op zichzelf juist zijn.
De rechtbank stelt vast dat verdachte [naam slachtoffer] in elk geval enige tijd en met zoveel kracht heeft geschud, dat zij kort daarna ernstige klachten kreeg en naar het ziekenhuis moest worden gebracht. Daar werd geconstateerd dat [naam slachtoffer] ernstig letsel had in haar hoofdje, wat paste bij het Shakenbabysyndroom. Dat er inderdaad sprake was van dit syndroom, werd later ook bevestigd. Voor de bewezenverklaring van feit 1 is het daarom niet van belang vast te stellen hoe lang het schudden exact heeft geduurd: kennelijk was het schudden door verdachte lang en heftig genoeg om het letsel te veroorzaken.
De rechtbank is ook van oordeel dat de beschrijving van het schudden die verdachte bij zijn verhoor geeft, voldoende specifiek en duidelijk is om, naar normaal taalgebruik, de woorden door elkaar (schudden) als voldoende feitelijk in de tenlastelegging en bewezenverklaring op te nemen. De rechtbank beschouwt het semantische onderscheid dat de raadsman heeft aangebracht daarom als irrelevant.
Het Shakenbabysyndroom is een levensbedreigende vorm van kindermishandeling die in een aanzienlijk aantal gevallen ook daadwerkelijk tot de dood leidt. Zowel de raadsman, als de officier van justitie, hebben ter terechtzitting relevante wetenschappelijke literatuur overgelegd over het Shakenbabysyndroom. Kennis over dit syndroom en de mogelijk dodelijke gevolgen ervan is al jaren uit algemeen toegankelijke bronnen, niet alleen uit wetenschappelijke literatuur, op eenvoudige wijze te achterhalen. De rechtbank acht het daarom een feit van algemene bekendheid dat het door elkaar schudden van een baby de dood van die baby tot gevolg kan hebben, zelfs al heeft niet iedereen van de naam van het syndroom gehoord.
Verdachte heeft [naam slachtoffer] gedurende enige tijd hard en onbeheerst door elkaar geschud. Dit, terwijl hij, volgens zijn verklaring ter terechtzitting, wist dat een baby kwetsbaar is, dat het hoofdje altijd behoedzaam ondersteund moet worden én terwijl hij besefte dat zijn onbeheerste handelen fout was.
Verdachte heeft door zo te handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [naam slachtoffer] door zijn handelen zou komen te overlijden. Met betrekking tot de aanmerkelijke kans overweegt de rechtbank nog dat het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Een nadere precisering wat de exacte kans is geweest dat [naam slachtoffer] zou komen te overlijden is voor het bewijs van het voorwaardelijk opzet niet noodzakelijk.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Omdat de rechtbank is gekomen tot een bewezenverklaring van het bij feit 1 primair ten laste gelegde, komt de rechtbank niet toe aan het beoordelen van het standpunt van de raadman ten aanzien van het bij dat feit subsidiair ten laste gelegde.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht, gelet op het bovenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1 primair
in de periode van 3 december 2007 tot en met 4 december 2007 in de gemeente Landgraaf, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer] (geboren op 2 oktober 2007) van het leven te beroven, met dat opzet die [naam slachtoffer] met kracht door elkaar heeft geschud, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
in de periode van 2 oktober 2007 tot en met 4 december 2007 in de gemeente Landgraaf, meermalen, opzettelijk mishandelend met kracht in de handjes en in de voetjes en in een beentje van zijn, verdachtes, kind, genaamd [naam slachtoffer] (geboren op 2 oktober 2007), heeft geknepen en met kracht met zijn, verdachtes, vingers tegen het gezicht van die [naam slachtoffer] heeft getikt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1 primair:
poging tot doodslag;
feit 2:
mishandeling, begaan tegen zijn kind, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Ten aanzien van verdachte is door drs. J.F.G.M. van Nunen, klinisch psycholoog en vast gerechtelijk deskundige, een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte ingesteld. Van dat onderzoek heeft deze psycholoog een rapport opgesteld, gedateerd 11 juli 2008. Het rapport vermeldt als conclusie -zakelijk weergegeven-:
- dat er bij verdachte sprake is van psychische kwetsbaarheid/zwakte en onrijpheid en een lichte persoonlijkheidsstoornis, die onder de stress van de nieuwe levenssituatie en van de zwaarwegende verantwoordelijkheid voor een jong gezin met agressief gedrag naar zijn dochtertje is gedecompenseerd;
- dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd;
- dat de kans op recidive klein is, maar dat intensieve begeleiding door en/of onder regie van de reclassering gewenst is.
De rechtbank verenigt zich met de conclusies van het rapport en maakt deze daarom tot de hare.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 24 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde toezicht en begeleiding door de reclassering, ook als dat inhoudt het volgen van een poliklinische behandeling in de vorm van agressieregulatie-therapie.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met het blanco strafblad van verdachte en met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals onder andere beschreven door psycholoog Van Nunen. De raadsman heeft de rechtbank daarom verzocht aan verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, dan de duur van het voorarrest. Daarnaast heeft de raadsman verzocht een voorwaardelijk strafdeel op te leggen in combinatie met reclasseringstoezicht om een behandeling mogelijk te maken.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van wat bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft het leven van zijn dochter [naam slachtoffer] ernstig in gevaar gebracht in de nacht van 3 op 4 december 2007. Bovendien heeft hij in die nacht en in de periode die daaraan voorafging, [naam slachtoffer] meerdere keren mishandeld.
Vrijwel alle ouders ervaren bij het verzorgen van hun jonge kinderen soms gevoelens van onmacht. Voor deze onmacht kan een ieder gemakkelijk begrip opbrengen. In het geval van verdachte kwam bij deze algemene onmacht ook nog eens de omstandigheid dat hij voorafgaand aan en kort na de geboorte van zijn dochter, geconfronteerd werd met aanzienlijke tegenslag in zijn persoonlijke leven én de omstandigheid dat hij een bijzonder grote en te zware verantwoordelijkheid droeg voor zijn gezin.
Voorop moet echter staan dat in geen enkel geval onmacht van de ouder mag leiden tot fysieke en/of geestelijke mishandeling van een kind.
Het handelen van verdachte ten opzichte van zijn jonge en weerloze kind acht de rechtbank daarom zeer ernstig, waarbij wel aangetekend moet worden dat verdachte tijdig hulp heeft ingeschakeld, nadat hij zag dat het niet goed ging met [naam slachtoffer]. Anderzijds heeft verdachte, niet kenbaar gemaakt dat hij de zorg voor zijn kind en gezin niet aankon, hoewel hij er zich van meet af aan van bewust was dat wat hij deed niet door de beugel kon.
Hij verzweeg zijn handelen ook, toen [naam slachtoffer] met spoed in het ziekenhuis werd opgenomen en in de periode dat [naam slachtoffer] in het ziekenhuis lag. Daarmee heeft hij [naam slachtoffer] aan extra risico blootgesteld, omdat hij een snelle diagnose met zijn zwijgen op zijn minst niet bespoedigde.
Naast het letsel en leed dat hij aan zijn kind heeft toegebracht, heeft hij ook bij de moeder van [naam slachtoffer] leed veroorzaakt, temeer omdat zij enige tijd ook als verdachte is aangemerkt.
Dit alles leidt ertoe dat de rechtbank in beginsel een gevangenisstraf voor een aanzienlijke duur passend vindt. De duur van een op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient ook langer te zijn dan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Hierbij heeft de rechtbank ook acht geslagen op de straffen die zijn opgelegd in vergelijkbare zaken.
De rechtbank acht het echter in deze zaak geboden af te wijken van de eis van de officier van justitie, omdat zij van oordeel is dat bij het bepalen van de strafmaat in het voordeel van verdachte rekening moet worden gehouden met de volgende persoonlijke omstandigheden:
- verdachte is niet eerder veroordeeld voor een misdrijf;
- verdachte kan als verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd op basis van de hiervoor onder 4 beschreven conclusies van psycholoog Van Nunen;
- verdachte heeft er blijk van gegeven dat hij grote spijt heeft en dat hij goed beseft hoe ernstig zijn handelen is geweest;
- verdachte heeft zich ook bereid getoond een behandeling te ondergaan om herhaling te voorkomen van wat er gebeurd is.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank het passend een lagere gevangenisstraf dan geëist op te leggen. De rechtbank zal een gevangenisstraf opleggen van 26 maanden. Tevens zal de rechtbank een aanzienlijk deel van de straf, groot 18 maanden, voorwaardelijk opleggen met de bijzondere voorwaarde, zoals door de officier van justitie gevorderd.
6 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 287, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
7 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 26 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk;
- bepaalt dat het voorwaardelijk deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit of omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland, Regio Limburg, Unit Maastricht, gevestigd te 6224 LA Maastricht, Heerderweg 25, ook als dat een poliklinische behandeling in de vorm van agressieregulatie-therapie inhoudt, zolang deze reclasseringsinstelling dit gedurende de proeftijd nodig oordeelt;
- geeft opdracht aan genoemde instelling aan verdachte bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman, voorzitter, mr. C.G.A. Wouters en mr. S.V. Pelsser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P. Jansen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 7 oktober 2008