RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/703506-07
Datum uitspraak: 25 september 2008
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 28 augustus 2007,
9 november 2007, 30 januari 2008, 15 april 2008, 17 juni 2008 en 11 september 2008 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[Naam verdachte],
geboren te [Geboortegegevens verdachte],
wonende te [Woonadres verdachte],
thans gedetineerd in de PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Aan de verdachte is na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 5 januari 2007 tot en met 18 januari 2007, in elk geval in de maand januari van het jaar 2007, in de gemeente Nuth, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [Naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s) na kalm beraad en rustig overleg, voornoemde [Naam slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp in diens borst(streek), in elk geval in diens lichaam gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [Naam slachtoffer] is overleden;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 5 januari 2007 tot en met 18 januari 2007, in elk geval in de maand januari van het jaar 2007, in de gemeente Nuth, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk [Naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s), voornoemde [Naam slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp in diens borst(streek), in elk geval in diens lichaam gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [Naam slachtoffer] is overleden;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 5 januari 2007 tot en met 18 januari 2007, in elk geval in de maand januari van het jaar 2007, in de gemeente Nuth, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [Naam slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met voornoemd oogmerk voornoemde [Naam slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp in diens borst(streek), in elk geval in diens lichaam heeft/hebben gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 5 januari 2007 tot en met 18 januari 2007, in elk geval in de maand januari van het jaar 2007 in de gemeente Nuth, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [Naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [Naam slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp in diens borst(streek) heeft/hebben gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 5 januari 2007 tot en met 18 januari 2007, in elk geval in de maand januari van het jaar 2007, in de gemeente Nuth, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [Naam slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s), voornoemde [Naam slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp in diens borst(streek), in elk geval in diens lichaam gestoken en/of gesneden, terwijl het feit de dood van voornoemde [Naam slachtoffer] tengevolge heeft gehad.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de primair ten laste gelegde moord op [Naam slachtoffer] heeft begaan. Op basis van de verklaringen van de verdachte acht de officier van justitie bewezen dat de verdachte de drie steken, waaronder de dodelijke steek, heeft toegebracht aan [Naam slachtoffer].
Voorafgaand aan de steekpartij heeft de verdachte in het café ruzie gekregen met [Naam slachtoffer] en is hij in opgefokte toestand vanuit het café naar de bovenwoning van [Naam slachtoffer] en [Naam medeverdachte] gegaan. In deze agressieve toestand heeft de verdachte bewust een mes gepakt en naar [Naam slachtoffer] en [Naam medeverdachte] geroepen: “who the fuck is first”. Vervolgens heeft de verdachte [Naam slachtoffer] in de woonkamer en daarna in de keuken gestoken. Omdat aan het herhaaldelijk steken een dreigen met een mes vooraf is gegaan, is er een moment van bezinning geweest, zodat er sprake is van kalm beraad en rustig overleg.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geconcludeerd tot vrijspraak van de moord, dan wel doodslag op [Naam slachtoffer]. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte [Naam slachtoffer] slechts één keer heeft gestoken, maar dat deze steek niet de fatale steek kan zijn geweest. De verklaring van de verdachte bij zijn 13e en 14e verhoor dat hij [Naam slachtoffer] mogelijk meermalen gestoken heeft, kan niet leiden tot een bewezenverklaring, omdat deze verklaring vals is en overig (forensisch) bewijs ontbreekt. Volgens de raadsman is er sprake van een coerced-internalized false confession. De raadsman heeft de rechtbank verzocht nader onderzoek te laten verrichten naar de totstandkoming van deze bekennende verklaring van de verdachte, indien zij de zienswijze van de raadsman niet deelt.
De raadsman heeft eveneens geconcludeerd tot vrijspraak van de meer subsidiair ten laste gelegde poging tot moord, omdat de verdachte slechts een einde wilde maken aan een ruzie tussen [Naam slachtoffer] en medeverdachte [Naam medeverdachte], waarna hij [Naam slachtoffer] raakte met het mes toen deze opsprong van de bank. Hieruit kan geen voorbedachte rade worden afgeleid, temeer omdat de verdachte zich vervolgens om [Naam slachtoffer] heeft willen bekommeren en wilde kijken of hij [Naam slachtoffer] ook daadwerkelijk verwond had.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de ten laste gelegde poging tot doodslag en het toebrengen van zwaar lichamelijk letstel, de dood ten gevolge hebbend.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank beschouwt de navolgende feiten als vaststaand:
Op 18 januari 2007 is in een muurkast op een niet-verhuurde kamer in het kamerverhuurbedrijf/bovenwoning boven café [Naam café] te Nuth het stoffelijk overschot aangetroffen van [Naam slachtoffer]. Het lichaam bevond zich reeds zover in staat van ontbinding dat gebitsidentificatie nodig was om de identiteit vast te stellen.
In de borst van [Naam slachtoffer] werden drie messteken aangetroffen, toegebracht bij leven. Twee messteken bevonden zich rechts op de borst, één beenwaarts en één hoofdwaarts, en waren volgens de patholoog-anatoom niet dodelijk. De derde messteek was beenwaarts met een insteek in de linkerkamer van het hart. Volgens de patholoog van het NFI heeft deze insteek de dood veroorzaakt. Na het toebrengen van deze steek moet het slachtoffer binnen enkele seconden tot minuten zijn overleden als gevolg van massaal bloedverlies en hartfunctiestoornis.
Op het hoofd van [Naam slachtoffer] bevond zich een groot hematoom aan de rechterslaap, eveneens bij leven toegebracht, dat de kenmerken heeft van uitwendig mechanisch stomp, botsend geweld.
In de maag van [Naam slachtoffer] is deels verteerd voedsel aangetroffen. In het deskundigenrapport van het NFI wordt aangegeven dat 90% van het ingenomen vast voedsel binnen vier uren de maag doorloopt. Hoewel deze tijd indicatief is, verbindt de rechtbank aan het rapport de conclusie dat [Naam slachtoffer] in een periode van ongeveer vier uur vóór zijn dood gegeten moet hebben.
Op 6 januari 2007 rond 21:30 uur heeft [Naam slachtoffer] café [Naam café] bezocht en is daar gebleven totdat hij door getuige [H.] om ongeveer 01:15 uur naar huis werd gestuurd. Om 01.45 uur is [Naam slachtoffer] voor het laatst door getuige [H.] in leven gezien. In de periode van 21:30 uur tot 01:45 uur is niet gezien dat [Naam slachtoffer] het in het rapport beschreven voedsel eet.
Uit het forensisch onderzoek blijkt dat in de woonkamer geen bloed van [Naam slachtoffer] is aangetroffen. Wel blijkt uit het sporenonderzoek dat een groot gedeelte van de vloer van de keuken, de linkermuur, het afstapje en de linkerzijkant van de wasmachine besmeurd zijn geweest met bloed en dat het bloed is weggemaakt/gepoetst. Tevens werd een zichtbaar bloedspattenpatroon aangetroffen achter de leidingen van de linkermuur en de wasmachine. Het bloed in de keuken blijkt afkomstig te zijn van [Naam slachtoffer].
Het bloedspattenpatroon duidt erop dat in de omgeving van het afstapje, laag bij de vloer één of meerdere krachtinwerkingen op bloed hebben plaatsgevonden; dit kan duiden op het slaan in vloeibaar bloed.
Op de bij de linkermuur van de keuken aangetroffen bezem en fles allesreiniger is ook bloed van [Naam slachtoffer] aangetroffen. De aangetroffen emmer en vloerwisser lieten bij het luminol-onderzoek ook sporen van bloed zien. In de aangetroffen emmer werd een schuursponsje gevonden. De schoonmaaksporen op het behang naast de wasmachine maken het waarschijnlijk dat er met de grijze kant van dit sponsje over de muur is gewreven. Op het sponsje is biologisch materiaal aangetroffen dat het DNA bevatte van [Naam medeverdachte]. Ook bevatte het sponsje bloed, dat zeer waarschijnlijk van [Naam slachtoffer] afkomstig was.
Voorts is middels luminol een sleepspoor in bloed zichtbaar gemaakt, dat begint bij de deuropening van de keuken en loopt tot aan een bloedvlek, die is aangetroffen in de kamer waar het lichaam van [Naam slachtoffer] is gevonden.
Onder een schoen van [Naam medeverdachte] en op sokken van hem aan de onderkant en de binnenkant ter hoogte van de enkel, is bloed van [Naam slachtoffer] aangetroffen. Deze schoen en sokken werden bij de [Naam medeverdachte] aangetroffen bij zijn aanhouding in Valkenswaard.
Het stoffelijk overschot van [Naam slachtoffer] lag in de muurkast. Tussen het stoffelijk overschot en de deur van die kast is een dekbedovertrek opgehangen, naar de rechtbank aanneemt om het lijk aan waarneming te onttrekken. Op dit dekbedovertrek bevond zich DNA van onder andere [Naam verdachte].
In de nacht van 6 op 7 januari 2007 zijn na 01:45 uur alleen [Naam slachtoffer], [Naam medeverdachte] en [Naam verdachte] nog in de bovenwoning aanwezig.
[Naam medeverdachte] heeft een gebroken hand met letsel dat kenmerkend is voor het toedienen van een vuistslag. Hij heeft bij de politie verklaard dat hij [Naam slachtoffer] in de betreffende nacht in de bovenwoning heeft geslagen.
[Naam verdachte] heeft verklaard dat hij [Naam slachtoffer] in de woonkamer van de bovenwoning één keer heeft gestoken met een mes. Bij die verklaring blijft hij. Later verklaart hij dat hij mogelijk [Naam slachtoffer] nog twee keer heeft gestoken, één keer in de woonkamer en één keer in de keuken. Of dat echter daadwerkelijk is gebeurd, kan hij zich niet herinneren.
Op grond van het vorenstaande kan de rechtbank met betrekking tot het overlijden van [Naam slachtoffer] het volgende vaststellen:
Het tijdstip van overlijden van [Naam slachtoffer] moet kort na 01:45 uur zijn gelegen. De rechtbank beredeneert dit als volgt. Om 01:45 uur heeft getuige [H.] [Naam slachtoffer] voor het laatst in leven gezien. In de maag van [Naam slachtoffer] is bij sectie voedsel aangetroffen dat nog niet geheel verteerd was. Dat voedsel moet ingenomen zijn vóór 21:30 uur, omdat [Naam slachtoffer] daarna niets meer gegeten heeft. Omdat voedsel doorgaans binnen ongeveer 4 uur de maag doorlopen heeft, moet de dood dus wel kort na 01.45 uur zijn ingetreden.
[Naam slachtoffer] is overleden als gevolg van de messteek in de linker borststreek. Die messteek had massaal bloedverlies tot gevolg. Zeer kort na het toebrengen van deze steek is [Naam slachtoffer] overleden. De plek waar die fatale messteek is toegebracht, is de keuken, gelet op de bevindingen naar aanleiding van het forensisch onderzoek.
In de korte tijd tussen 01:45 uur en het moment van overlijden is [Naam slachtoffer] dus in ieder geval in de bovenwoning door [Naam medeverdachte] tegen het hoofd geslagen en door [Naam verdachte] gestoken.
Volgens de officier van justitie heeft [Naam verdachte] de fatale messteek toegebracht; hij heeft hieromtrent een bekennende verklaring afgelegd. Volgens de raadsman van [Naam verdachte] is er sprake van een coerced-internalized false confession ten aanzien van de als tweede en derde toegebrachte steken.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake kan zijn van een coerced-internalized false confession, een valse verklaring ten aanzien van de laatst toegebrachte steken. Ook zij heeft geconstateerd dat de bekentenissen van [Naam verdachte] ter zake door hem met een zeker voorbehoud zijn gedaan, zodat niet valt uit te sluiten dat er sprake is van een valse bekentenis.
De vraag is echter of dat onder de gegeven omstandigheden van wezenlijk belang is voor de beantwoording van de bewijsvraag.
De rechtbank heeft, gezien de uitgebrachte dagvaarding, immers te onderzoeken of er sprake is van moord, dan wel doodslag in vereniging gepleegd. In dat geval kan onder omstandigheden in het midden blijven wie wat heeft gedaan, als maar vast staat dat het door betrokkenen is gedaan (zie onder andere De Hullu, 2006, blz. 428 en HR 12 april 2005, NJ 2005, 577).
Van handelen “in vereniging” is sprake bij een nauwe en bewuste samenwerking tussen de betrokken personen, gericht op de totstandkoming van het delict. Daarnaast moet de van medeplegen verdachte persoon aan de totstandkoming van het delict een wezenlijke bijdrage hebben geleverd. Dat laatste hoeft niet te betekenen dat de van medeplegen verdachte persoon ook een daadwerkelijk uitvoerder moet zijn. Ook een andere rol kan immers leiden tot de conclusie dat de verdachte een wezenlijke bijdrage aan de voltooiing van het delict heeft geleverd.
Nauwe en bewuste samenwerking zal doorgaans het resultaat zijn van vooraf gemaakte afspraken. Noodzakelijk is dat niet. Ook tijdens de feitelijke gedraging kan er nauwe samenwerking ontstaan. Zelfs niet ingrijpen of zich niet distantiëren kan leiden tot de conlusie dat van medeplegen sprake is, maar daarvoor geldt dan wel dat de van medeplegen verdachte persoon zich bewust moet zijn geweest van het plegen van het delict en dat ook moet hebben aanvaard.
In dit geval blijkt niet dat er sprake is van voorafgaande afspraken met betrekking tot het delict. Wél blijkt dat beide verdachten in een korte tijdsspanne, op dezelfde plaats, de bovenwoning, ernstig geweld hebben uitgeoefend op het slachtoffer. En één van hen heeft in dat kader de dodelijke verwonding toegebracht. Dat is onder de omstandigheden die zich in deze zaak voordoen, voldoende om te komen tot de conclusie dat de vereiste bewuste en nauwe samenwerking heeft bestaan. De rechtbank betrekt daarbij met name het navolgende.
Beide verdachten ontkennen de dood van het slachtoffer veroorzaakt te hebben. Ieder voor zich heeft wel iets gedaan, maar dat was niet dodelijk. [Naam medeverdachte] stelt dat hij geslagen heeft en daarna is gaan slapen in de woonkamer. Hij heeft derhalve geen deel gehad aan het doodsteken in de keuken en hij heeft daar ook niets van gemerkt. [Naam verdachte] zegt dat hij na het toebrengen van één steek in de woonkamer is vertrokken en [Naam slachtoffer] in leven heeft achtergelaten. De rechtbank hecht aan deze lezingen geen geloof om de navolgende redenen.
Dat [Naam medeverdachte] sliep, is ongeloofwaardig. Hij had ruzie met [Naam slachtoffer] over het geluidsniveau van de stereoinstallatie. Hij sloeg [Naam slachtoffer]. [Naam medeverdachte] verklaart ook dat hij [Naam verdachte] met een mes door de kamer heeft zien lopen. [Naam verdachte] zegt dat hij [Naam slachtoffer] één keer heeft gestoken in de woonkamer. Onder die omstandigheden prompt in slaap vallen - met een door de slag gebroken hand - is zeer onwaarschijnlijk. Bovendien is met het opruimen van de sporen, het lijk en het bloed, ongetwijfeld veel tijd heen gegaan en is dit opruimen gepaard gegaan van veel geluid. Dat [Naam medeverdachte] dat niet zou hebben gemerkt en/of gehoord, is op zijn minst onwaarschijnlijk.
Voorts blijkt uit DNA-onderzoek dat aan de onderzijde van een schoen, onder een sok en aan de rand van een sok van [Naam medeverdachte] bloedspatten zijn gevonden van [Naam slachtoffer]. Een verklaring hiervoor heeft [Naam medeverdachte] nooit gegeven. Zelf stelt [Naam medeverdachte] nooit bloed in het de bovenwoning gezien te hebben. Dan is het volgens de rechtbank ook niet waarschijnlijk dat het bloed per ongeluk - middels het lopen door bloed - op deze spullen is gekomen. Het NFI stelt eveneens dat het onwaarschijnlijk is dat het bloed op de zijkant van de sok is gekomen door contaminatie als gevolg van lopen door bloed.
Onderzoek aan de schoonmaakemmer en de spons in de keuken wijst uit dat bloed van [Naam slachtoffer] in de emmer en op de spons heeft gezeten en dat er DNA van [Naam medeverdachte] op de spons zat. De rechtbank leidt daaruit af dat deze spullen gebruikt zijn voor het opruimen van het bloed en dat [Naam medeverdachte] daarbij betrokken is geweest. Het is immers onwaarschijnlijk dat er ná het poetsen met deze spons door een onbekende derde nog DNA-sporen van [Naam medeverdachte] op de spons aangetroffen zouden worden. Waarom [Naam medeverdachte] bloedsporen zou opruimen als hij niets met de dood van het slachtoffer te maken zou hebben, is voor de rechtbank een raadsel.
Dat [Naam medeverdachte] wel degelijk meer wist van de ware toedracht van de gebeurtenissen op die avond, leidt de rechtbank verder af uit een aantal opmerkingen van [Naam medeverdachte] tegenover de politie. [Naam medeverdachte] verklaarde spontaan na een verhoor tegen een verbalisant dat [Naam slachtoffer] is gevonden in de ”spare room”. [Naam slachtoffer] is inderdaad gevonden in de muurkast van de kamer die op dat moment niet in gebruik was. Tevens heeft [Naam medeverdachte] in zijn 12e verhoor spontaan verklaard dat [Naam slachtoffer] door drie messteken om het leven was gekomen. Deze informatie kon hem op dat moment niet bekend zijn, omdat deze informatie door de politie niet was vrijgegeven. Evenmin kon deze informatie door [Naam medeverdachte] worden afgeleid uit aan hem of zijn advocaat overhandigde stukken.
Tenslotte blijkt nergens uit dat [Naam medeverdachte] zich op enige wijze verbaasd heeft over het feit dat [Naam slachtoffer], de man met wie hij de bovenwoning deelde, de volgende ochtend “verdwenen” was. Daarnaast heeft [Naam medeverdachte] wisselende en leugenachtige verklaringen gegeven voor het ontstaan van zijn gebroken hand. Dat wijst er op dat [Naam medeverdachte] de werkelijke toedracht precies kende, maar deze voor de autoriteiten verborgen wilde houden.
Ook ten aanzien van [Naam verdachte] blijkt niet dat hij zich op enige wijze zorgen maakte over het “verdwijnen” van [Naam slachtoffer], die hij nota bene blijkens zijn versie van de gebeurtenissen net nog heeft gestoken. Als [Naam slachtoffer] vermist wordt, waarschuwt [Naam verdachte] evenmin de autoriteiten. Bovendien liegt [Naam verdachte] hardnekkig, wanneer hij als getuige wordt gehoord: hij is de nacht van 6 op 7 januari na het bezoek aan het café niet eens in de bovenwoning geweest en hij heeft geen ruzie met [Naam slachtoffer] gehad. Ook deze omstandigheden wijzen erop dat ook [Naam verdachte] de precieze toedracht kende en er geen belang bij had dat die aan het licht zou komen.
[Naam slachtoffer] is in de keuken aan zijn einde gekomen. Daarna is hij naar een muurkast in een andere kamer gesleept en daar ingepakt. Of [Naam medeverdachte] dat met een gebroken hand alleen zou kunnen doen, is hoogst twijfelachtig.
Op het dekbedovertrek dat in de muurkast hing en waarachter het lichaam van [Naam slachtoffer] was verborgen, is DNA van [Naam verdachte] aangetroffen. Hoe dat DNA daarop is gekomen, kan [Naam verdachte] niet goed verklaren. De verklaring die hij hiervoor geeft, acht de rechtbank, gelet op de conclusie van het NFI, niet steekhoudend. Wél zegt [Naam verdachte] spontaan in zijn eerste verhoor dat [Naam slachtoffer] zeker vast zat (stuck), na de mededeling van de verbalisanten dat het niet prettig was om het lichaam uit de kast te halen. Dat [Naam verdachte] deze informatie over een detail heeft afgeleid uit de hem bij dat verhoor getoonde foto’s of anderszins door de politie verstrekte informatie, is de rechtbank niet gebleken. Het voorgaande betekent dat [Naam verdachte] een aandeel moet hebben gehad in het verbergen van het lijk. Waarom zou hij daarbij betrokken willen zijn, als hij niets te maken heeft met de dood van [Naam slachtoffer]? Ook daarvoor geeft [Naam verdachte] geen verklaring.
Dat [Naam verdachte] meer weet van de ware toedracht blijkt tot slot ook uit het feit dat hij in een telefoongesprek met de moeder van [Naam slachtoffer] op 12 januari 2007 - het lijk is dan nog niet gevonden - zegt: “[Naam slachtoffer] was a good guy”. Met andere woorden, [Naam verdachte] weet dan al dat [Naam slachtoffer] dood is.
Al deze niet-verklaarde omstandigheden, die gegeven de omstandigheden wel nadrukkelijk om een verklaring vragen, in combinatie met het bewijs van het feit dat beiden binnen een korte tijdsspanne ernstig geweld op [Naam slachtoffer] hebben uitgeoefend en zich daarbij kennelijk niet op een of andere wijze hebben gedistantieerd van wat de één of de ander aan uitvoeringshandelingen verrichtte, brengen de rechtbank tot de conclusie dat [Naam medeverdachte] en [Naam verdachte] het slachtoffer [Naam slachtoffer] in vereniging hebben gedood. Nu over de toedracht niet méér bekend is, kan de rechtbank niet vaststellen dat zulks gebeurd is na kalm beraad en rustig overleg. Van moord dient [Naam verdachte] dan ook te worden vrijgesproken. De rechtbank acht wel doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Nu de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde, zoals hiervoor overwogen, kan een nader onderzoek naar de totstandkoming van de bekennende verklaring van [Naam verdachte] ten aanzien van de tweede en derde steek, zoals door de raadman verzocht, achterwege blijven.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 5 januari 2007 tot en met 7 januari 2007 in de gemeente Nuth, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [Naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader, voornoemde [Naam slachtoffer] meermalen (telkens) opzettelijk met een mes in diens borststreek gestoken.
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Het bewezen verklaarde levert een strafbaar feit op dat moet worden gekwalificeerd als:
De strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van de verdachte is door drs. F. van Nunen, klinisch psycholoog en vast gerechtelijk deskundige, een onderzoek naar de geestvermogens van de verdachte ingesteld en van dat onderzoek heeft genoemde psycholoog een rapport opgemaakt, gedateerd 25 juli 2008, welk rapport als conclusie vermeldt -zakelijk weergegeven-:
- dat de verdachte ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde lijdend was aan een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van aanzienlijke psychische kwetsbaarheid, onrijpheid en een lichte persoonlijkheidsstoornis;
- dat er sprake was van alcohol- en cocaïnemisbruik;
- dat verdachtes vrij beperkte verstandelijke vermogens in aanmerking genomen dienen te worden;
- dat de verdachte voor het tenlastegelegde, indien bewezen, als verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd.
De rechtbank verenigt zich, gelet op de daarvoor gegeven gronden, met de in de rapporten gegeven conclusie en maakt deze daarom tot de hare.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf en maatregel
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de primair ten laste gelegde moord zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft geconcludeerd tot vrijspraak van de moord, dan wel doodslag op [Naam slachtoffer] en van de poging tot moord. Hij heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de meer subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag, waarbij hij gepleit heeft voor het opleggen van een gevangenisstraf van niet meer dan 36 maanden. Tevens heeft de raadsman de rechtbank verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de conclusies uit de ten aanzien van de persoon van de verdachte uitgebrachte psychologische rapportage.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en door en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf en maatregel het volgende.
De rechtbank heeft, nu zij gekomen is tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde en daarmee is afgeweken van de standpunten van de officier van justitie en de raadsman, bij de bepaling van de op te leggen straf en maatregel gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Gelet op de ernst van het feit en de bijzondere omstandigheden in deze zaak, zoals hierna overwogen, zal de rechtbank aan de conclusies in de rapportage van psycholoog Van Nunen geen bijzondere gevolgen verbinden bij het bepalen van de strafmaat.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
In het bijzonder laat de rechtbank zwaar meewegen dat de verdachte het slachtoffer van het grootste goed, diens leven, heeft beroofd. Daarnaast heeft de verdachte groot en onherstelbaar persoonlijk leed teweeggebracht bij de familie van het slachtoffer, niet alleen omdat hij nauw betrokken is geweest bij de levensberoving van [Naam slachtoffer], maar ook omdat hij geprobeerd heeft diens geweldadige dood en de toedracht ervan nadien te verbergen. Daarmee heeft hij [Naam slachtoffer]’s familie in grote onzekerheid en ongerustheid achter gelaten. De rechtbank geeft zich hierbij rekenschap van het feit dat geen enkele straf de nabestaanden met het aangerichte leed zal kunnen verzoenen.
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [Naam benadeelde partij] vordert een schadevergoeding van € 7372,61.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 6641,90 een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit, rekening houdend met een omrekening van het gevorderde bedrag van Britse ponden naar euro’s, naar de koers van de euro op de dag van de uitspraak van dit vonnis. De rechtbank acht de verdachte aansprakelijk voor de schade. Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 24c, 36f, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart dat het bewezenverklaarde een strafbaar feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf van 8 jaren;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [Naam benadeelde partij] (nabestaande van het slachtoffer [Naam slachtoffer]), p/a [Adresgegevens benadeelde partij], te betalen een bedrag van EUR 6641,90, vermeerderd met de wettelijke rente van 7 januari 2007 tot aan de dag van volledige voldoening;
- verklaart de benadeelde partij [Naam benadeelde partij] voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij [Naam benadeelde partij] (nabestaande) tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de nabestaande van het slachtoffer [Naam slachtoffer] (overledene), benadeelde partij [Naam benadeelde partij], voornoemd bedrag te betalen en bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal vervangende hechtenis zal worden toegepast naar de maatstaf van één dag voor elke volle vijftig euro van het te betalen bedrag, met dien verstande dat toepassing van die hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [Naam benadeelde partij] vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. C.M.J. van den Acker, voorzitter, mr. E.W.A. van den Berg en mr. R.A.J. van Leeuwen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 25 september 2008.