RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 08 / 292
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
[eiseres],
wonend te [plaats], eiseres,
de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Hoofdkantoor, Afdeling Recht & Beleid),
verweerder.
Datum bestreden besluit: 13 februari 2008
Kenmerk: 0892.36.658
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder een door eiseres ingediend bezwaarschrift van 10 december 2007 tegen een door verweerder genomen besluit van 27 november 2007 ongegrond verklaard.
Bij brief van 20 februari 2008 is door eiseres tegen eerstgenoemd besluit beroep ingesteld.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan eiseres gezonden, evenals het door verweerder ingediende verweerschrift.
Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 7 juli 2008, waar eiseres in persoon is verschenen, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door A. van der Weerd, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
Op 20 november 2007 heeft eiseres een aanvraag ingediend om in aanmerking te komen voor een eenmalige tegemoetkoming op basis van de Tijdelijke regeling eenmalige tegemoetkoming pensioenverevening van 8 december 2006, Stcrt. 2006, 243 (hierna de regeling).
Bij besluit van 27 november 2007 heeft verweerder de aanvraag afgewezen op de grond dat haar verzamelinkomen, bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001, over het kalenderjaar 2005 hoger is dan € 12.822,-.
Bij brief van 10 december 2007 is door eiseres een bezwaarschrift ingediend. In dat kader heeft eiseres aangevoerd dat haar verzamelinkomen altijd onder het door verweerder in zijn besluit genoemde bedrag € 12.822,- is gebleven. Zij ontkent echter niet dat het verzamelinkomen over het kalenderjaar 2005 boven dat bedrag uitkomt. Als verklaring daarvoor heeft zij erop gewezen dat de overschrijding voor het kalenderjaar 2005 direct verband houdt met de keuze van de stichting "Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Detailhandel" (hierna: het pensioenfonds) om de door haar opgebouwde pensioenrechten niet maandelijks, maar als een eenmalige afkoopsom van € 4.318,- ineens aan haar uit te betalen.
Bij het bestreden besluit van 13 februari 2008 zijn de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder in aanmerking genomen dat het verzamelinkomen van eiseres volgens de belastingwetgeving bepalend is voor de vraag of eiseres wel of geen recht heeft op de door haar gevraagde eenmalige tegemoetkoming, dat dat inkomen in het kalenderjaar 2005 te hoog is en dat de regeling nu eenmaal geen hardheidsclausule kent.
Eiseres heeft vervolgens op 20 februari 2008 een beroepschrift ingediend. Zij voert aan zich niet te kunnen verenigen met het standpunt van verweerder dat zij niet in aanmerking komt voor de eenmalige tegemoetkoming vanwege de min of meer toevallige keuze van het pensioenfonds de door haar tot aan het bereiken van haar vijfenzestigste levensjaar opgebouwde pensioenaanspraken als eenmalige afkoopsom in een keer uit te betalen.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
In artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van de regeling is bepaald aan welke financiële voorwaarden de indiener van een aanvraag moet voldoen. Recht op een eenmalige tegemoetkoming heeft de persoon die over het kalenderjaar 2005 een verzamelinkomen, bedoeld in artikel 2.18 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 heeft dat minder bedraagt dan twaalf maal 110% van het bruto–ouderdomspensioen dat hoort bij het netto-ouderdomspensioen, bedoeld in artikel 9, zesde lid, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet inclusief de netto-vakantie-uitkering, bedoeld in artikel 29, eerste lid, onderdeel b, van die wet zoals dat geldt op 1 juli 2005.
Niet in geschil is dat het verzamelinkomen van eiseres over het kalenderjaar 2005 hoger is dan het inkomen dat op basis van de regeling als voorwaarde is gesteld om voor een eenmalige tegemoetkoming in aanmerking te komen. Daarop gelet en in aanmerking genomen dat de regeling als zodanig geen hardheidsclausule kent, moet worden geoordeeld dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat het bepaalde in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van de regeling eraan in de weg staat dat de aanvraag van eiseres voor een eenmalige tegemoetkoming wordt gehonoreerd.
Het geval van eiseres is in zoverre bijzonder dat zij op geen enkele wijze invloed heeft kunnen uitoefenen op de beslissing van het pensioenfonds de door haar opgebouwde, bescheiden pensioenaanspraken als eenmalige afkoopsom in het kalenderjaar 2005 ineens aan haar uit te betalen. Uitbetaling was voor haar simpelweg een voldongen feit. Dat eiseres daarentegen zonder die eenmalige afkoopsom van het pensioenfonds zonder meer recht gehad zou hebben op de door haar aangevraagde eenmalige tegemoetkoming staat voor de rechtbank, gelet op de door eiseres in het aanvraagformulier verstrekte gegevens, wel vast. Voorts is niet zonder betekenis dat de regeling, blijkens haar toelichting, ertoe strekt tegemoet te komen aan gevoelens van onrecht als gevolg van het ontbreken van een recht op een deel van het opgebouwde pensioen van de ex-partner. Met de regeling wordt daaraan, op uitdrukkelijke wens van de Tweede Kamer, getracht tegemoet te komen door het treffen van een regeling voor alleenstaande, voor 27 november 1981 gescheiden AOW'ers die in het kalenderjaar 2005 een pensioeninkomen hadden van minder dan € 12.822,-.
Er bestaat geen grond voor twijfel dat eiseres, de eenmalige afkoopsom van het pensioenfonds buiten beschouwing gelaten, behoort tot de in de regeling beoogde doelgroep. Daar komt bij dat de keuze van de regelgever voor het peiljaar 2005 een toevallige is omdat dit kalenderjaar het meeste recente jaar was waarover definitieve inkomensgegevens beschikbaar waren. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het niet honoreren van de aanvraag van eiseres voor een eenmalige tegemoetkoming zozeer indruist tegen hetgeen met de invoering van de regeling is beoogd, dat daarin in dit bijzondere geval grond moet worden gevonden strikte toepassing van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van de regeling achterwege te laten. Verweerder heeft dat miskend door in het geval van eiseres ten onrechte vast te houden aan de in dat artikel neergelegde inkomenseis.
Dit alles betekent dat verweerder eiseres bij besluit van 27 november 2007 ten onrechte niet in aanmerking heeft gebracht voor een eenmalige tegemoetkoming op grond van de regeling. Dat betekent ook dat het bestreden besluit van 13 februari 2008 waarbij die weigering is gehandhaafd niet in stand kan blijven. De rechtbank zal derhalve het beroep van eiseres gegrond verklaren en het besluit van 13 februari 2008 vernietigen.
Nu eiseres voor het overige voldoet aan alle voorwaarden voor het recht op de eenmalige tegemoetkoming ziet de rechtbank voorts aanleiding, ter finale beslechting van het geschil tussen partijen, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien, het besluit van 27 november 2007 te herroepen en te bepalen dat aan eiseres (alsnog) een eenmalige tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke regeling eenmalige tegemoetkoming pensioenverevening wordt toegekend.
Er bestaat geen grond ten slotte voor een proceskostenveroordeling van verweerder.
Gelet op de artikelen 8:70, 8:72 en 8:74 van de Awb wordt als volgt beslist.
1. verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 13 februari 2008;
2. herroept het besluit van 27 november 2007 en bepaalt dat aan eiseres met inachtneming van deze uitspraak een eenmalige tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke regeling eenmalige tegemoetkoming pensioenverevening zal worden toegekend;
3. gelast dat aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 39,- (zegge: negenendertig euro) wordt vergoed door de Sociale Verzekeringsbank.
Aldus gedaan door F.L.G. Geisel, rechter, in tegenwoordigheid van H. Fokke als griffier en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2008, zijnde de griffier buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 9 september 2008
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, ook de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verzoeken een voorlopige voorziening te treffen.