RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummers: AWB 07 / 1164 AW
AWB 07 / 1165 AW
AWB 07 / 1166 AW
AWB 07 / 1167 AW
AWB 07 / 1168 AW
AWB 07 / 1169 AW
AWB 07 / 1186 AW
Uitspraak van de meervoudige kamer
[eiser 1], wonende te Landgraaf,
[eiser 2], wonende te Landgraaf,
[eiser 3] wonende te Brunssum,
[eiser 4], wonende te Oirsbeek,
[eiser 5], wonende te Kerkrade,
[eiser 6], wonende te Baneheide en
[eiser 7], wonende te Brunssum
eisers,
het Dagelijks Bestuur van Brandweer Parkstad-Limburg,
verweerder.
Datum bestreden besluiten: 20 juni 2007
Kenmerk: U/2007/0704, U/2007/0707, U/2007/0699, U/2007/0698, U/2007/0706,
U/2007/0705 en U/2007/0703
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij de in de aanhef van deze uitspraak genoemde gelijkluidende besluiten heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen de besluiten van 22 november 2006 ongegrond verklaard.
Tegen deze besluiten is namens eisers op 27 juli 2007 respectievelijk 31 juli 2007 beroep ingesteld.
De door verweerder ter uitvoering van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ingezonden stukken en de verweerschriften zijn aan eisers gemachtigden gezonden. De tijdens de loop van het geding aan de dossiers toegevoegde stukken zijn aan partijen gezonden.
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van de rechtbank op 12 juni 2008. Hier zijn eisers [1], [2], [3], en [6] in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde R.F. van der Ham, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand. Eisers [4] en [5] zijn niet verschenen. Eiser [7] is in persoon verschenen, zijn gemachtigde M.C.W.C. van Zon, werkzaam bij ABVA/KABO, heeft zich doen waarnemen door R.F. van der Ham voornoemd.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M.P.W. Steuten, advocaat in ’s-Hertogenbosch en H.A. Martens, senior beleidsmedewerker P&O bij de gemeente Kerkrade.
Eisers zijn allen in een hoofdofficiersfunctie in dienst van de Intergemeentelijke Brandweer Parkstad-Limburg (hierna: BPL).
In de op eisers van toepassing zijnde gemeentelijke CAO 2005-2007 is besloten tot afschaffing van het functioneel leeftijdsontslag (hierna: FLO) per 1 januari 2006 en invoering van een nieuw stelsel voor werknemers in bepaalde bezwarende functies. Daarbij is voor personeel dat op het moment van het vervallen van het FLO werkzaam was in een zogenaamde "FLO-functie" overgangsrecht afgesproken. De uitwerking hiervan is neergelegd in de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling/Uitwerkings-overeenkomst (hierna: CAR/UWO). De inhoud van het overgangsrecht is afhankelijk van de leeftijd van betrokkene, het aantal dienstjaren op 1 januari 2006 en de vraag of de functie die betrokkene heeft daadwerkelijk bezwarend is.
Bij besluiten van 22 november 2006 heeft verweerder eisers functies vanaf 1 januari 2006 niet aangemerkt als bezwarende functie. Dit houdt in dat zij niet vallen onder het overgangsrecht.
Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt op 21 december 2006. Zij zijn, in aanwezigheid van hun gemachtigden op 7 mei 2007 op hun bezwaren gehoord door de AWB-Bezwarencommissie van de Brandweer Parkstad-Limburg (hierna: de bezwarencommissie).
Verweerder heeft bij de thans bestreden besluiten het advies van de bezwarencommissie overgenomen en de bezwaren ongegrond verklaard. De besluiten om de door eisers uitgeoefende functies niet aan te merken als bezwarende functies blijven gehandhaafd. Eisers worden daarmee niet in aanmerking gebracht voor het overgangsrecht inzake het FLO.
De door verweerder overgenomen overwegingen uit het advies komen hierop neer dat de sociale partners uitdrukkelijk een onderscheid hebben gemaakt tussen een FLO-functie en een daadwerkelijk bezwarende functie, dat met name fysieke elementen een rol spelen bij de vaststelling of een functie als bezwarend kan worden aangemerkt, dat de functies van hoofdofficieren in essentie managementfuncties zijn, dat de noodzakelijke fysieke elementen in de functies van eisers een mindere rol spelen dan bij de uitvoerende brandweerfuncties, dat de psychische belasting onvoldoende is om de functies als bezwarend aan te merken, dat een regelmatig optreden in de dagsituatie als bevelvoerder niet blijkt uit formele/organieke afspraken, dat het moeten verrichten van de dagdienst tijdens een piketweek een verzwarend element is maar los staat van het functioneren als (Hoofd)Officier van Dienst (hierna: (H)OVD), dat eisers in hun functie in beduidend mindere mate dan de manschappen geconfronteerd worden met ernstig leed en dat de werkzaamheden waarbij eisers te maken krijgen met na-effecten van een calamiteit bij voorbeeld bij coördinerende of juridische werkzaamheden als zodanig bezwarend zijn.
Eisers zijn het met deze besluiten niet eens en hebben hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank. Aangevoerd is dat hun functies ten onrechte niet als bezwarend zijn aangemerkt.
Zij voeren aan dat verweerder de definitie van bezwarende functie te eng interpreteert, dat er aan wordt voorbijgegaan dat sprake is van een verhoogde kans op gezondheidsklachten, dat de desbetreffende functies in het verleden altijd als bezwarend zijn aangemerkt, dat de functies na 31 december 2006 niet meer als bezwarend worden aangemerkt terwijl zij niet zijn veranderd en dat het niet aan verweerder is om te beoordelen welke functies binnen zijn organisatie als bezwarend dienen te worden aangemerkt.
Eisers vorderen gegrondverklaring van de beroepen en vernietiging van de bestreden besluiten. Eisers verzoeken verweerder te veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 8:3 van de CAR/UWO, zoals dit artikel luidde op 31 december 2005, bepaalt dat, indien door het college bij afzonderlijke regeling leeftijdsgrenzen zijn bepaald voor de vervulling van in die regeling vermelde en voor zover nodig nader omschreven betrekkingen, de ambtenaar die een zodanige betrekking vervult en de daarvoor bepaalde leeftijdsgrens heeft overschreden, eervol ontslag wordt verleend (FLO).
In het kader van het arbeidsvoorwaardenbeleid gemeenten 2005-2007 hebben de sociale partners besloten tot afschaffing van het FLO per 1 januari 2006. Voor personeel dat op het moment van het vervallen van het FLO werkzaam was in een FLO-functie is overgangsrecht afgesproken. In hoofdstuk 9b van de CAR/UWO is het overgangsrecht opgenomen.
Ingevolge artikel 9b:1 van de CAR/UWO is hoofdstuk 9b uitsluitend van toepassing op de ambtenaar die:
- op 31 december 2005 werkzaam was bij een gemeentelijk beroepsbrandweerkorps of bij een gemeentelijke ambulancedienst; en
- op 31 december 2005 een betrekking vervulde, waarvoor door het college krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, leeftijdsgrenzen zijn bepaald; en
- sinds 31 december 2005 onafgebroken een betrekking heeft vervuld, op grond waarvan krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, ontslag werd verleend op de leeftijd van 55 jaar of ouder.
Ingevolge artikel 9b:2, onder b, van de CAR/UWO wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk verstaan onder bezwarende functie: een betrekking met een hoge belasting door het frequent draaien van piket of het werken in roosterdiensten en deelname aan daaruit voorvloeiende werkzaamheden in de uitruk met als gevolg een verhoogde kans op gezondheidsklachten.
Afhankelijk van het feit of een ambtenaar al dan niet in een bezwarende functie werkzaam is, geldt voor hem een gunstig dan wel een minder gunstig overgangsrecht ingevolge hoofdstuk 9b van de CAR/UWO.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep een ruime beoordelingsvrijheid toekomt bij de beantwoording van de vraag hoe functies binnen zijn gezagsbereik worden ingevuld.
De rechtbank kan hieruit echter niet afleiden dat aan verweerder ook een ruime beoordelingsvrijheid toekomt bij beantwoording van de vraag of functies dienen te worden aangemerkt als een bezwarende functie in de zin van de CAR/UWO. De rechtbank is van oordeel dat een besluit hierover zorgvuldig dient te zijn voorbereid en gemotiveerd en wel in die zin dat duidelijk dient te zijn of al dan niet aan de voorwaarden voor het als bezwarende functie aanmerken is voldaan, waarna de rechtbank dit besluit vol toetst.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de onderhavige gevallen zijn beslissing om de functies van eisers niet als bezwarende functies aan te merken niet op de bovenomschreven voldoende zorgvuldige wijze voorbereid. Hierbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
Het door verweerder niet aanmerken van de functies van eisers als een bezwarende functie dient zijn basis te vinden in het niet aanwezig zijn van een hoge belasting door het frequent draaien van piket of het werken in roosterdiensten en deelname aan daaruit voorvloeiende werkzaamheden in de uitruk met als gevolg een verhoogde kans op gezondheidsklachten. De voorhanden zijnde functiebeschrijvingen dienen dan duidelijkheid te geven of en in welke mate genoemde elementen deel uitmaken van de functies van eisers.
In dit geval zijn weliswaar de functiebeschrijvingen van de door eisers vervulde functies aanwezig, maar de discussie gaat hier over het al dan niet aanmerken als bezwarend van de daarnaast door eisers vervulde taken als (H)OVD. Noch uit de stukken noch ter zitting is de rechtbank duidelijk geworden waar deze taken zijn vastgelegd, zodat evenmin duidelijk is op welke wijze verweerder heeft bepaald dat deze taken als geheel niet als bezwarend zijn aan te merken. Dit klemt temeer nu de sociale partners juist vanwege de sterke verschillen in takenpakket van de (H)OVD-ers per korps, ervoor hebben gekozen om lokaal te laten vaststellen of er sprake is van een bezwarende functie.
Volgens mededeling van verweerder ter zitting zijn deze taken neergelegd in de Notitie Intergemeentelijke (H)OVD-regeling Brandweer Parkstad-Limburg+ van februari 2002 (versie 2.1). Naar de rechtbank begrijpt wordt hierbij gedoeld op de tekst achter het laatste gedachtestreepje op bladzijde 4 van deze notitie. Deze tekst luidt: “Operationele regeling, kwaliteitseisen, randvoorwaarden en kostenverdeling zijn terug te vinden in de bij dit stuk behorende twee bijlagen (Kostenaspecten en instructie (H)OVD).”
De rechtbank stelt vast dat zich achter genoemde Notitie één bijlage bevindt. Hieruit kan de rechtbank evenmin opmaken op welke wijze taken zijn toebedeeld en welke taken zijn vastgelegd voor de (H)OVD. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting op dit onderdeel geen verdere duidelijkheid kunnen verschaffen, noch is duidelijk geworden op basis van welke gegevens en op welke wijze verweerder deze (H)OVD-taken heeft gewogen bij het besluit tot het niet als bezwarend aanmerken van de functies, zodat het voor de rechtbank niet mogelijk is verweerders bestreden besluiten te toetsen.
De rechtbank concludeert op grond van bovenstaande overwegingen dat niet gesproken kan worden van een zorgvuldige voorbereiding, noch van een deugdelijke motivering van de bestreden besluiten zodat deze op grond van strijd met het bepaalde in artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb moeten worden vernietigd. De beroepen worden gegrond verklaard.
De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten, die eisers in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs hebben moeten maken. Het bedrag van de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbij¬stand wordt daarbij vastgesteld overeenkomstig het tarief, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
De rechtbank kent ter zake één punt met een waarde van € 322,-- toe voor het indienen van het beroepschrift ten behoeve van eiser [7] en bepaalt het gewicht van de zaak, gelet op de aard en de inhoud van het geschil, op gemiddeld (wegingsfactor 1). Voorts kent de rechtbank twee punten met elk een waarde van € 322,-- toe voor de indie¬ning van het beroepschrift ten behoeve van de andere eisers en de aanwezigheid ter zitting (wegingsfactor 1). De rechtbank stelt vast dat hier sprake is van 6 samenhangende zaken, wat een factor 1,5 oplevert.
Het te ver¬goeden bedrag voor verleende rechtsbijstand ten behoeve van eiser [7] bedraagt daarom € 322,-- en ten behoeve van de andere eisers 2 x € 322,-- x 1 x 1,5 = € 966,--. Voor ieder van hen wordt dit € 161,--.
Het bedrag van de reiskosten van eisers wegens hun verschijning ter zitting wordt overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, onder c, van het Bpb en artikel 11, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 door de rechtbank vastgesteld op de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse. Deze bedragen voor eiser [1] € 12,50, voor eiser [2] € 12,50, voor eiser [3] € 14,36, voor eiser [6] € 7,36 en voor eiser [7] € 14,36.
Op grond van de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Awb wordt als volgt beslist.
1.verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de bestreden besluiten;
2.draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren van eisers;
3.bepaalt dat aan eisers het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,-- wordt vergoed door de Brandweer Parkstad-Limburg;
4veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eisers begroot op:
- eiser [1] € 173,50, (waarvan wegens de kosten van rechtsbijstand € 161,--),
- eiser [2] € 173,50, (waarvan wegens de kosten van rechtsbijstand
€ 161,--),
- eiser [3] € 175,36, (waarvan wegens de kosten van rechtsbijstand € 161,--),
- eiser [4] € 161,-- (wegens de kosten van rechtsbijstand),
- eiser [5] € 161,-- (wegens de kosten van rechtsbijstand),
- eiser [6] € 168,36 (waarvan wegens de kosten van rechtsbijstand € 161,--),
- eiser [7] € 336,36 (waarvan wegens de kosten van rechtsbijstand € 322,--),
te vergoeden door de Brandweer Parkstad-Limburg aan eisers.
Aldus gedaan door M. Hillen, voorzitter, en P.J.M. Bruijnzeels en M.A.H. Span Henkens, leden, in tegenwoordigheid van F.A.W. van Gils als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2008.
w.g. F.A.W. van Gils w.g. M. Hillen
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 9 september 2008
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, ook de mogelijkheid om de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.