ECLI:NL:RBMAA:2008:BF0854

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
15 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07 / 1994
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hulp bij het huishouden; zorgvuldigheid van het indicatieonderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 15 september 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, wonend te Hoensbroek, en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van 11 oktober 2007, waarbij haar bezwaarschrift tegen een eerder besluit van 1 augustus 2007 ongegrond was verklaard. Dit betrof de toekenning van hulp bij het huishouden op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO). Eiseres voerde aan dat het indicatieonderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd, met name omdat de indicatiestelling niet door een deskundige was gedaan en de tijdsindicatie voor hulp bij het huishouden niet reëel was. Eiseres stelde dat er geen sprake was van mantelzorg en dat haar gezondheidstoestand, door longemfyseem, leidde tot een wisselende zorgbehoefte.

De rechtbank overwoog dat verweerder zich niet had gehouden aan de zorgvuldigheidseisen van artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), maar dat het indicatieonderzoek niet onzorgvuldig was, omdat er contact was geweest met de zoon van eiseres, die ook bij eerdere indicaties betrokken was. De rechtbank concludeerde dat verweerder op goede gronden had besloten om 6 uren en 30 minuten hulp bij het huishouden toe te kennen, en dat het beroep van eiseres ongegrond werd verklaard. De rechtbank benadrukte dat de informatie van de huisarts niet specifiek genoeg was om de inschatting van de beperkingen van eiseres te weerleggen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd gewezen op de mogelijkheid van hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 07 / 1994
Uitspraak van de meervoudige kamer
in het geding tussen
[eiseres]
wonend te Hoensbroek, eiseres
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen,
verweerder.
Datum bestreden besluit: 11 oktober 2007
Kenmerk: 31003/20070862-W/WS
1. Procesverloop
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder een namens eiseres ingediend bezwaarschrift tegen een door verweerder genomen besluit van 1 augustus 2007 ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: WMO) ongegrond verklaard. Tegen genoemd besluit van 11 oktober 2007 is namens eiseres op 14 oktober 2007 beroep ingesteld door haar zoon en gemachtigde W.J.A. Gulpen. Bij brief van 3 mei 2008 is een brief van de huisarts bij de rechtbank ingediend.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (hier¬na: Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van eiseres gezonden, even¬als het door verweerder ingediende verweerschrift.
Op 9 januari 2008 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank uitspraak gedaan in een in het kader van het bestreden besluit ingediend verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek is daarbij afgewezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 14 mei 2008, waar de gemachtigde van eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door W.G. Savelbergh, werkzaam bij de gemeente Heerlen.
2. Overwegingen
Verweerders bureau voorzieningen gehandicapten heeft onderzoek gedaan naar aanleiding van de aanvraag van eiseres d.d. 19 april 2007 betreffende hulp bij het huishouden. Gecon¬cludeerd is dat eiseres gezien haar lichamelijke beperkingen in aanmerking dient te worden gebracht voor ondersteuning bij het voeren van haar huishouding naar de norm van 6 uren en 30 minuten ter zake van schoonmaakwerkzaamheden en het strijken. Hierbij is rekening gehouden met 1 uur en 30 minuten extra schoonmaakwerkzaamheden in verband met COPD. Er wordt geen ondersteuning noodzakelijk geacht voor het bereiden van maaltijden, omdat Maaltijdservice adequaat wordt geacht.
Eiseres kan zich met deze urenvaststelling niet verenigen en heeft bezwaar ingediend, waar¬bij wordt aangegeven dat eiseres frequent bed/stoel gebonden is, zodat maaltijdbereiding wel geïndiceerd zou moeten worden. Er zouden in totaal 8 uren en 15 minuten ondersteuning geboden moeten worden. Ook is aangegeven dat er geen sprake is van structurele mantel¬zorg.
Verweerder heeft in hetgeen in bezwaar naar voren is gebracht geen aanleiding gezien het primair ingenomen standpunt te herzien. Expliciet is in het betreden besluit aangeven dat van mantelzorg mag worden uitgegaan, omdat de zoon van eiseres heeft aangegeven de bood¬schappen voor haar te doen.
Eiseres heeft in beroep – samengevat – het volgende doen aanvoeren.
•Niet blijkt dat verweerder zich ingevolge artikel 3:9 Awb heeft vergewist van de zorgvuldigheid van het onderzoek; onduidelijk is de competentie van de indicatie¬stellers en de inhoudelijke informatie waarop de indicatie is gestoeld. Zo is de indicatiestelling van 1 uur en 30 minuten terzake van COPD niet gedaan door een deskundige en de voor broodmaaltijden geïndiceerde tijd is niet reëel.
•Reeds in eerdere procedures is aangegeven dat er geen sprake is van mantelzorg. Er is geen gebruikelijke zorg aanwezig in de omgeving van eiseres.
•De progressieve verslechtering van de gezondheidstoestand van eiseres wegens longemphyseem maakt dat er sprake is van wisselende zorgbehoefte voor hulp bij het huishouden.
Naar het oordeel van de rechtbank staat de vraag centraal of verweerder terecht en op goede grond 6 uren en 30 minuten hulp bij het huishouden heeft toegekend. Daartoe wordt het volgende overwogen.
De beroepsgrond dat verweerder zich niet heeft gehouden aan de eis van artikel 3:9 Awb zich te vergewissen van de zorgvuldige voorbereiding en totstandkoming van een bij derden inge¬wonnen advies, kan in het onderhavige geding niet slagen. Verweerder heeft immers eigen onderzoek verricht en in het kader van de onderhavige aanvraag geen gebruik gemaakt van een adviserende instantie.
Hoewel het indicatieonderzoek telefonisch is uitgevoerd, is het de rechtbank niet gebleken dat het daardoor onzorgvuldig is, met name niet nu gesproken is met de zoon c.q. gemach¬tigde van eiseres, die ook bij eerdere indicaties betrokken is geweest.
Voor zover namens eiseres is aangevoerd dat er geen gebruikelijke zorg is en voorts slechts onverplichte hulp wordt verleend, is de rechtbank van oordeel dat met de toepassing die wordt gegeven aan het protocol huishoudelijke verzorging, een uitgave van het Centrum Indicatiestelling Zorg van april 2005 rekening is gehouden met dit gegeven. Nu uit het dossier blijkt dat de zoon c.q. gemachtigde heeft aangegeven dat hij wel boodschappen doet voor zijn moeder is op dit punt mantelzorg een gegeven.
De rechtbank stelt vast dat verweerder uitdrukkelijk heeft aangegeven dat voor de bereiding van (brood)maaltijden geen indicatie is en wordt gegeven. Voor zover de huishoudelijke hulp wel dergelijke handelingen uitvoert, is dit onverplicht en gaat dit af van de wel geïndiceerde tijd voor het verrichten van de hulp bij het huishouden.
Hoewel niet bestreden wordt dat eiseres lijdt aan een progressieve aandoening die van tijd tot tijd bed/stoelgebondenheid tot gevolg heeft, waardoor er problemen optreden met de maal¬tijden en andere huishoudelijke werkzaamheden, is de rechtbank niet gebleken dat ten tijde van de aanvraag en het onderzoek van een dergelijke situatie sprake was. Uit het verhandelde ter zitting van de voorzieningenrechter op 5 december 2007 blijkt overigens dat van de zijde van verweerder aangegeven is dat in het geval van grotere nood en spoedeisendheid direct passende hulp kan worden verstrekt, waarna later aanpassing van de indicatie volgt.
De rechtbank kan uit de informatie, die is gegeven door de huisarts van eiseres, niet de con¬clusie trekken dat verweerder de beperkingen van eiseres onjuist heeft ingeschat. De gegeven informatie is daarvoor niet specifiek genoeg en geeft evenmin aanleiding om nader onder¬zoek te laten uitvoeren.
De rechtbank is op grond van bovenstaande overwegingen van oordeel dat verweerder op goede gronden is overgegaan tot het toekennen van 6 uren en 30 minuten hulp ter compen¬satie van door eiseres ondervonden beperkingen bij het voeren van haar huishouden. Het beroep moet daarom ongegrond worden gehouden.
Gelet op artikel 8:70 van de Awb wordt als volgt beslist.
3. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door E.V.L. Heuts,als voorzitter, P.J.M. Bruijnzeels en F.L.G. Geisel, als leden, in tegenwoordigheid van E.J.H.G. van Binnebeke als griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2008.
w.g. E. van Binnebeke w.g. Heuts
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 15 september 2008
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.