ECLI:NL:RBMAA:2008:BF0283

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
8 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/2242
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering specifieke uitkering onderwijskansenbeleid wegens niet verantwoorde rechtmatigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 8 september 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen de gemeente Stein en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. De gemeente Stein had een jaarlijkse subsidie ontvangen voor de verbreding van de schoolspecifieke aanpak van het Onderwijskansenbeleid voor de periode van 1 augustus 2002 tot 1 augustus 2006. De subsidie was gebaseerd op de beleidsregel 'Regeling verbreding onderwijskansenbeleid'. De gemeente diende een financiële verantwoording in, maar de Staatssecretaris concludeerde dat een deel van de uitgaven, namelijk € 13.860,-, niet rechtmatig kon worden verantwoord op basis van de overgelegde accountantsverklaring. De rechtbank heeft de argumenten van de gemeente Stein, dat er geen nadere verplichtingen waren opgelegd en dat de accountant onzorgvuldig had gehandeld, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet had aangetoond dat de kosten rechtmatig waren besteed en dat de terugvordering van het bedrag door de Staatssecretaris terecht was. De rechtbank verklaarde het beroep van de gemeente ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 07 / 2242 WET
Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
in het geding tussen
het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Stein,
gevestigd te Stein, eiser,
tegen
de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen -Afdeling Juridische Zaken-,
gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder.
Datum bestreden besluit: 15 november 2007
Kenmerk: CFI/BGS-2007/152193M
Behandeling ter zitting: 10 juli 2008
1. Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit.
Verweerder heeft de op deze zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank gezonden en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op 10 juli 2008 plaatsgehad. Eiser heeft zich daarbij laten vertegenwoordigen door C.M.G. de Rooy en C.J. Schouten, ambtenaren, werkzaam bij de gemeente Stein. Voor verweerder is verschenen mr. J.Dolman, ambtenaar, werkzaam op verweerders ministerie.
2. Overwegingen
Aan de gemeente Stein is in 2002 een jaarlijkse subsidie van € 40.700,- verleend voor de verbreding van de schoolspecifieke aanpak van het Onderwijskansenbeleid voor de periode van 1 augustus 2002 tot 1 augustus 2006. De subsidieverlening is gebaseerd op de beleidsregel "Regeling verbreding onderwijskansenbeleid" (hierna: de Regeling).
Bij brief van 6 maart 2007 heeft eiser de financiële verantwoording voor de besteding van de specifieke uitkering verbreding onderwijskansenbeleid 2002-2006 alsmede een verklaring omtrent de rechtmatigheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 2:393, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: de accountantsverklaring) ingediend.
Bij besluit van 10 april 2007, zoals naderhand gewijzigd bij besluit van 6 juli 2007, heeft verweerder de specifieke uitkering verbreding onderwijskansenbeleid 2002-2006, voor eiser vastgesteld op een bedrag van € 148.940,- en voorts, nu de rechtmatigheid van een bedrag van € 13.860,- niet kan worden verantwoord, bepaald dat dit bedrag teruggevorderd dient te worden.
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij het thans bestreden besluit ongegrond verklaard.
Verweerder heeft zich, kort gezegd, op het standpunt gesteld dat eiser ten aanzien van een bedrag van € 13.860,- niet door middel van een goedkeurende accountantsverklaring heeft kunnen aantonen dat het rechtmatig is besteed. Anders dan door eiser is betoogd zijn door verweerder geen nadere regels gesteld in verband met de inrichting van de accountantsverklaring en financiële verantwoording.
Eiser heeft daartegenover gesteld dat hem pas bij de eindverantwoording naar aanleiding van mededelingen van de accountant is gebleken, dat verweerder, kennelijk, nadere verplich¬tingen had opgelegd in verband met de inrichting van de accountantsverklaring en de financiële verantwoording. Aldus, zo heeft eiser betoogd, is aan de financiële administratie een nadere regel gesteld, namelijk een systeem van tijdsregistratie waarmee de geregistreerde uren voor het zgn. "OKP-project" moeten worden aangetoond, die pas kenbaar was uit een brochure die dateert uit 2005. Van eerdere mededeling of bekendmaking is geen sprake.
Die handelwijze moet volgens eiser als onzorgvuldig worden betiteld, te meer omdat bij de subsidieverlening omtrent de inrichting van de accountantsverklaring geen nadere verplichtingen zijn opgelegd. Daarom zou het simpelweg financieel administreren van de regiekosten in de gemeentelijke boekhouding, wat wel is gebeurd, voldoende moeten zijn voor een goede verantwoording van de gemeentelijke kosten over de jaren 2002-2005.
Ten tweede stelt eiser zich op het standpunt dat, nu in het jaar 2006 een begin is gemaakt met het tijdschrijven, de uren voor dat jaar wel zijn onderbouwd en dat verweerder daarmee bij de afrekening rekening had moeten houden. Ten slotte heeft eiser gesteld dat in de te dezen relevante planperiode 2002-2006 ruimschoots meer is uitgegeven, dan het bedrag dat hij ter bestrijding van deze kosten van verweerder mocht ontvangen. Uiteindelijk heeft dat geresulteerd in een aan de hand van de financiële administratie aantoonbaar tekort van € 111.470,10. Daarmee gaat verweerder dus voorbij aan het feit dat, hoe dan ook, werkzaamheden zijn verricht, waarvoor ook kosten zijn gemaakt.
De Regeling, waarop subsidieverlening- en vaststelling is gebaseerd, vindt haar grondslag in artikel 17, vijfde lid, van de Financiële-verhoudingswet.
Op grond van artikel 2, van de Regeling, verstrekt de minister een specifieke uitkering ten behoeve van het verbreden van de schoolspecifieke aanpak van onderwijskansenbeleid om daarmee dat beleid uit te breiden naar de kleine steden en plattelandsgemeenten.
In het onderwijskansenbeleid wordt door onderwijskansscholen een schoolontwikkelingsplan opgesteld dat gericht is op de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs en de leerprestaties van de leerlingen.
Ingevolge artikel 7 van de Regeling wordt € 5.000,- per onderwijskansenschool per schooljaar beschikbaar gesteld ten behoeve van de kosten van de gemeentelijke coördinatie en regie.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Regeling is de gemeente verantwoordelijk voor de implementatie van een schoolspecifieke onderwijskansenaanpak en de realisatie van de in het plan van aanpak opgenomen doelstellingen. In het derde lid, eerste volzin, van dit artikel is, voor zover ter zake doende, bepaald dat de gemeente uiterlijk 1 november 2006 een financiële verantwoording inzendt waaruit blijkt dat de specifieke uitkering overeenkomstig deze regeling is besteed alsmede een eindrapportage waaruit blijkt in hoeverre de in het plan van aanpak geformuleerde doelstellingen en de resultaten zijn gerealiseerd. In de derde volzin van het derde lid staat dat indien de totale specifieke uitkering op basis van deze regeling voor een gemeente meer bedraagt dan € 45.500,- de financiële verantwoording vergezeld gaat van een verklaring omtrent de rechtmatigheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en, in de vierde volzin, dat de Minister nadere verplichtingen kan opleggen in verband met de inrichting van de accountantsverklaring en de financiële verantwoording. Ingevolge het vierde lid, van artikel 9 van de Regeling, kan de minister der specifieke uitkering geheel of gedeeltelijk terugvorderen indien uit de financiële verantwoording niet blijkt dat deze is bestemd in overeenstemming met deze regeling.
Vaststaat dat eiser in de te dezen relevante planperiode 2002-2006 een bedrag van € 162.800,- aan specifieke uitkering heeft ontvangen. Daarvan is een bedrag van € 20.000,- beschikbaar gesteld als kosten voor gemeentelijke coördinatie
en regie. Voorts staat vast dat uit de accountantsverklaring blijkt dat de rechtmatigheid van, aanvankelijk, een bedrag van
€ 15.141,- door de gemeente opgenomen als regiekosten, niet was te verantwoorden omdat, volgens de accountantsverklaring "aan deze kosten ligt geen systeem van tijdschrijven ten grondslag". Bij besluit van 6 juli 2007 is het niet verantwoorde bedrag overigens gecorrigeerd naar € 13.860,-.
De beroepsgrond dat verweerder, in dat licht bezien, nadere regels heeft gesteld in verband met de inrichting van de accountantsverklaring en de financiële verantwoording moet worden verworpen op de daartoe door verweerder in het verweerschrift gebezigde en door de rechtbank onderschreven argumenten. De rechtbank tekent hierbij aan dat het in eerste instantie aan de accountant is om te bezien op welke wijze moet worden verantwoord en dat, nu deze daarvoor in dit geval, kennelijk, een systeem van tijdschrijven heeft voorgeschreven, eiser die keuze niet aan verweerder kan tegenwerpen. Voor de tweede en derde beroepsgrond geldt hetzelfde. De rechtbank volgt de overwegingen die verweerder ter weerlegging daarvan in het verweerschrift heeft gebezigd.
Daaruit volgt dat de door eiser geformuleerde beroepsgronden geen afbreuk kunnen doen aan het door verweerder bij het bestreden besluit gehandhaafde standpunt dat de rechtmatigheid van een bedrag van € 13.860,- aan de hand van de overgelegde accountantsverklaring niet is te verantwoorden. Een en ander betekent ook dat verweerder zich terecht bevoegd heeft geacht te besluiten tot gehele terugvordering van dat bedrag.
Ter zitting heeft verweerder vervolgens aangegeven dat als min of meer vaste gedragslijn in vergelijkbare geval als de onderhavige in beginsel altijd van de bevoegdheid tot terugvordering gebruik wordt gemaakt. Niet kan worden volgehouden dat verweerder door ook in dit geval toepassing te geven aan die vaste gedragslijn heeft gehandeld in strijd met de wet of enige andere geschreven of ongeschreven rechtsregel. In hetgeen eiser overigens nog heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder in afwijking van de vaste gedragslijn geheel of gedeeltelijk van terugvordering had moeten afzien.
Gelet op artikel 8:70 van de Awb wordt als volgt beslist.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. F.L.G. Geisel, rechter, in tegenwoordigheid van C.H.M.C. Lennertz als griffier en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2008 door mr. Geisel voornoemd in tegenwoordigheid van mr. M.A.C. Heyltjes, griffier.
w.g. M. Heyltjes w.g. Geisel
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 8 september 2008
Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 39 van de Wet op de Raad van State juncto artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onver¬wijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.