parketnummers: 03/700564-06 + 03/700653-05 (VTVV)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 3 september 2008
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en –datum verdachte],
wonende p/a te [adres].
Gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting HvB Grave (Unit A + B) te Grave.
Raadsman mr. P.W. Szymkowiak, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 18 juli 2007, 10 oktober 2007 en 20 augustus 2008, waarbij de officier van justitie, mr. A. Rogier, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: iemand van zijn vrijheid heeft beroofd.
Feit 2: een ruit van een personenauto heeft vernield.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] van zijn vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden. De officier van justitie baseert zich daarbij met name op de aangifte van [slachtoffer] in combinatie met de verklaringen van de medeverdachten, de verklaring van verdachte afgelegd bij de rechter-commissaris alsmede het toegebrachte letsel en de aard en de plaats daarvan, zoals dat uit de verklaring van de verbalisant, de zich in het dossier bevindende foto’s, de geneeskundige verklaring en de verklaring van de huisarts blijkt.
De officier van justitie acht tevens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ruit van de personenauto van [slachtoffer] heeft vernield. De officier van justitie baseert zich daarbij met name op de aangifte van [slachtoffer] en de verklaringen van de medeverdachten.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting ten aanzien van het onder feit 1 primair tenlastegelegde het verweer gevoerd dat de wederrechtelijke vrijheidsberoving niet kan worden bewezen, omdat het causaal verband tussen de bedreigingen en de vrijheidsberoving ontbreekt. De handelingen zoals weergegeven in de dagvaarding leiden niet noodzakelijkerwijze tot de aanname dat van een wederrechtelijke vrijheidsberoving sprake is. Verdachte heeft weliswaar gezegd “jij gaat niet weg” en “jij komt niet weg”, doch deze uitspraken zijn niet dusdanig dat zij ertoe hadden kunnen leiden dat [slachtoffer] ertoe gedwongen werd te blijven. Zo blijkt bijvoorbeeld nergens dat [slachtoffer] klappen krijgt tijdens deze uitspraken. Hetzelfde geldt voor de door [slachtoffer] gestelde bedreiging met een mes, nu de messen weer weg gelegd werden.
Ten aanzien van het gestelde afsluiten van de deur heeft medeverdachte [1] verklaard dat de deur open bleef. Medeverdachte [2] heeft verklaard dat verdachte de deur dicht deed, maar niet op slot. [Slachtoffer] zelf stelt wel dat de deur op slot ging, maar weet niet wie de deur op slot heeft gedaan.
Ten aanzien van het meermalen slaan en/of schoppen zijn de verklaringen van [slachtoffer] tegenstrijdig. Hij stelt dat hij tussen 18.00 en 20.00 uur geslagen is door verdachte en medeverdachte [1], terwijl hij ook vanaf 19.00 tot 20.00 uur televisie zou hebben gekeken. Later zou hij voortdurend zijn geslagen en geschopt, maar af en toe stopte men ook. Verdachte heeft toegegeven dat hij heeft geslagen, maar daaruit volgt nog niet dat van een wederrechtelijke vrijheidsberoving sprake is. Aldus heeft verdachte zich niet schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving en dient verdachte van dit feit vrijgesproken te worden.
Ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman het verweer gevoerd dat uit de doktersverklaring niet blijkt dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Ten aanzien van het onder feit 1 meer subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman het verweer gevoerd dat het slaan en/of schoppen op het lichaam van verdachte niet zonder meer zwaar lichamelijk letsel tot gevolg kan hebben. Bovendien kan het slechts eenmaal schoppen tegen het hoofd geen poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel opleveren. De raadsman is van mening dat voor feit 1 subsidiair en meer subsidiair eveneens vrijspraak dient te volgen.
Voor wat betreft het onder feit 2 tenlastegelegde verwijst de raadsman naar de diverse reeds door de officier van justitie opgesomde verklaringen en refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 primair
In het dossier bevindt zich de aangifte van [slachtoffer] . Op woensdag 18 oktober 2006 is hij omstreeks 18.00 uur naar de flat van zijn ex-vriendin en medeverdachte [1] gegaan. Hij werd door medeverdachte [1] binnen gelaten en zag dat verdachte ook in de woning aanwezig was. [Slachtoffer] zag en hoorde dat verdachte de voordeur afsloot zodat hij niet meer weg kon. Ook hoorde hij dat medeverdachte [1] zei dat hij niet weg zou gaan. Als eerste kreeg [slachtoffer] een vuistslag van medeverdachte [1] op zijn rug en hij voelde enorme pijn. Deze vuistslag deed hem doen schreeuwen van de pijn. Hierna werd hij door verdachte en medeverdachte [1] tegelijkertijd geslagen en geschopt waarbij hij geschreeuwd heeft van de pijn. Rond 20.00 uur zag [slachtoffer] dat medeverdachte [2] erbij kwam. Medeverdachte [2] werd door verdachte binnengelaten en [slachtoffer] zag dat verdachte de voordeur wederom afsloot zodat hij niet weg kon. Slachtoffer hoorde dat medeverdachte [2] tegen hem zei: “Ik sla je dadelijk op je hersens. Je hebt geen hersens… …Ik pak dadelijk een mes en snij je strot door.” Vervolgens heeft medeverdachte [2] gezegd dat [slachtoffer] op zijn knieën moest gaan zitten. Medeverdachte [2] heeft gezegd dat als hij, [slachtoffer], niet zou uitkijken, hij hem op zijn hersens zou slaan. [Slachtoffer] is op zijn knieën gaan zitten. [Slachtoffer] was doodsbang en kon niet vluchten omdat zowel de balkondeur als de voordeur op slot zaten. Hij zag en voelde dat verdachte, medeverdachte [1] en medeverdachte [2] hem met handen en voeten in elkaar sloegen. Hij zag en voelde dat verdachte hem met zijn voet recht op de bovenkant van zijn hoofd trapte. Hij voelde enorme pijn en hij heeft flink geschreeuwd. Medeverdachte [1] heeft gezegd: “Hou je nou stil, anders krijg je nog een knal”. [Slachtoffer] voelde zich doodsbang. Hij hoorde dat verdachte zei: “We gaan eens met messen beginnen” en zag dat verdachte messen uit de schuifla van de grote kast die in de kamer stond pakte. Hij zag dat medeverdachte [2] vanuit de keuken met een mes terug naar hem kwam gelopen en op een dreigende wijze met dit mes voor hem stond en stekende bewegingen in zijn richting maakte en tegelijkertijd zei: “Ik snij nou je kop er vanaf”. [Slachtoffer] was doodsbang voor alledrie. Omstreeks 21.00 uur dronken verdachte en medeverdachte [2] een pilsje. Daarna begonnen zij tegen [slachtoffer] te praten waarbij medeverdachte [1] hen steeds gelijk gaf. Vanaf 21.00 uur tot ongeveer 23.00 uur begonnen ze weer alledrie op [slachtoffer] in te slaan en te schoppen waarbij hij wederom geschreeuwd heeft. [Slachtoffer] hoorde dat verdachte zei: “[slachtoffer] moet nog naar Sittard lopen” waarop [slachtoffer] voelde dat verdachte hem meerdere trappen tegen zijn benen gaf hetgeen enorm pijn deed. [Slachtoffer] was enorm bang en heeft niets terug gedaan. Om 23.15 uur zag [slachtoffer] dat verdachte en medeverdachte [2] de sleutels van zijn auto pakten en weg zijn gegaan. Medeverdachte [1] belemmerde dat [slachtoffer] 112 belde en had zijn telefoon afgepakt. [Slachtoffer] was bang voor medeverdachte [1] omdat zij hem in het verleden een kopstoot had gegeven waaraan hij hechtingen in zijn hoofd had overgehouden.
Verdachte heeft verklaard dat hij “inderdaad die [slachtoffer] geslagen heeft” en ook gezegd “dat hij niet weg mocht”. Verdachte heeft ook verklaard dat hij gezien heeft dat medeverdachte [1] “[slachtoffer] een knal gaf” en dat medeverdachte [2] [slachtoffer] “meerdere klappen heeft gegeven”en “medeverdachte [3] heeft [slachtoffer] ook geslagen, veel geslagen, ik ook”. Verdachte heeft verklaard dat hij een vuist heeft gemaakt en [slachtoffer] tegen zijn bovenarm sloeg, en tegen zijn rechterzij en dat hij hem tegen zijn been heeft geslagen. Hij heeft ook verklaard dat [slachtoffer] niet weg mocht omdat medeverdachte [3] hem ook wilde spreken omdat medeverdachte [3] had gehoord dat [slachtoffer] rare dingen over hem gezegd zou hebben.
Medeverdachte [2] heeft verklaard dat verdachte [slachtoffer] helemaal in elkaar geslagen heeft en dat verdachte tegen [slachtoffer] zei “dat hij hem opgesloten hield”. Medeverdachte [2] heeft ook verklaard dat [slachtoffer] “wel …tig keer riep dat hij naar huis wilde” maar dat verdachte steeds zei “dat hij die [slachtoffer] niet weg liet gaan”. Opeens zag medeverdachte [2] verdachte op [slachtoffer] afgaan en hem wel honderd keer slaan, waar hij hem maar raken kon. Medeverdachte [2] zag dat verdachte rondom de leverstreek van [slachtoffer] sloeg omdat de slagen op het gezicht van [slachtoffer] niet meer aankwamen. Medeverdachte [2] heeft ook verklaard dat [slachtoffer] er ontzettend bang en zielig uit zag en dat [slachtoffer] gehuild heeft en dat verdachte tegen [slachtoffer] zei: “Jij komt gewoon de deur niet uit… hier blijven”. Ook medeverdachte [1] heeft verklaard dat verdachte gezegd heeft dat “zolang de waarheid niet boven tafel was, hij niet weg zou komen” en dat verdachte tegen haar heeft gezegd dat zij de deur op slot moest doen toen medeverdachte [2] en verdachte weg zijn gegaan. Medeverdachte [1] heeft verklaard dat zij het aannemelijk vindt dat [slachtoffer] bang was door hetgeen er gebeurd was en dat hij door de angst daar is gebleven “en dan niet alleen de fysieke angst voor mij, maar de angst voor de gevolgen als hij weg zou gaan”. Medeverdachte [1] heeft ook verklaard dat zij zich heel goed kan voorstellen dat [slachtoffer] niet durfde op te staan om weg te gaan omdat hij zich bedreigd voelde en omdat hij zich – weliswaar niet letterlijk fysiek - vastgehouden voelde.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte en zijn mededaders [slachtoffer] onder meer meermalen verbaal en met een mes hebben bedreigd en hem hebben geslagen. Door zo te handelen hebben zij bij [slachtoffer] opzettelijk de indruk gevestigd dat zij hun mishandelingen zouden hervatten of voortzetten als hij zou proberen het in de bewezenverklaring genoemde perceel te verlaten. Aldus hebben de verdachte en zijn mededaders [slachtoffer], door de handelingen zoals verwoord in de tenlastelegging, verhinderd zich te verwijderen van de plaats waar hij zich bevond en hem van de vrijheid beroofd en beroofd gehouden in de zin van artikel 282 Sr. De raadsman stelt derhalve ten onrechte dat het causaal verband tussen deze handelingen en de vrijheidsberoving ontbreekt.
Feit 2
In het dossier bevindt zich de aangifte van [slachtoffer] . Op 19 oktober 2006 constateerde [slachtoffer] dat de achterruit van zijn auto vernield was. Medeverdachte [1] heeft verklaard dat zij een knal hoorde toen zij achter het stuur is gaan zitten om de auto te parkeren. Toen zij over haar schouder keek zag zij dat de achterruit eruit lag en dat verdachte achter de auto stond. Medeverdachte [3] heeft gezien dat verdachte de achterruit van de auto met een voet heeft ingetrapt toen medeverdachte [1] achter het stuur zat om de auto te parkeren. Ook medeverdachte [2] heeft gezien dat verdachte het achterraam van de auto heeft vernield door er met zijn voet tegen te schoppen. Gezien bovengenoemde verklaringen is de rechtbank van oordeel dat verdachte het achterraam van de personenauto van [slachtoffer] heeft vernield.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 18 oktober 2006 tot en met 19 oktober 2006 in de gemeente [B], tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders met dat opzet die [slachtoffer] in een woning, gelegen aan de [adres], onder verbale bedreigingen en bedreigingen met een mes, vastgehouden en belet dat die [slachtoffer] de woning kon verlaten, en die [slachtoffer] meermalen geslagen;
op 19 oktober 2006 in de gemeente [B] opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een personenauto [merk], [kenteken] , toebehorende aan [slachtoffer], heeft vernield.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Bij de beantwoording van de vraag of verdachte volledig toerekeningsvatbaar is, ziet de rechtbank zich geplaatst voor het probleem dat in deze strafzaak geen rapporten zijn uitgebracht waarin het antwoord op die vraag kan worden gevonden. Over verdachte is op 29 mei 2007 gerapporteerd door de psychiater E.A.M. Schouten terwijl de psycholoog J.F.G.M. Van Nunen op 1 juni 2007 over verdachte een rapport heeft uitgebracht. Ter terechtzitting van 10 oktober 2007 heeft de rechtbank besloten dat verdachte opnieuw psychiatrisch en psychologisch moet worden onderzocht. De rechtbank heeft hiermee de hiervoor genoemde rapporten terzijde gesteld waardoor de in deze rapporten getrokken conclusies omtrent de toerekeningsvatbaarheid van verdachte niet zullen worden overgenomen.
Vervolgens heeft de psychiater H.L.C. Morre op 7 april 2008 over verdachte gerapporteerd en heeft de psycholoog B.Y. van Toorn op 8 april 2008 over verdachte een rapport uitgebracht. In beide laatstgenoemde rapporten wordt geen conclusie geformuleerd over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte omdat verdachte onvoldoende medewerking aan de onderzoeken heeft verleend.
Wel vermeldt het rapport van de psycholoog Van Toorn de onderzoeksresultaten van het (test)psychologisch onderzoek. Het onderzoek naar de persoonlijkheid van verdachte heeft tot de volgende testresultaten geleid:
“Er is sprake van een borderline persoonlijkheidsorganisatie. Concreet betekent dit dat bij spanningen gedragssymptomen die behoren tot het borderline spectrum meer op de voorgrond komen te staan. Daaronder ligt een ernstige narcistische kern die gekenmerkt wordt door splijtingsmechanismen: negatieve gevoelens, zoals gevoelens van angst en tekortschieten, worden ontkend, afgesplitst en verdrongen. In plaats daarvan ontstaat er een irrealistisch positief zelfbeeld, gekenmerkt door opgeblazen zelfideeën. Betrokkene zal als gevolg daarvan verhoogd krenkbaar zijn. Er is sprake van een structureel gebrek om aansluiting bij anderen te vinden, gevoelens van vervreemding en gebrek aan aanpassingsvermogen en een sterke onwil om de hulp van anderen in te roepen.
Hij is naar buiten gericht, prikkelzuchtig en als hij zich verveelt gaat hij op zoek naar spanningen en avontuur. Hij zegt niet angstgevoelig te zijn. De controlemechanismen zijn dermate laag en slecht ontwikkeld, dat er sprake is van zeer ernstige impulsiviteit. Mogelijk is er sprake van acting-out gedrag met een lustkarakter. Er zijn aanwijzingen voor sterke gerichtheid op primaire lustbevrediging, moeite met het uitstellen van onmiddellijke behoeftebevrediging, opportunisme, de neiging om onlustgevoelens op een onbegrensde manier om te zetten in handelen en tekorten in de gewetensfunctie. Betrokkene hanteert een façade van (schijn) aangepastheid , waarachter hij zijn pathologie verbergt. Het introspectief vermogen is zeer beperkt en betrokkene lijkt geen enkel contact met zijn gevoel te hebben, dat hij afsplitst en verdringt. Zijn emoties blijven echter onder de oppervlakte sluimeren en zodra de spanning, al is het minimaal, oploopt, is er sprake van dreigende impulsdoorbraken, waar echter geen contact mee is, juist door afsplitsing van het gevoel.”
Deze testresultaten komen in hoge mate overeen met de bevindingen vermeld in het rapport van de psycholoog J.F.G.M. Van Nunen dat hij op 24 januari 2006 in een andere strafzaak over verdachte heeft uitgebracht. Deze bevindingen luiden onder meer als volgt:
Bij betrokkene is sprake van een ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis (nao) met onrijpheid, gebrek aan impulscontrole en neiging tot directe bevrediging van behoefte.
Het gebrek aan impulscontrole, het tegelijkertijd openliggen voor prikkels uit de omgeving, het verkeerd taxeren van mensen en sociale situaties en de grenzen daarvan en de makkelijke beïnvloedbaarheid zijn factoren die van belang zijn bij de kans op recidive.
Bij onderzoek zijn aanwijzingen voor ontwikkelingspathologie met onrijpheid, aanwezigheid van een zich ontwikkelende persoonlijkheidsstoornis met enerzijds ontwijkende,schizoide , afhankelijke kenmerken in combinatie met borderline trekken waaronder gebrek aan impulscontrole en impulsiviteit.
De psycholoog Van Nunen komt in dit rapport tot de conclusie dat verdachte licht verminderd tot verminderd toerekeningsvatbaar is. Nu de testresultaten van het door de psycholoog Van Toorn bij verdachte verrichte onderzoek in sterke mate overeenstemmen met de bevindingen van de psycholoog Van Nunen en zijn rapport bovendien korter dan een jaar voor het plegen van het onderhavige strafbare feit is uitgebracht, acht de rechtbank verdachte ook voor de onderhavige delicten licht verminderd tot verminderd toerekeningsvatbaar.
Er is niet gebleken van een omstandigheid die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, primair gevorderd dat de verdachte ter observatie zal worden overgebracht naar het Pieter Baan Centrum te Utrecht.
In subsidiaire zin heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder de feiten 1 primair en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, met aftrek overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft er primair voor gepleit dat het onderzoek ter terechtzitting zal worden geschorst en verdachte ter observatie zal worden overgebracht naar het Pieter Baan Centrum te Utrecht.
Subsidiair heeft de raadsman ter zake het ten laste gelegde onder feit 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair geconcludeerd tot vrijspraak en heeft hij zich ter zake het ten laste gelegde onder 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Bij een bewezenverklaring van het ten laste gelegde heeft de raadsman ervoor gepleit om een lagere straf op te leggen als door de officier van justitie is gevorderd.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft [slachtoffer ]samen met zijn mededaders in de woning van zijn ex-vriendin enige tijd van zijn vrijheid beroofd, bedreigd en mishandeld. Hij heeft daarmee een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer]. [Slachtoffer] heeft zich bedreigd en angstig gevoeld en hem is letsel toegebracht.
De rechtbank ziet zich geplaatst voor de beantwoording van de vraag of verdachte ter observatie dient te worden opgenomen in het Pieter Baan Centrum. Bij de beantwoording van deze vraag spelen voor de rechtbank niet alleen de feitelijke handelingen maar ook de situationele omstandigheden waaronder de vrijheidsberoving zich heeft afgespeeld een rol. Het slachtoffer is omdat hij zich in de woning altijd thuis heeft gevoeld, toen hij naar eigen zeggen al van zijn vrijheid werd beroofd op de bank gaan liggen en heeft daar tv gekeken samen met verdachte en zijn mededaders. Daarbij hebben ze bier en/of koffie gedronken. Het slachtoffer is weliswaar voordat de medeverdachte [2] was gearriveerd al geslagen, maar de mishandelingen en de bedreigingen hebben ernstigere vormen aangenomen nadat deze medeverdachte in de woning was.
Ter terechtzitting van 18 juli 2007 heeft het slachtoffer verteld dat verdachte weliswaar met een mes voor hem heeft gestaan maar dat hij daar in tegenstelling tot zijn mededader medeverdachte [2] geen bedoelingen mee had.
Volgens het vierde lid van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht dient bij de beoordeling of aan verdachte tbs moet worden opgelegd ook de ernst van het feit te worden betrokken. Het is algemeen bekend dat het opleggen van een tbs een vrijheidsbeneming van lange duur met zich meebrengt. Dit niet alleen omdat er lange wachtlijsten bestaan voordat een behandeling kan beginnen maar ook omdat een behandeling doorgaans meerdere jaren duurt.
Gelet op de hierboven uiteengezette omstandigheden waaronder het feit zich heeft afgespeeld, acht de rechtbank dit feit weliswaar ernstig maar nog niet van een dusdanige ernst dat het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling gerechtvaardigd is. De rechtbank zal verdachte daarom niet ter observatie laten opnemen in het Pieter Baan Centrum.
Bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat uit het psychologisch rapport van Van Nunen bij verdachte sprake is van licht verminderde tot verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Verdachte is in het verleden met politie en justitie in aanraking gekomen en veroordeeld wegens verkrachting, schuldheling en het plegen van ontuchtige handelingen met iemand beneden de leeftijd van 16 jaren. Deze gegevens heeft de rechtbank ook betrokken bij de bepaling van de strafmaat.
Gelet op de ernst van feit 1 primair, de conclusie van de psycholoog en de eerdere veroordelingen van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is. De door de officier van justitie geëiste straf is in beginsel een passende strafmaat. Deze is echter, rekening houdend met de aan de medeverdachten opgelegde straffen en de omstandigheden waaronder de vrijheidsberoving heeft plaats gevonden, naar het oordeel van de rechtbank te zwaar.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 16 maanden onvoorwaardelijk op zijn plaats is.
6 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 3.149,00 terzake van de feiten 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair en 2.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] , voor zover deze vordering betrekking heeft op een vergoeding terzake materiële schade, niet van zodanig eenvoudige aard dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent, reden waarom zij zal bepalen dat deze benadeelde partij in haar vordering in zoverre niet-ontvankelijk is en die vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Voor het overige is de vordering van de benadeelde partij wel van zodanig eenvoudige aard gebleken dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent.
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer] door het hiervoor onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht tot een bedrag van € 1.000,00 en nu aan de verdachte terzake van dat feit een straf zal worden opgelegd, zal deze vordering tot dat bedrag worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
7 De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van zes maanden gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 5 juli 2006 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen Wetboek van Strafrecht art. 24c, 36f, 47, 57, 282 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
1. primair: medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en
beroofd houden;
2. opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 16 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf die bij vonnis van 5 juli 2006 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 03/700653-05 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten 6 maanden gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer] [adres slachtoffer], te betalen een bedrag van € 1.000,00 (duizend euro), terzake immateriële schade;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer], terzake de gevorderde materiële schade in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat zij deze vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer] in het kader van deze procedure gemaakt, alsmede in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, begroot op nihil;
- legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op ten behoeve van het slachtoffer aan de staat voornoemd bedrag te betalen en bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal vervangende hechtenis zal worden toegepast naar de maatstaf van één dag voor elke vijftig euro van het te betalen bedrag, met een minimum van één dag, met dien verstande dat toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van voornoemd bedrag ten behoeve van het slachtoffer, daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien de verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Kramer, voorzitter, mr. R.A.J. van Leeuwen en
mr. M.E.M.W. Nuijts, rechters, in tegenwoordigheid van L.A.J.W. Schoutese, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 3 september 2008.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
hij in of omstreeks de periode van 18 oktober 2006 tot en met 19 oktober 2006 in de gemeente [B] in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft (hebben) hij verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) met dat opzet die [slachtoffer] in een woning, gelegen aan de [adres], onder (verbale) bedreiging(en) en/of bedreigingen met een mes, vast gehouden en/of (daarbij) de deur van die woning afgesloten, in elk belet dat die [slachtoffer] de woning kon verlaten, en/of die [slachtoffer] meermalen geslagen en/of getrapt;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 18 oktober 2006 tot en met 19 oktober 2006, in de gemeente [B], in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen, althans eenmaal (hard) te slaan en/of te schoppen;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 18 oktober 2006 tot en met 19 oktober 2006 in de gemeente [B], in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of haar mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (hard) te slaan en/of te schoppen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreeks 19 oktober 2006 in de gemeente [B] opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een personenauto [merk] [kenteken], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.