ECLI:NL:RBMAA:2008:BE2913

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
17 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-700142-08
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag op minderjarige zoon met voorwaardelijk opzet

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 17 juni 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag op zijn minderjarige zoon. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 24 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de aanmerkelijke kans had aanvaard dat zijn zoontje door zijn handelen zou komen te overlijden, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van voorwaardelijk opzet. De feiten van de zaak zijn als volgt: de verdachte heeft op 26 augustus 2007 zijn zoon, die toen vier maanden oud was, zonder ondersteuning van het hoofdje krachtig heen en weer geschud. Dit gebeurde in een paniekreactie toen de verdachte zag dat zijn zoon stil lag met voedsel uit zijn mond. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastelegging van 'meermalen', maar dat het primair ten laste gelegde wel wettig en overtuigend bewezen was. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychologische toestand van de verdachte, die verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht. De deskundige adviseerde een behandeling in het kader van een ambulante behandeling in de forensisch-psychiatrische polikliniek. De rechtbank heeft de strafmaat bepaald op basis van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk was, gezien de levensbedreigende situatie die de verdachte had gecreëerd voor zijn zoon.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700142-08
Datum uitspraak: 17 juni 2008
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 juni 2008 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[Naam verdachte],
geboren te [Geboortegegevens verdachte],
wonende te [Woonadres verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting, Huis van Bewaring Grave (Unit A + B), Muntlaan 1 te Grave.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij, meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 26 augustus 2007 tot en met 12 september 2007 te Hoensbroek, gemeente Heerlen, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [Naam slachtoffer] (geboren op [Geboortedatum slachtoffer]) van het leven te beroven, met dat opzet zijn zoon (voornoemde [Naam slachtoffer]) heeft vastgepakt en/of zonder ondersteuning van het hoofdje krachtig heen en weer heeft geschud, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 26 augustus 2007 tot en met 12 september 2007 te Hoensbroek, gemeente Heerlen, (telkens) aan een persoon genaamd [Naam slachtoffer] (geboren op [Geboortedatum slachtoffer]), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (blindheid, hersenletsel), heeft toegebracht, door deze opzettelijk vast te pakken en/of zonder ondersteuning van het hoofdje krachtig heen en weer te schudden.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 12 september 2007 te Hoensbroek, gemeente Heerlen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [Naam slachtoffer], geboren op [Geboortedatum slachtoffer], van het leven te beroven, met dat opzet zijn zoon, voornoemde [Naam slachtoffer], heeft vastgepakt en zonder ondersteuning van het hoofdje krachtig heen en weer heeft geschud, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank acht voor het bestanddeel “meermalen” genoemd onder het primair tenlastegelegde onvoldoende bewijs voorhanden.
De verdachte heeft na 12 september 2007 verklaard dat hij ook op 26 augustus 2007 zijn zoon [Naam slachtoffer] een paar maal heen en weer heeft geschud; hij gaf daarvoor als reden op dat hij [Naam slachtoffer] stil had zien liggen met voedsel uit zijn mond komend en dat hij daardoor vervolgens in paniek heeft gehandeld.
Volgens de eind augustus gestelde diagnose was er op 26 augustus 2007 bij [Naam slachtoffer] sprake van een gastro-oesophagale reflux. Een op 26 augustus 2007 gemaakte EEG-scan en echoschedel lieten geen afwijkingen zien. Op de ochtend van 12 september 2007 werd [Naam slachtoffer] nog medisch onderzocht en toen werd door de behandelend arts vastgesteld dat hij gezond was.
Op 12 september 2007 werden naast nieuwe ook oude bloedingen in de hersenen waargenomen. Drs. P.A.M. Beker, vertrouwensarts bij Bureau Jeugdzorg, opperde naar aanleiding van het gebeuren van 12 september 2007 dat het ziektebeeld van [Naam slachtoffer] (en met name de nadien waargenomen oude bloedingen) achteraf gezien het gevolg zou kunnen zijn van het heen en weer schudden van [Naam slachtoffer] op 26 augustus 2007.
Deze mogelijkheid laat onverlet dat de oude bloedingen ook op enig(e) ander(e) tijdstip(pen) kunnen zijn ontstaan en laat onverlet de mogelijkheid dat het schudden op 26 augustus 2007 niet tot enig letsel heeft geleid.
De rechtbank zal daarom vrijspreken van het bestanddeel ‘meermalen’ en de periode beperken tot 12 september 2007.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Overweging met betrekking tot de bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde
De rechtbank stelt met betrekking tot het letsel van [Naam slachtoffer] het volgende vast. In het dossier bevinden zich onder meer de aangifte van drs. Beker, voornoemd, d.d. 24 januari 2008 en drs. D.A. van Waardenburg, kinderarts-intensivist bij het AZM d.d. 10 oktober 2007. Uit voornoemde stukken blijkt dat de toestand van [Naam slachtoffer] op 12 september 2007 levensbedreigend was en dat de kans op overlijden reëel was. De reden voor opname op voornoemde dag was dreigende cerebrale inklemming bij subdurale effusies. Als hoofddiagnose is destijds bij [Naam slachtoffer] subdurale effusies beiderzijds vastgesteld en als nevendiagnose dat sprake was van convulsies, retinabloedingen beiderzijds en cerebrale schade met name occipitaal. Ter terechtzitting is door voornoemde drs. Beker als getuige-deskundige verklaard dat subdurale bloedingen in combinatie met retinabloedingen karakteristiek zijn voor het zogenaamde ‘shaken baby syndroom’.
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat er in het onderhavige geval niet gesproken kan worden van voorwaardelijk opzet op de dood. Uit het dossier zou onvoldoende blijken dat verdachte heftig heeft geschud met [Naam slachtoffer]. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij [Naam slachtoffer] hevig heeft geschud of gerammeld, maar tevens verklaard niet te weten hoe hard hij dit heeft gedaan. Volgens de raadsman blijkt uit een Britse studie dat ook zacht heen en weer schudden reeds ernstig hersenletsel en het overlijden van baby’s kan veroorzaken. Nu niet kan worden uitgesloten dat verdachte slechts licht heeft geschud, kan naar de mening van de raadsman niet worden gesproken van voorwaardelijk opzet op de dood van [Naam slachtoffer].
Met betrekking tot dit bewijsverweer overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat het een feit van algemene bekendheid is dat het vastpakken en heen en weer schudden van een baby van vier maanden oud, uitermate gevaarlijk is voor de gezondheid en het leven van de baby.
De verdachte heeft, volgens zijn eigen verklaring, [Naam slachtoffer] op 12 september 2007 meermaals met uitstoken armen heen en weer geschud, waarbij hij zag dat het hoofd van [Naam slachtoffer] van voor naar achter klapte, terwijl hem zowel door zijn vriendin als in het ziekenhuis meerdere malen was uitgelegd het belang van ondersteuning van het hoofd van een baby. Hij schudde [Naam slachtoffer] heen en weer, wederom volgens zijn eigen verklaring, omdat hij kwaad was geworden vanwege het krijsen van [Naam slachtoffer]. Hij voelde, zo verklaarde hij, dat er iets bij hem knapte en wilde alleen maar dat [Naam slachtoffer] stil werd.
Door aldus en in die gemoedstoestand te handelen heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat [Naam slachtoffer] door zijn, verdachtes, handelen zou komen te overlijden, zodat er bij verdachte sprake was van voorwaardelijk opzet ten aanzien van het primair ten laste gelegde.
Gezien bovenstaande verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als volgt.
Primair:
poging tot doodslag
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan twee jaren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde het volgen van individuele therapie alsook systeemtherapie bij de forensische psychiatrische polikliniek De Rooyse Wissel te Venlo en toezicht en begeleiding van de reclassering.
De raadsman heeft betoogd dat indien de rechtbank tot een straf zou komen, een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf weinig nut zal hebben, nu verdachte meer baat heeft bij preventie en voorlichting. Dienaangaande heeft verdachte zich bereid verklaard om zich te laten behandelen bij De Rooyse Wissel in het kader van een verplicht reclasseringstraject. Verder heeft de raadsman bepleit dat mocht de rechtbank overwegen om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, hij het aantal dagen dat verdachte in voorlopige hechtenis heeft verbleven passend acht.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Verder is door de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte nog niet eerder is veroordeeld.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving, de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht, de mate waarin het bewezenverklaarde schade teweeg heeft gebracht, het gewelddadig karakter van het bewezenverklaarde en de maatschappelijke onrust die mede daarvan het gevolg is.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen en vindt daarin de reden die tot de keuze van een (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te vermelden duur leiden, dat verdachte zijn eigen frustraties en kwaadheid op zijn zoon heeft afgereageerd op een wijze die levensbedreigend is geweest en tot uitermate ernstig, vermoedelijk blijvend, letsel, heeft geleid.
Daarbij komt dat niet alleen het slachtoffer, maar ook de moeder en de andere kinderen in de toekomst blijvend zullen worden geconfronteerd met het handelen van de verdachte.
Ten aanzien van de verdachte is door drs. P.M.F. Broekhuis, GZ klinisch psycholoog en kinder- en neuropsycholoog NIP, een psychologisch onderzoek ingesteld omtrent de persoon van de verdachte. Van dat onderzoek heeft de psycholoog een rapport d.d. 7 mei 2008 opgemaakt, dat als conclusie - zakelijk weergegeven - vermeldt:
- dat bij betrokkene sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en dat de indruk bestaat dat van een affectieve en pedagogische verwaarlozing sprake is geweest; dat bij verdachte sprake is van een aanpassingsstoornis en een persoonlijkheidsstoornis met vermijdende en afhankelijke kenmerken; en dat daarnaast de indruk bestaat dat bij betrokkene sprake is van een verstoorde impuls- en driftregulatie;
- dat betrokkene in momenten waarin de draaglast de draagkracht overstijgt, kwetsbaar is voor agressiedoorbraken;
- dat betrokkene ten aanzien van het tenlastegelegde als (enigszins) verminderd toerekeningsvatbaar is te achten;
- dat er vanwege verdachtes gesloten vermijdende houding kans op recidive bestaat;
De deskundige adviseert daarom tot het de verdachte in een groot voorwaardelijk strafdeel langdurig laten volgen van individuele therapie en systeemtherapie in het kader van een ambulante behandeling in de forensisch-psychiatrische polikliniek De Rooyse Wissel en tot verplicht reclasseringscontact.
De rechtbank verenigt zich, gelet op de door de deskundige gegeven gronden, geheel met de in het rapport gegeven conclusie en maakt deze mitsdien tot de hare, zodat ze een groot deel van de straf voorwaardelijk, met daaraan verbonden voorwaarden tot het ondergaan van een behandeling, zal opleggen.
De rechtbank acht met de psycholoog en de reclassering (en de rapportage intake De Rode Wissel) een dergelijke behandeling van groot belang en zal mede daarom een groot deel van de vrijheidsstraf voorwaardelijk opleggen, zodat de verdachte in het kader van de voorwaardelijke straf een behandeling kan volgen.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden;
- beveelt, dat van de opgelegde gevangenisstraf een deel, groot 24 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit, dan wel de volgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen overeenkomstig de door de Reclassering Nederland, Regio Limburg, Unit Maastricht, gevestigd te 6224 LA Maastricht, Heerderweg 25, te stellen richtlijnen zolang deze reclasseringsinstelling zulks gedurende de proeftijd nodig oordeelt, ook indien dat inhoudt het volgen van een individuele therapie alsook een systeemtherapie in het kader van ambulante behandeling in de forensische psychiatrische polikliniek De Rooyse Wissel te Venlo, danwel een andere daarmee vergelijkbare instelling;
- geeft opdracht aan genoemde instelling aan de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. J. Wöretshofer, voorzitter, mr. C.G.A. Wouters en mr. M.E.M.W. Nuijts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.M. Schmeets, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 17 juni 2008.