RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700051-08
Datum uitspraak: 22 april 2008
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 april 2008 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[Naam verdachte],
geboren te [Geboortegegevens verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 28 december 2007 tot en met 20 januari 2008 in de gemeente Stein, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of te Maasbracht, in elk geval in het arrondissement Roermond, althans in Nederland en/of in België, opzettelijk een minderjarige, te weten [Naam slachtoffer], geboren op [Geboortedatum slachtoffer], heeft onttrokken en onttrokken gehouden aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende, immers heeft verdachte in of omstreeks genoemde periode, zonder toestemming van het bevoegd gezag en zonder het bevoegd gezag van de verblijfplaats van genoemde minderjarige op de hoogte te stellen, die [Naam slachtoffer] meegenomen vanuit de Gastenhof te Urmond naar een boot (met de naam "[Bootsnaam]"), aangemeerd in Maasbracht en/of die [Naam slachtoffer] meegevoerd op die boot, door Nederland en/of België en heeft hij, verdachte, bedreiging met geweld gebezigd, immers heeft verdachte zodanige (psychische) druk uitgeoefend en/of een zodanig dreigende situatie voor die [Naam slachtoffer] doen ontstaan, dat deze [Naam slachtoffer] daaraan geen weerstand kon bieden, door meermalen aan die [Naam slachtoffer] te zeggen dat hij, verdachte, hem zou komen weghalen en/of hem zou meenemen zodat niemand hem meer zou terugzien, althans mededelingen van dergelijke strekking, en/of die [Naam slachtoffer] in een afhankelijkheidssituatie gebracht, door die [Naam slachtoffer] te verbieden de boot, waarop die [Naam slachtoffer] verbleef, te verlaten en/of die [Naam slachtoffer] op te dragen op die boot mee te werken en/of de telefoon van die [Naam slachtoffer] af te pakken althans (de oplader daarvan) onklaar te maken, waardoor contact met de buitenwereld voor die [Naam slachtoffer] onmogelijk werd gemaakt althans werd bemoeilijkt;
2.
hij in of omstreeks de periode van 28 december 2007 tot en met 21 januari 2008 in de gemeente Roermond, althans in het arrondissement Roermond en/of in het arrondissement Maastricht, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 22,68 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (speed), zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 28 december 2007 tot en met 21 januari 2008 te Amay/Ampsin, althans in België en/of in het arrondissement Maastricht en/of in het arrondissement Roermond, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 22,68 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (speed), zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij in de periode van 28 december 2007 tot en met 20 januari 2008 in de gemeente Stein en te Maasbracht opzettelijk een minderjarige, te weten [Naam slachtoffer], geboren op [Geboortedatum slachtoffer], heeft onttrokken en onttrokken gehouden aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende, immers heeft verdachte in genoemde periode, zonder toestemming van het bevoegd gezag en zonder het bevoegd gezag van de verblijfplaats van genoemde minderjarige op de hoogte te stellen, die [Naam slachtoffer] meegenomen vanuit de Gastenhof te Urmond naar een boot (met de naam "[Bootsnaam]"), aangemeerd in Maasbracht en die [Naam slachtoffer] meegevoerd op die boot door Nederland;
2. primair
hij in de periode van 28 december 2007 tot en met 21 januari 2008 in de gemeente Roermond en in het arrondissement Maastricht opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 22,68 gram van een materiaal bevattende amfetamine (speed), zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 vrijspraak bepleit, nu niet verdachte maar zijn minderjarige zoon [Naam slachtoffer] zelf het initiatief heeft genomen om weg te gaan bij degenen die het wettig gezag of het bevoegd opzicht uitoefenen.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Bij beschikking van de kinderrechter van 16 mei 2007 zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [Naam slachtoffer] verlengd. De moeder van [Naam slachtoffer] had tijdens de tenlastegelegde periode weliswaar het ouderlijk gezag, maar de minderjarige was met machtiging van de kinderrechter geplaatst in het internaat Gastenhof te Urmond, terwijl [Naam slachtoffer] op dat moment onder toezicht was gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg.
[Naam slachtoffer] heeft hem, aldus verdachte, op 28 december 2007 gebeld en gevraagd hem ([Naam slachtoffer]) te komen ophalen uit het internaat. Verdachte heeft gehoor gegeven aan dit verzoek en [Naam slachtoffer] is vervolgens gedurende de tenlastegelegde periode van ruim 3 weken bij zijn vader - die woonde en werkte op een duwboot, genaamd ‘[Bootsnaam]’, van de firma Voets te Maasbracht - verbleven. [Naam slachtoffer] wilde niet dat verdachte Gastenhof informeerde over zijn verblijf op de boot.
De verdachte heeft zijn zoon gedurende deze periode niet naar Gastenhof teruggebracht en heeft ook geen contact gezocht met Gastenhof, de gezinsvoogd of de moeder van [Naam slachtoffer].
Weliswaar heeft de verdachte kennelijk niet zelf het initiatief genomen om [Naam slachtoffer] uit Gastenhof weg te halen, maar hij heeft wel beslissende invloed heeft gehad op de scheiding tussen de minderjarige en diegene die het gezag of opzicht uitoefent.
Door aldus te handelen heeft verdachte zijn zoon onttrokken aan het opzicht van de gezinsvoogd van de stichting Bureau Jeugdzorg, die dat opzicht desbevoegd over de minderjarige uitoefende. Tevens heeft verdachte zijn zoon onttrokken aan het wettig over hem gestelde gezag.
Ten aanzien van feiten 2 primair en subsidiair heeft de raadsman vrijspraak bepleit, nu op grond van de stukken niet kan worden vastgesteld dat - gelet op het ontbreken van een NFI-rapportage - verdachte een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (primair) dan wel aanwezig heeft gehad (subsidiair).
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij verdovende middelen, waaronder een hoeveelheid van ongeveer 22 gram speed, op de boot aanwezig had, dat deze speed voor eigen gebruik was en dat hij door het gebruik van de speed langer wakker kon blijven en daardoor gemakkelijker overuren kon draaien. Verdachte heeft tevens verklaard dat hij geruime tijd ervaring heeft als druggebruiker en dat de ongeveer 22 gram amfetamine waarover hij verklaard had “goed spul” was. Gelet hierop acht de rechtbank de kans dat de op de boot aangetroffen en onder verdachte in beslag genomen drugs geen amfetamine betrof verwaarloosbaar klein is.
Nu ook de getuige [Naam slachtoffer] bij de politie een verklaring heeft afgelegd dat verdachte drugs op de boot aanwezig had en dat verdachte deze drugs verstopt had in de stuurhut én nu deze drugs tijdens de aanhouding van verdachte in België door de Belgische politie op de boot zijn aangetroffen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de uitvoer van een materiaal bevattende amfetamine.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de ten laste gelegde strafverzwarende omstandigheid als volgt.
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte bedreiging met geweld heeft gebezigd, nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte zodanige psychische druk heeft uitgeoefend en/of een zodanige dreigende situatie heeft doen ontstaan voor zijn zoon [Naam slachtoffer], dat deze daaraan geen weerstand kon bieden. Deze psychische druk en/of dreigende situatie zou daarin hebben bestaan dat verdachte meermalen gezegd zou hebben dat hij [Naam slachtoffer] zou komen weghalen en/of zou meenemen, zodat niemand hem meer zou terugzien en/of dat hij [Naam slachtoffer] in een afhankelijkheidssituatie zou hebben gebracht. Weliswaar heeft verdachte blijkens de inhoud van het dossier meermalen tegen [Naam slachtoffer] gezegd dat hij hem zou komen ophalen, maar verdachte heeft deze mededelingen geuit buiten de tenlastegelegde periode. Verder blijkt uit de inhoud van het dossier niet dat verdachte in de tenlastegelegde periode tegen [Naam slachtoffer] heeft gezegd dat hij hem zou meenemen, zodat niemand hem meer zou terugzien. Tenslotte kan ook niet door de rechtbank worden vastgesteld of [Naam slachtoffer] door verdachte in een afhankelijkheidssituatie is gebracht door hem te verbieden de boot waarop hij verbleef te verlaten en/of hem op te dragen op die boot mee te werken en/of zijn telefoon af te pakken althans (de oplader daarvan) onklaar te maken.
Blijkens de inhoud van het dossier heeft [Naam slachtoffer] in ieder geval de boot verlaten om boodschappen te gaan doen. De getuige [Naam getuige], die als schipper gedurende een gedeelte van ten laste gelegde periode samen met de verdachte en zijn zoon op de boot ‘[Bootsnaam]’ heeft verbleven, heeft dat ook ter zitting verklaard.
Ten aanzien van opdracht tot meewerken op de boot en het afpakken van de telefoon heeft alleen [Naam slachtoffer] een voor verdachte belastende verklaring afgelegd. De getuige [Naam getuige] heeft namelijk daarover op zitting verklaard dat [Naam slachtoffer] niet hoefde mee te werken op de boot, dat [Naam slachtoffer] ook niet in dienst was - hij was immers niet in het bezit van een dienstboekje- en dat hij niet weet of [Naam slachtoffer] op de boot heeft gebeld met zijn mobiele telefoon.
Daarnaast heeft de getuige [Naam getuige] niet alleen verklaard dat hij niet heeft gemerkt dat [Naam slachtoffer] tegen zijn zin op de boot zou zijn, maar dat hij ook niet heeft gemerkt dat [Naam slachtoffer] door zijn vader tot iets gedwongen werd.
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt.
Feit 1:
onttrekking van een minderjarige aan het wettig gezag of bevoegd opzicht
Feit 2 primair:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1 (ook ter zake de strafverhogende omstandigheden van artikel 279, lid 2, van het Wetboek van Strafrecht) en 2 primair zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringstoezicht.
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 1 en 2 primair en subsidiair tenlastegelegde bepleit.
Indien de rechtbank van oordeel is dat een bewezenverklaring dient te volgen, dan verzoekt de raadsman om, overeenkomstig het advies van de reclassering, - kort gezegd - oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest én een voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld reclasseringstoezicht.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving en
- de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder terzake soortgelijke strafbare feiten als het onder 2 bewezenverklaarde is veroordeeld.
Verdachte heeft zich, voor wat met name het bewezenverklaarde onder 1 betreft, schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit, door zijn 17-jarige zoon te onttrekken en onttrokken te houden aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag (welk gezag berust bij de moeder van de minderjarige) en aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende (in casu Stichting Bureau Jeugdzorg). Daarmee heeft hij de taak van de moeder respectievelijk Stichting Bureau Jeugdzorg, welke taak volgens de wetgever ziet op de bescherming van de minderjarige, gehinderd en (tijdelijk) onmogelijk gemaakt.
De rechtbank acht voor beide bewezenverklaarde feiten oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden passend. Een gedeelte daarvan, te weten 4 maanden, behoeft echter vooralsnog niet ten uitvoer te worden gelegd. Met dit voorwaardelijk deel beoogt de rechtbank verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te begaan. De rechtbank zal, zoals ook wordt geadviseerd door het Leger des Heils in haar voorlichtingsrapport d.d. 28 februari 2008, aan dit voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht en de maatregel van hulp en steun door de reclassering verbinden. Dit betekent dat verdachte zich gedurende de proeftijd dient te gedragen overeenkomstig de door de reclassering te stellen richtlijnen, ook als dat inhoudt ambulante behandeling of begeleiding door de verslavingszorg en/of geestelijke gezondheidszorg, alsmede het volgen van op gedragsverandering gerichte interventieprogramma's, zoals een training agressiebeheersing.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 279 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van TWAALF MAANDEN;
- beveelt, dat van de opgelegde gevangenisstraf een deel, groot vier maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit, dan wel de volgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd zich zal gedragen overeenkomstig de door of vanwege de Reclassering Nederland, Regio Limburg, Unit Maastricht, gevestigd te 6224 LA Maastricht aan de Heerderweg 25, te stellen richtlijnen - ook als dat inhoudt ambulante behandeling of begeleiding door de verslavingszorg en/of geestelijke gezondheidszorg, alsmede het volgen van op gedragsverandering gerichte interventieprogramma's, zoals een training agressiebeheersing - zolang deze reclasseringsinstelling zulks gedurende de proeftijd nodig oordeelt;
- geeft aan voornoemde instelling opdracht aan de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. W.A.P. Hillen, voorzitter, mr. Th.A.J.M. Provaas en mr. M.E.M.W. Nuijts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Schmeets, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 22 april 2008.