ECLI:NL:RBMAA:2008:BD7293

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
2 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-703108-05
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewelddadige misdrijven, drugshandel en schending van het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 2 juli 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere ernstige misdrijven, waaronder wederrechtelijke vrijheidsberoving, afpersing en drugshandel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich heeft laten zien als een gewelddadige man die niet terugschrikt voor ernstige bedreigingen en geweld om zijn doelen te bereiken. De bewezenverklaarde feiten omvatten onder andere het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland en het bedreigen en afpersen van slachtoffers. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn is geschonden, wat heeft geleid tot een lagere straf dan oorspronkelijk zou zijn opgelegd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en vijf maanden. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor geweldsdelicten. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan een van de slachtoffers, die door de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de geleden schade. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de rechtbank de wettelijke bepalingen en de omstandigheden van de zaak in overweging heeft genomen.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/703108-05
Datum uitspraak: 2 juli 2008
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 26 juni 2007 en 19 juni 2008 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[Naam verdachte],
geboren te [Geboortegegevens verdachte],
wonende te [Adresgegevens verdachte],
thans gedetineerd in de P.I. Zuid Oost, HvB Roermond te Roermond.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat
1.
hij, verdachte, op of omstreeks 26 september 2005 te Schiphol, in elk geval in de gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 2182 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij, verdachte, op of omstreeks 2 februari 2005 in de gemeente Brunssum tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [Naam slachtoffer1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door tezamen en in vereniging met zijn, verdachtes, mededader(s), althans alleen, met dat opzet, dreigend, in elk geval op dreigende wijze tegen voornoemde [Naam slachtoffer1] te zeggen: ik moet met je praten en/of een pistool, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen aan voornoemde [Naam slachtoffer1] en daarbij op dreigende toon tegen voornoemde [Naam slachtoffer1] te zeggen "stap in de auto anders schiet ik je neer" en/of (vervolgens) voornoemde [Naam slachtoffer1] tegen diens wil in een personenauto te vervoeren naar een woning in Brunssum en/of (vervolgens) toen en aldaar (na)bij die woning op dreigende toon tegen voornoemde [Naam slachtoffer1] te zeggen "loop direct naar binnen!" en/of (vervolgens) in die woning een pistool, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te richten op voornoemde [Naam slachtoffer1] en vervolgens die [Naam slachtoffer1] heeft belet de woning te verlaten door een pistool of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bij diens halfbroer [Naam halfbroer] achter te laten met het verzoek om op die [Naam slachtoffer1] te letten, alvorens zelf de woning te verlaten;
3.
hij, verdachte, op of omstreeks 2 februari 2005 in de gemeente Brunssum tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [Naam slachtoffer1] heeft gedwongen tot de afgifte van een autosleutel, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [Naam slachtoffer1], in elk geval toebehorende aan een ander of aan anderen dan aan hem, verdachte en/of aan zijn, verdachtes, mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het slaan met een pistool, in elk geval met een hard voorwerp tegen het hoofd van voornoemde [Naam slachtoffer1];
4.
hij, verdachte, op of omstreeks 18 februari 2004 in de gemeente Brunssum tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning, gelegen aan de [Straatnaam1] heeft weggenomen 3000 euro, in elk geval een hoeveelheid geld, een (aantal) gsm('s) en/of een (gouden) ketting en/of een aantal tabletten (viagra), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Naam slachtoffer2] en/of aan [Naam slachtoffer3], in elk geval toebehorende aan een ander of aan anderen dan aan hem, verdachte en/of aan zijn, verdachtes, mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [Naam slachtoffer2] en/of tegen voornoemde [Naam slachtoffer3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn, verdachtes, mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, tezamen en in vereniging met zijn, verdachtes, mededader(s),
althans alleen, met een masker voor zijn/hun gezicht, voornoemde woning binnen is/zijn
gedrongen/binnen zijn gegaan en/of (vervolgens) toen en aldaar een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben gericht op voornoemde [Naam slachtoffer2] en/of op voornoemde [Naam slachtoffer3] en daarbij tegen voornoemde [Naam slachtoffer2] en/of tegen voornoemde [Naam slachtoffer3] heeft/hebben gezegd "honderdduizend Euro man of ik schiet je dood man", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of (vervolgens) met een vuurwapen, althans met een hard voorwerp meermalen, althans eenmaal (telkens) tegen het hoofd van voornoemde [Naam slachtoffer2] heeft/hebben gestoten en/of geslagen en/of gestompt en/of (vervolgens) tegen voornoemde [Naam slachtoffer3] heeft/hebben gezegd "als je de kluis niet snel openmaakt, hak ik je vingers eraf", in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en daarbij een bijl, heeft/hebben getoond aan voornoemde [Naam slachtoffer3];
5.
hij, verdachte, op of omstreeks 6 mei 2003 te Bingelrade, in de gemeente Onderbanken, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Naam slachtoffer4], in elk geval toebehorende aan een ander of aan anderen dan aan hem, verdachte en/of aan zijn, verdachtes, mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen
voornoemde [Naam slachtoffer4] en/of tegen [Naam slachtoffer5], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, tezamen en in vereniging met zijn, verdachtes, mededader(s),
althans alleen, tegen voornoemde [Naam slachtoffer4] en/of tegen voornoemde [Naam slachtoffer5] op dreigende toon heeft/hebben gezegd "overval, overval" en/of "op de grond, op de grond" en daarbij een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben gericht op voornoemde [Naam slachtoffer4] en/of op voornoemde [Naam slachtoffer5] en/of (vervolgens) tegen voornoemde [Naam slachtoffer4] heeft/hebben gezegd "flik niets, anders schieten wij je vrouw en zoon kapot, maar jij gaat als eerste eraan" en/of "ik haal je zoon naar beneden, ik schiet hem kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
6.
hij, verdachte, op of omstreeks 4 augustus 2004 in de gemeente Brunssum [Naam slachtoffer6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, door toen aldaar opzettelijk tegen voornoemde [Naam slachtoffer6] te zeggen dat zijn, [Naam slachtoffer6]'s, leven nog maar 'zoveel waard was' en daarbij zijn, verdachtes, duim en wijsvinger dicht bij elkaar te brengen dan wel tegen diens borst te slaan en daarbij te zeggen dat voornoemde [Naam slachtoffer6] de andere kant moest uitkijken en anders zou hij diens ogen voorgoed sluiten, althans gebaren en/of woorden bezigend van gelijke dreigende aard en/of strekking;
7.
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 8 augustus 2001 tot en met 9 augustus 2001, in elk geval het jaar 2001 in de gemeente Voerendaal, in elk geval in Nederland, [Naam slachtoffer7] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, door toen aldaar opzettelijk tegen voornoemde [Naam slachtoffer7] te zeggen
(zakelijk weergegeven) dat zij, [Naam slachtoffer7], zich er niet mee moest bemoeien en/of als de familie zich ermee zou blijven bemoeien hij, verdachte, de hele familie kapot zou maken, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of door een ploertendoder en/of een op een handvuurwapen gelijkend voorwerp te tonen aan die [Naam slachtoffer7];
8.
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 8 augustus 2001 tot en met 9 augustus 2001, in elk geval in het jaar 2001 in de gemeente Brunssum, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om aan [Naam slachtoffer8], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, toen aldaar met dat opzet meermalen, althans eenmaal (telkens) met een ploertendoder, in elk geval (telkens) met een hard voorwerp tegen het lichaam van voornoemde [Naam slachtoffer8] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 8 augustus 2001 tot en met 9 augustus 2001, in elk geval in het jaar 2001 in de gemeente Brunssum, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [Naam slachtoffer8]), meermalen, althans eenmaal (telkens) met een ploertendoder, in elk geval (telkens) met een hard voorwerp tegen het lichaam van voornoemde [Naam slachtoffer8] heeft geslagen, waardoor voornoemde [Naam slachtoffer8] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
9.
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 8 augustus 2001 tot en met 9 augustus 2001, in elk geval in het jaar 2001 in de gemeente Voerendaal, in elk geval in Nederland, [Naam slachtoffer8] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, door opzettelijk tegen voornoemde [Naam slachtoffer8] te zeggen dat zij, [Naam slachtoffer8], zich er niet mee moest bemoeien en/of als de familie zich ermee zou blijven bemoeien hij, verdachte, de hele familie kapot zou maken, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of door een ploertendoder en/of door een handvuurwapen, in elk geval een op een handvuurwapen gelijkend voorwerp te tonen aan voornoemde [Naam slachtoffer8].
De geldigheid van de dagvaarding ten aanzien van feit 6
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van het onder 6 tenlastegelegde feit betoogd dat het onduidelijk is op welk feitencomplex de tenlastelegging ziet, nu aangever ook melding maakt van een incident in 2003. De tenlastelegging is daarom ten aanzien van dit feit nietig wegens onvoldoende bepaaldheid.
De rechtbank verwerpt dit beroep, Na wijziging van de tenlastelegging is ten aanzien van dit feit geen sprake van een onvoldoende bepaaldheid. Uit het dossier blijkt voldoende welk feitencomplex op 4 augustus 2004 heeft plaatsgevonden.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding overigens ook aan de wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft bij gelegenheid van de terechtzitting van 19 juni 2008 betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging contra verdachte. Hij stelt daartoe – zakelijk weergegeven – dat door de officier van justitie in strijd met de voorschriften toezeggingen zijn gedaan aan de getuigen [Naam slachtoffer1] en [Naam getuige2] met betrekking tot hun aanhouding, het uitzitten van dagen en het meewerken aan gratieverzoeken. De raadsman verwijst daartoe naar verklaringen die bedoelde getuigen hebben afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken.
De rechtbank verwerpt dit betoog. Uit de verklaringen die de getuigen [Naam slachtoffer1] en [Naam getuige2] op 21 respectievelijk 22 november 2006 bij genoemde rechter-commissaris hebben afgelegd, blijkt enkel dat de getuigen door de officier van justitie is toegezegd dat zij bij gelegenheid van hun verschijning bij de rechter-commissaris, ten behoeve van het afleggen van een verklaring als getuige, niet zouden worden aangehouden in verband met nog ten uitvoer te leggen straffen. Van toezeggingen zoals door de raadsman gesuggereerd, is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank zijn verder geen vormverzuimen gebleken die tot een niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie zouden dienen te leiden.
De vrijspraak ten aanzien van feit 4
De rechtbank is van oordeel dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de ten laste gelegde overval op [Naam slachtoffer2] en zijn ex-echtgenote [Naam slachtoffer3] die heeft plaatsgevonden op 18 februari 2004 te Brunssum. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verklaringen aangevers en getuigen
[Naam slachtoffer2] heeft op 19 februari 2004 om 13.00 uur bij de politie aangifte gedaan van de overval. Hij verklaart in de aangifte onder andere dat er drie gemaskerde mannen die avond naar binnen stormden en dat zij Nederlands spraken met een Antilliaans accent en onderling Papiamento. Eén van de mannen had een riotgun in zijn handen die hij op [Naam slachtoffer2] richtte terwijl hij zei: “100.000 euro man of ik schiet je dood man”. Daarna sloeg deze man met het geweer op het hoofd van [Naam slachtoffer2], die daarbij letsel opliep.
De rechtbank heeft in het dossier een proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 mei 2006 aangetroffen dat is opgemaakt door brigadier [Naam brigadier]. Deze verklaart dat hij op 19 februari 2004 rond 10:45 naar het Atriumziekenhuis te Heerlen is gegaan, waar [Naam slachtoffer2] op dat moment verbleef, om een verklaring van [Naam slachtoffer2] op te nemen. In zijn proces-verbaal vermeldt hij dat [Naam slachtoffer2] spontaan mededeelde dat [Naam verdachte] iets met de bedoelde overval te maken had. [Naam verdachte] was de man geweest met de riotgun. Hij had [Naam verdachte] herkend aan zijn stem en aan zijn postuur.
De rechtbank constateert dat deze herkenning niet vermeld staat in de aangifte van [Naam slachtoffer2] die op 19 februari 2004 om 13.00 uur is opgenomen door eerder genoemde [Naam brigadier] en hoofdagent [Naam hoofdagent]. [Naam slachtoffer2] heeft toen expliciet verklaard niet te weten wie achter de overval zat, alleen dat het Antillianen waren. Bij de rechter-commissaris heeft [Naam brigadier] op 17 januari 2007 verklaard dat [Naam slachtoffer2] niet in de aangifte opgenomen wilde zien dat [Naam verdachte] en zijn zoon [Naam van zoon verdachte] achter de overval zouden zitten. De aantekeningen die hij gemaakt had tijdens het opnemen van de aangifte over [Naam slachtoffer2]s zoon [Naam van zoon verdachte] en [Naam verdachte], heeft hij uitgewerkt in een Worddocument en achter de aangifte gevoegd, na daartoe overleg te hebben gehad met de officier van justitie. Het betreffende Worddocument heeft de rechtbank aangetroffen op pagina 117 van zaaksdossier 4.
De ex-echtgenote van [Naam slachtoffer2], [Naam slachtoffer3], heeft ook op 19 februari 2004 aangifte gedaan. Zij verklaart over de overvallers dat zij onderling Antilliaans spraken. “Ze spraken niet Surinaams, dat weet ik zeker. Zij spraken een mischmasch taaltje en gebruikten het woord “swa”en toen was het voor mij duidelijk dat ze Antillianen waren.” De agenten hebben tijdens het opnemen van de aangifte specifiek gevraagd naar [Naam verdachte]. In haar verklaring staat echter niet vermeld dat zij verdachte heeft herkend als een van de daders.
Kleindochter [Naam kleindochter] verbleef de avond van de overval in de woonkamer van haar grootouders en is eveneens getuige geweest van de overval. Zij heeft die avond, 18 februari 2004, nog een verklaring afgelegd. Ook zij spreekt over daders met een Nederlands/Antilliaans accent. Zij verklaart verder dat de daders maskers op hadden. Een van de daders droeg een zogenaamd ‘screammasker’. Uit haar verklaring blijkt niet dat zij een of meer daders herkend heeft.
Ten slotte was [Naam getuige3] die avond aanwezig. Hij kwam later binnen toen de overval al gaande was. Zijn verklaring als getuige is eveneens die avond nog opgenomen. Hij verklaart dat de daders met het screammasker en het groene masker allebei Nederlands/Antilliaans spraken. Toen hij op de grond lag, zei een van de personen “he swa”, waarna het gesprek volgens hem overging in het Antilliaans. In zijn verklaring staat evenmin vermeld dat hij verdachte heeft herkend als een van de daders.
Bij de rechter-commissaris hebben aangeefster [Naam slachtoffer3] en [Naam getuige3] verklaard dat zij direct tegen de politie hebben gezegd dat [Naam verdachte] een van de daders was. [Naam kleindochter] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij geen van de overvallers herkend heeft. Zij verklaart vervolgens dat zij de stem van verdachte heeft herkend. Zij heeft dat aanvankelijk niet verklaard omdat ze zich dat toen niet realiseerde. Later was ze ervan overtuigd dat het verdachtes stem was die zij gehoord heeft tijdens de overval.
Herkenning verdachte
De rechtbank is, gelet op het bovenstaande, van oordeel dat alleen vaststaat dat aangever [Naam slachtoffer2] vrij snel na de overval kenbaar heeft gemaakt aan de politie dat hij verdachte had herkend in één van de overvallers. Dat [Naam slachtoffer3] en [Naam getuige3] dit ook aan de politie verklaard hebben, zoals zij bij de rechter-commissaris hebben verklaard, staat voor de rechtbank geenszins vast. Het is opmerkelijk dat in hun verklaringen niet blijkt van de herkenning van verdachte. Juist nu [Naam slachtoffer2] niet wilde dat de naam van verdachte in zijn aangifte zou worden opgenomen, had het voor de hand gelegen dat de politie de naam van verdachte wel vermeld zou hebben in de aangifte van [Naam slachtoffer3] en de getuigenverklaring van [Naam getuige3]. Niet is gebleken dat zij, net als [Naam slachtoffer2], op dat moment niet wilden dat de naam van verdachte in hun verklaringen zou worden opgenomen. De rechtbank hecht ook geen waarde aan de herkenning door [Naam kleindochter], nu zij pas op een later moment verdachtes stem herkend meent te hebben. Niet uit te sluiten valt dat deze herkenning niet meer spontaan was. Gelet op de impact die de overval heeft gehad op de slachtoffers, is het aannemelijk dat zij met elkaar over de overval gesproken hebben en dat daarbij de herkenning door aangever [Naam slachtoffer2] ter sprake is geweest.
Accent daders
Alle vier bij de overval aanwezigen (niet daders) spreken over een Antilliaans accent. Aangever [Naam slachtoffer2] heeft bij de rechter-commissaris herhaald dat de overvallers onderling Papiamento spraken. Hij verklaart dat hij een aantal woorden Papiamento kent omdat hij een tijdje op Aruba gewoond heeft.
De raadsman van verdachte heeft er terecht op gewezen dat verdachte niet afkomstig is van de Antillen maar uit Suriname en dat Papiamento niet in Suriname maar op de Antillen gesproken wordt. Juist nu aangever [Naam slachtoffer2] verklaart op de Antillen gewoond te hebben en enkele woorden Papiamento te kunnen verstaan, komt het de rechtbank niet aannemelijk voor dat hij de gesproken taal verkeerd heeft benoemd. Onder die omstandigheden is de rechtbank onvoldoende overtuigd van de stemherkenning van verdachte door aangever [Naam slachtoffer2].
Verklaring [Naam slachtoffer1] en aantreffen screammasker in woning broer verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van de diverse verklaringen die getuige [Naam slachtoffer1] heeft afgelegd. Hij heeft verklaard van verdachte zelf gehoord te hebben dat verdachte samen met zijn broer [Naam halfbroer] en een zekere [W.] de overval bij [Naam slachtoffer2] heeft gepleegd. Hij heeft daarbij details vermeld die correct zijn: een buit van ongeveer € 3.000 en het gebruik van maskers, waaronder een zogenaamd screammasker. Opvallend is ook dat [Naam slachtoffer1] verklaart over Viagrapillen die zijn buitgemaakt. Aangever [Naam slachtoffer2] heeft steeds ontkend dat er Viagrapillen zijn gestolen tijdens de overval. [Naam getuige3] heeft als enige later wel verklaard dat er Viagrapillen zijn weggenomen. [Naam slachtoffer1] heeft verder verklaard vóór de overval in zijn kelder, waartoe verdachte toegang had, een sporttas te hebben zien staan, met daarin onder andere een scream- en apenmasker, wapens, brede plakbanden en handschoenen.
De rechtbank gaat hier niet in op de discussie die tussen de officier van justitie en de raadsman van verdachte is gevoerd over de beperkte betrouwbaarheid van de verklaring van [Naam slachtoffer1], omdat [Naam slachtoffer1], zoals de officier van justitie het heeft uitgedrukt, zelf geen lieverdje zou zijn. Belangrijker dan de persoon van [Naam slachtoffer1] is voor de rechtbank dat niet te controleren is of [Naam slachtoffer1] zijn informatie daadwerkelijk van verdachte heeft ontvangen. Verdachte heeft ter zitting ontkend dergelijke informatie aan [Naam slachtoffer1] verstrekt te hebben. De rechtbank dient rekening te houden met de mogelijkheid dat [Naam slachtoffer1] zijn informatie op een andere manier verkregen heeft, bijvoorbeeld van één van de daders, niet zijnde verdachte, of omdat hij zelf op de plaats delict is geweest. [Naam slachtoffer1] heeft overigens ontkend zelf bij de overval betrokken te zijn. Nu de kennis van de details uit andere bronnen dan verdachte afkomstig kan zijn geweest, staat voor de rechtbank onvoldoende vast dat de informatie die [Naam slachtoffer1] heeft verstrekt van verdachte zelf afkomstig is.
In de woning van de broer van verdachte, [Naam halfbroer], die volgens [Naam slachtoffer1] bij de overval betrokken zou zijn geweest is op 4 oktober 2005, dat is anderhalf jaar na de overval, een screammasker is aangetroffen. De rechtbank is echter van oordeel dat ook dit gegeven, al dan niet in combinatie met de verklaring van [Naam slachtoffer1], bij gebreke van andere bewijsmiddelen onvoldoende wettig bewijs oplevert dat verdachte een van de daders is van de overval op [Naam slachtoffer2] en [Naam slachtoffer3].
De vrijspraak ten aanzien van feit 5
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van verdachte van oordeel dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de ten laste gelegde overval op [Naam slachtoffer4] en [Naam slachtoffer5] die heeft plaatsgevonden op 6 mei 2003 te Bingelrade, nu daarvoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier voorhanden is.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 6, 7, 8 primair en 9 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 26 september 2005 te Schiphol tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 2182 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 2 februari 2005 in de gemeente Brunssum opzettelijk [Naam slachtoffer1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en tezamen en in vereniging met een ander van de vrijheid beroofd heeft gehouden, door met dat opzet dreigend tegen voornoemde [Naam slachtoffer1] te zeggen: ik moet met je praten en op dreigende toon tegen voornoemde [Naam slachtoffer1] te zeggen "stap in de auto anders schiet ik je neer" en vervolgens voornoemde [Naam slachtoffer1] tegen diens wil in een personenauto te vervoeren naar een woning in Brunssum en vervolgens toen en aldaar (na)bij die woning op dreigende toon tegen voornoemde [Naam slachtoffer1] te zeggen "loop direct naar binnen!" en vervolgens tezamen en in vereniging met een ander die [Naam slachtoffer1] heeft belet de woning te verlaten door een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bij zijn halfbroer [Naam halfbroer] achter te laten met het verzoek om op die [Naam slachtoffer1] te letten, alvorens zelf de woning te verlaten;
3.
hij op 2 februari 2005 in de gemeente Brunssum met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [Naam slachtoffer1] heeft gedwongen tot de afgifte van een autosleutel, toebehorende aan voornoemde [Naam slachtoffer1], welk geweld bestond in het slaan met een hard voorwerp tegen het hoofd van voornoemde [Naam slachtoffer1];
6.
hij op 4 augustus 2004 in de gemeente Brunssum [Naam slachtoffer6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door toen aldaar opzettelijk tegen diens borst te slaan en daarbij te zeggen dat voornoemde [Naam slachtoffer6] de andere kant moest uitkijken en anders zou hij diens ogen voorgoed sluiten;
7.
hij in de periode van 8 augustus 2001 tot en met 9 augustus 2001 in de gemeente Voerendaal [Naam slachtoffer7] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door toen aldaar opzettelijk tegen voornoemde [Naam slachtoffer7] te zeggen (zakelijk weergegeven) dat zij, [Naam slachtoffer7], zich er niet mee moest bemoeien en als de familie zich ermee zou blijven bemoeien hij, verdachte, de hele familie kapot zou maken;
8.
hij in de periode van 8 augustus 2001 tot en met 9 augustus 2001 in Nederland, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om aan [Naam slachtoffer8], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, toen aldaar met dat opzet meermalen met een ploertendoder tegen het lichaam van voornoemde [Naam slachtoffer8] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
9.
hij in de periode van 8 augustus 2001 tot en met 9 augustus 2001 in de gemeente Voerendaal [Naam slachtoffer8] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door opzettelijk tegen voornoemde [Naam slachtoffer8] te zeggen dat zij, [Naam slachtoffer8], zich er niet mee moest bemoeien en als de familie zich ermee zou blijven bemoeien hij, verdachte, de hele familie kapot zou maken en door een ploertendoder en een handvuurwapen te tonen aan voornoemde [Naam slachtoffer8].
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2, 3, 6, 7 en 8 primair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.
Ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten onder 2 en 3 overweegt de rechtbank dat het korte tijdsverloop tussen de datum waarop de feiten 2 en 3 zijn gepleegd (2 februari 2005) en de datum waarop door het slachtoffer [Naam slachtoffer1] aangifte is gedaan bij de politie (15 februari 2005) en het gegeven dat genoemd slachtoffer zelf een strafblad heeft, niet maakt dat de verklaring van het slachtoffer [Naam slachtoffer1] onbetrouwbaar is. Daarnaast is voor de bewezenverklaring voldoende steun te vinden in de verklaringen die door de getuigen [Getuige B.], [Getuige V.], [Getuige N.], [Naam slachtoffer1], [Getuige D.], [Getuige J.], [Getuige F.] en [Naam slachtoffer6] ten aanzien van deze feiten zijn afgelegd.
Ten aanzien van het onder 6 bewezenverklaarde feit, merkt de rechtbank op dat naast de verklaring die het slachtoffer [Naam slachtoffer6] heeft afgelegd er verklaringen van twee onafhankelijke getuigen voorhanden zijn, te weten [Naam getuige C.] en [Naam getuige W.], die de lezing van het slachtoffer met betrekking tot de gebeurtenissen op 4 augustus 2004 in voldoende mate ondersteunen.
Ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten onder 7, 8 primair en 9 is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van het slachtoffer [Naam slachtoffer8], niet op gebruikelijke wijze tot stand is gekomen. Immers, er heeft eerst een gesprek plaatsgevonden, waarna de door de verbalisant een zakelijke weergave aan de getuige ter verificatie is voorgelegd. Zulks impliceert echter in de visie van de rechtbank niet dat deze verklaring daarom niet geloofwaardig is. De geloofwaardigheid van deze verklaring wordt naar het oordeel van de rechtbank evenmin aangetast door de omstandigheid dat de beide slachtoffers niet zelf contact met de politie hebben opgenomen. Evenmin tasten het tijdsverloop tussen de bewezenverklaarde feiten en de datum van verhoor van de slachtoffers en de omstandigheid dat de slachtoffers zussen van elkaar zijn de geloofwaardigheid in de kern aan. De stelling van de raadsman dat de verklaringen van de zussen niet over en weer voor het bewijs mogen worden gebruikt, wordt door de rechtbank gepasseerd, nu deze stelling geen steun vindt in het recht. Het enkele feit dat zij zussen zijn betekent niet dat er sprake is van geringere betrouwbaarheid van hun verklaringen. Een en ander neemt niet weg dat de rechtbank de verklaringen van deze getuigen, net als die van andere getuigen, met gepaste kritische blik beziet.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt.
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van. feit 2:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven
en
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroofd houden.
Ten aanzien van feit 3:
afpersing.
Ten aanzien van feit 6, feit 7 en feit 9:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 8 primair:
poging tot zware mishandeling.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1, 2, 3, 4, 6, 7, 8 primair en 9 zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft allereerst betoogd dat de redelijke termijn is geschonden, nu deze op 15 mei 2006 is gaan lopen en er nog geen beslissing in eerste aanleg is. Volgens de raadsman moet die termijnoverschrijding worden gecompenseerd in de strafmaat. Voorts heeft hij bepleit verdachte vrij te spreken ter zake de feiten onder 2 tot en met 9 en hem voor feit 1 te veroordelen tot een gevangenisstraf die in de buurt ligt van de straf die de medeverdachten in die zaak, [Naam halfbroer] en [Naam medeverdachte], hebben opgelegd gekregen. Zij zijn veroordeeld tot gevangenisstraffen voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 respectievelijk 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de bewezenverklaarde feiten zodanig ernstig dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur gepast is.
Verdachte heeft zich in de bewezenverklaarde feiten laten zien als een gewelddadige man, die ernstige bedreigingen niet schuwt en die er niet voor terugschrikt iemand van de vrijheid te beroven om hem een auto afhandig te maken. Aangenomen kan worden, en dat blijkt ook uit het dossier en uit de slachtofferverklaring ter terechtzitting van de heer [Naam slachtoffer6], dat dergelijke feiten voor de slachtoffers grote implicaties hebben.
Daarnaast is verdachte betrokken bij de import van een grote hoeveelheid harddrugs. Van harddrugs is bekend dat zij, als zij eenmaal in handen van gebruikers zijn, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
Ten slotte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de verdachte eerder ter zake van geweldsdelicten is veroordeeld, zoals blijkt uit het op zijn naam staand uittreksel uit het documentatieregister.
Naar het oordeel van de rechtbank is het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn geschonden, welke termijn is aangevangen op 15 mei 2006. Al in een eerder stadium dan bij gelegenheid van de terechtzitting van 26 juni 2007 had besloten dienen te worden, al dan niet op vordering van de officier van justitie, dat een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte geïndiceerd was. Door zo lang met het geven van die opdracht te wachten is een vertraging in de procedure ontstaan die ongeveer tien maanden bedraagt. Deze vertraging komt voor rekening van de officier van justitie en levert een overschrijding van de redelijke termijn van die duur op. De rechtbank vindt in deze termijnoverschrijding aanleiding een lagere straf op te leggen dan de rechtbank zonder deze verdragsschending zou hebben opgelegd.
De rechtbank zal met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008, LJN BD 2578 in plaats van een gevangenisstraf van zes jaren een gevangenisstraf opleggen voor de tijd van vijf jaar en vijf maanden.
De vordering van de benadeelde partij [Naam slachtoffer4]
De rechtbank komt aan enige beoordeling van de vordering van [Naam slachtoffer4] niet toe, nu door de voegingscontroleur van Slachtofferhulp Nederland, bij schrijven van 10 november 2006 is medegedeeld dat het slachtoffer afziet van voeging. De voegingscontroleur was hiertoe naar het oordeel van de rechtbank bevoegd, gelet op de zich bij de stukken bevindende machtiging van 14 oktober 2006 van het slachtoffer [Naam slachtoffer4].
De vordering van de benadeelde partij [Naam slachtoffer6]
Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [Naam slachtoffer6], [Adres slachtoffer6.], zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [Naam slachtoffer6] door het hiervoor onder 6 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht tot het door hem gevorderde bedrag van € 345.-- en nu aan de verdachte ter zake van onder meer dat feit een straf zal worden opgelegd, zal deze vordering geheel worden toegewezen.
Nu de verdachte onder meer ter zake van het hiervoor onder 6 bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer, zijnde de hiervoor genoemde benadeelde partij [Naam slachtoffer6], aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 24c, 36f, 45, 47, 57, 63, 282, 285, 302 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 6, 7, 8 primair en 9 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2, 3, 6, 7 en 8 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van VIJF JAREN en VIJF MAANDEN;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [Naam slachtoffer6], [Adres slachtoffer6.], te betalen een bedrag van € 345,-- (driehonderd en vijfenveertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente van 4 augustus 2004 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [Naam slachtoffer6] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op ten behoeve van het slachtoffer [Naam slachtoffer6] aan de staat voornoemd bedrag te betalen en bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal vervangende hechtenis zal worden toegepast naar de maatstaf van één dag voor elke volle vijftig euro van het te betalen bedrag, met een minimum van één dag, met dien verstande dat toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van voornoemd bedrag ten behoeve van het slachtoffer, daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien de verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. I.M. Etman, voorzitter, mr. P.H.M. Kuster en mr. Th.J.M. Oostdijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.P.J.M. Vugs, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 2 juli 2008.
Mr. Th.J.M. Oostdijk is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.