ECLI:NL:RBMAA:2008:BD5264

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
24 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/700135-06
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van vermeende kindermoord en -doodslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 24 juni 2008 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van (kinder)moord en -doodslag. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken, omdat niet kon worden vastgesteld dat de dood van het pasgeboren kind was veroorzaakt door toedoen of nalaten van de verdachte. De patholoog-anatoom concludeerde dat er geen anatomische doodsoorzaak aanwijsbaar was. De verdachte had tijdens haar zwangerschap pijnstillers ingenomen en had het kind na de geboorte in een badkuip ondergedompeld. De rechtbank oordeelde dat uit het dossier niet kon worden vastgesteld of het kind had geleefd na de geboorte en of de dood was veroorzaakt door de handelingen van de verdachte. De officier van justitie had betoogd dat de verdachte opzettelijk had gehandeld, maar de rechtbank vond dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank concludeerde dat de doodsoorzaak niet kon worden vastgesteld en dat er geen bewijs was dat de verdachte de dood van het kind had veroorzaakt. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700135-06
Datum uitspraak: 24 juni 2008
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 juni 2008 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[Naam verdachte],
geboren [Geboortegegevens verdachte],
wonende te [Woonadres verdachte].
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij, verdachte, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 21 februari 2006 in de gemeente Brunssum, in elk geval in Nederland, opzettelijk en met voorbedachten rade een kind (van het vrouwelijk geslacht) van het leven heeft beroofd, immers heeft zij, verdachte, toen aldaar opzettelijk kort vóór de geboorte van voornoemd kind zonder medische noodzaak en/of zonder medische aanleiding en/of zonder medisch toezicht en/of zonder medisch voorschrift een (hoeveelheid) pijnstiller(s), in elk geval (een) hoeveelheid) medicijn(en) ingenomen, welke ongecontroleerde inname van voornoemd(e) pijnstiller(s)/medicijn(en) schadelijk waren/konden zijn voor de gezondheid van voornoemd kind en/of heeft zij, verdachte, toen aldaar opzettelijk kort ná de geboorte van voornoemd kind, dat kind opzettelijk ondergedompeld en/of ondergedompeld gehouden in een geheel of ten dele met water gevulde badkuip en/of voornoemd kind opzettelijk zonder toezicht achtergelaten in een geheel of ten dele met water gevulde badkuip en/of voornoemd kind opzettelijk (de) vereiste/noodzakelijke/gebruikelijke lichamelijke en/of medische zorg onthouden;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij, verdachte, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 21 februari 2006 in de gemeente Brunssum, in elk geval in Nederland, een kind (van het vrouwelijk geslacht) van het leven heeft beroofd, immers heeft zij, verdachte, toen aldaar opzettelijk kort vóór de geboorte van voornoemd kind zonder medische noodzaak en/of zonder medische aanleiding en/of zonder medisch toezicht en/of zonder medisch voorschrift een (hoeveelheid) pijnstiller(s), in elk geval (een) hoeveelheid) medicijn(en) ingenomen, welke ongecontroleerde inname van voornoemd(e) pijnstiller(s)/medicijn(en) schadelijk waren/konden zijn voor de gezondheid van voornoemd kind en/of heeft zij, verdachte, toen aldaar opzettelijk kort ná de geboorte van voornoemd kind, dat kind opzettelijk ondergedompeld en/of ondergedompeld gehouden in een geheel of ten dele met water gevulde badkuip en/of voornoemd kind opzettelijk zonder toezicht achtergelaten in een geheel of ten dele met water gevulde badkuip en/of voornoemd kind opzettelijk (de) vereiste/noodzakelijke/gebruikelijke lichamelijke en/of medische zorg onthouden;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij, verdachte, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 21 februari 2006 in de gemeente Brunssum, in elk geval in Nederland, als moeder van een kind (van het vrouwelijk geslacht), ter uitvoering van een onder de werking van vrees voor de ontdekking van haar aanstaande bevalling genomen besluit, voornoemd kind bij of kort na de geboorte van het leven heeft beroofd, immers heeft zij, verdachte, toen aldaar, voornoemd kind bij of kort na de geboorte opzettelijk ondergedompeld en/of ondergedompeld gehouden in een geheel of ten dele met water gevulde badkuip en/of voornoemd kind opzettelijk zonder toezicht achtergelaten in een geheel of ten dele met water gevulde badkuip en/of voornoemd kind opzettelijk (de) vereiste/noodzakelijke/gebruikelijke lichamelijke en/of medische zorg onthouden;
meer subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling met strafoplegging mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij, verdachte, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 21 februari 2006 in de gemeente Brunssum, in elk geval in Nederland, als moeder van een kind (van het vrouwelijk geslacht), onder de werking van vrees voor de ontdekking van haar bevalling, voornoemd kind bij of kort na de geboorte van het leven heeft beroofd, immers heeft zij, verdachte, toen aldaar, voornoemd kind bij of kort na de geboorte opzettelijk ondergedompeld en/of ondergedompeld gehouden in een geheel of ten dele met water gevulde badkuip en/of voornoemd kind opzettelijk zonder toezicht achtergelaten in een geheel of ten dele met water gevulde badkuip en/of voornoemd kind opzettelijk (de) vereiste/noodzakelijke/gebruikelijke lichamelijke en/of medische zorg onthouden;
meest subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij, verdachte, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 21 februari 2006 in de gemeente Brunssum, in elk geval in Nederland, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig kort vóór de geboorte van voornoemd kind zonder medische noodzaak en/of zonder medische aanleiding en/of zonder medisch toezicht en/of zonder medisch voorschrift een (hoeveelheid) pijnstiller(s), in elk geval (een) hoeveelheid) medicijn(en) heeft ingenomen, welke ongecontroleerde inname van voornoemd(e) pijnstiller(s)/medicijn(en) schadelijk waren/konden zijn voor de gezondheid van voornoemd kind en/of kort ná de geboorte van voornoemd kind, dat kind heeft ondergedompeld en/of heeft ondergedompeld gehouden in een geheel of ten dele met water gevulde badkuip en/of voornoemd kind zonder toezicht heeft achtergelaten in een geheel of ten dele met water gevulde badkuip en/of voornoemd kind (de) vereiste/noodzakelijke/gebruikelijke lichamelijke en/of medische zorg heeft onthouden, waardoor het aan haar, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat voornoemd kind tengevolge van (het) door haar, verdachtes, voornoemd omschreven (gepleegd) handelen/nalaten is overleden.
De vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder primair, subsidiair, meer subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het dossier is het volgende gebleken.
Op 21 februari 2006 is in koelvak nr. 35 van een koelkast, welke zich bevond in de keuken van het legeringsgebouw “Haus Jordan” aan de Rimburgerweg 44 te Brunssum, het lijkje van een baby gevonden.1 De biologische moeder van deze baby is verdachte [Naam verdachte].2 Het rapport van het op dit stoffelijk overschot uitgevoerde pathologisch onderzoek vermeldt dat sprake is van een pasgeboren meisje zonder aangeboren afwijkingen en letsels en dat de maten van de baby pasten bij een voldragen zwangerschap. Deze laatste bevinding werd bevestigd door radiologisch en forensisch antropologisch onderzoek.3 Het rapport vermeldt voorts dat het op grond van de sectiebevindingen niet mogelijk was aan te geven of het kind buiten het moederlijke lichaam zelfstandig heeft geleefd.4
Verder is het op grond van de sectiebevindingen niet uit te sluiten dat het kind tijdens de geboorte is komen te overlijden door bijvoorbeeld ernstig zuurstofgebrek als gevolg van langdurige onbegeleide baring, omstrengeling van de hals door de navelstreng of inademen van vruchtwater tijdens de baring. Ook is het op grond van alleen de sectiebevindingen niet uit te sluiten dat er moedwillige luchtwegbelemmering na de geboorte heeft plaats gehad door bijvoorbeeld verdrinking in een bad vol water of door smoren. De conclusie van de patholoog-anatoom luidt dat bij dit pasgeboren meisje geen anatomische doodsoorzaak aanwijsbaar is.5
Uit de verklaring van de verdachte komt het volgende naar voren.
Verdachte gelooft dat zij in september 2003 bemerkte dat zij zwanger was.6 Zij kreeg op enig moment buikpijn, is op bed gaan liggen en heeft het medicijn Tramal ingenomen tegen de pijn.7 De pijn werd steeds erger. Op enig moment is zij naar de badkamer gelopen en heeft warm water in het bad laten lopen. Zij is toen in bad gaan zitten. De pijn werd steeds erger en frequenter. Zij weet nog dat zij weer nieuw warm water in het bad heeft laten lopen en dus best lang in bad heeft gelegen.8 Zij verklaart dat zij meer en meer gedrukt heeft en dat alles haar pijn deed en dat het er toen uit is gekomen. De baby was blauw en slijmerig, maakte geen geluid en lag in het water. Zij heeft naar de baby gekeken of het al dan niet bewoog. Zij verklaart dat ze alleen maar gekeken heeft, maar dat de baby helemaal blauw was. De baby dreef in het water en het gezichtje van de baby keek naar beneden naar de bodem van het bad.9
De baby heeft volgens haar niet bewogen. Zij heeft daarna haar badjas aangetrokken en is terug naar haar kamer gelopen. Zij is toen in bed gaan liggen. Zij weet niet hoe lang zij in bed gelegen heeft. Zij is daarna terug naar het bad gegaan en heeft de stop er uit getrokken.10 Zij heeft het water uit het bad laten weglopen en zag toen in het bad de baby en de nageboorte. Zij heeft, nadat zij in haar kamer had geslapen, een schaar en een zak meegenomen. Met de schaar heeft ze de navelstreng doorgeknipt. De baby heeft ze in de zak gelegd11. Zij verklaart dat ze het beste voor de baby wilde en met de baby naar de keukenruimte is gelopen. Daar heeft ze de baby in haar koelvak gelegd en de lade daarna afgesloten.12
Het standpunt van het openbaar ministerie.
De officier van justitie acht het tweede meer subsidiair ten laste gelegde, kinderdoodslag, wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert dat op de verklaring van de verdachte dat zij het kind niet wilde en het kind in bad heeft laten liggen met het gezicht naar beneden. De officier van justitie acht niet relevant of er al dan niet een ademtocht is geweest, gelet op het bepaalde in artikel 82a van het Wetboek van Strafrecht. Er moet in haar visie sprake zijn van een levensvatbare foetus. Nu er geen aangeboren afwijkingen zijn, was er een redelijke kans op overleven. Verder doet het niet ter zake of de baby daadwerkelijk geleefd heeft.
Het standpunt van de verdediging.
Ook op basis van artikel 82a van het Wetboek van Strafrecht moet volgens de raadsman vast staan dat de verdachte handelingen heeft verricht die tot de dood van de baby hebben geleid. In casu blijkt uit het dossier dat niet vastgesteld kan worden dat het kind gedood is voor of na de geboorte.
Als de dood voor de geboorte is ingetreden kan deze alleen door medicijngebruik zijn veroorzaakt. Dit kan niet bewezen worden omdat over de gevolgen van het medicijngebruik voor het ongeboren kind onvoldoende bekend is en ook geen sporen van het medicijn zijn aangetroffen in het lichaam van het baby’tje.
Als de dood bij of na de geboorte is ingetreden moet bewezen worden dat deze is veroorzaakt door verdrinking en/of het onthouden van de nodige medische zorg aan de baby. Om dat te kunnen vaststellen moet je eerst kunnen vaststellen dat het kind geleefd heeft na de geboorte. Dit weten we niet. Uit het pathologisch onderzoek blijkt dat feitelijk alles mogelijk is. Nu dit niet is vast te stellen dient verdachte te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde in al zijn onderdelen.
Het oordeel van de rechtbank.
Artikel 82a van het Wetboek van Strafrecht luidt: “Onder een ander, of een kind bij of kort na de geboorte, van het leven beroven wordt begrepen: het doden van een vrucht die naar redelijkerwijs verwacht mag worden in staat is buiten het moederlichaam in leven te blijven”.
Ingevolge dit artikel is het doden van een levensvatbare foetus ook strafbaar. Dit betekent evenwel niet dat, als er sprake is van een levensvatbare foetus, niet meer behoeft te worden bewezen dat er handelingen zijn verricht die de dood tot gevolg hebben gehad.
Uit de bewijsmiddelen volgt in casu niet dat de dood is veroorzaakt door externe factoren, nu de doodsoorzaak niet is komen vast te staan. Het middel Tramal dat verdachte zegt te hebben genomen gedurende de bevalling is niet teruggevonden in het weefsel van de baby, aldus het aanvullend toxicologisch onderzoek.13 Onvoldoende is komen vast te staan of en zo ja, in hoeverre, dit middel op het moment dat verdachte stelt dit te hebben genomen van invloed is geweest op het overlijden van de baby.
Tevens kan uit het obductierapport14 niet worden afgeleid dat de baby na de geboorte nog heeft geleefd en niet door andere oorzaken dan het doen of nalaten van verdachte is overleden.
Het vorenstaande kan niet tot een andere conclusie leiden dan dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte het primair, subsidiair, meer subsidiair (twee maal) en meest subsidiair ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank zal verdachte hiervan dan ook vrijspreken.
DE BESLISSING:
De rechtbank
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair, subsidiair, meer subsidiair (twee maal) en meest subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. M.A.M. van Uum, voorzitter, mr. I. Dautzenberg en mr. M. Senden, rechters, in tegenwoordigheid van J.M.A. Haanen, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 24 juni 2008.
-------------------------------------------------------
1 Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van de opsporingsambtenaren [J.] en [S.] van 2 maart 2006, houdende de verklaring van [K.], pagina 380 tot en met 384 van de doornummering en het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van de opsporingsambtenaar [L.] van 22 februari 2006, houdende de verklaring van [MK.], pagina 299 en 300 van de doornummering.
2 Het deskundigenrapport d.d. 3 april 2006 van het Nederlands Forensisch Instituut, nummer 2006.02.22.097, opgemaakt door dr. C.J. Bruijning-van Dongen, pagina 25 tot en met 29 van de tweede doornummering (stukken bijzondere opsporingsmethoden en verder) en het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van de opsporingsambtenaren [T.] en [LA.] van 24 februari 2006, houdende de verklaring van verdachte, pagina 178 tot en met 182 van de doornummering.
3 Het obductieverslag van A. Maes, als patholoog verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, van 15 augustus 2006, het forensisch antropologisch rapport van prof. Dr. G.J.R. Maat, forensisch antropoloog, arts-anatoom en R.R.R. Gerretsen, forensisch antropoloog, arts-anatoom i.o., van 2 maart 2006 en het verslag van de radioloog H.M. de Bakker, verbonden aan het Groene Hart Ziekenhuis te Gouda, van 22 februari 2006, pagina 4 tot en met 11, 18 tot en met 20, en 16 en 17 van de tweede doornummering.
4 Het hiervoor onder voetnoot 3 genoemde obductieverslag.
5 Het hiervoor onder voetnoot 3 genoemde obductieverslag.
In de volgende voetnoten worden alleen de pagina’s van de doornummering genoemd. Deze voetnoten betreffen allemaal pagina’s van in de wettelijke vorm opgemaakte processen verbaal.
6 Pagina 184 van de doornummering.
7 Pagina 187 van de doornummering.
8 Pagina 200 van de doornummering.
9 Pagina 201 van de doornummering.
10 Pagina 202 van de doornummering.
11 Pagina 203 van de doornummering.
12 Pagina 180 van de doornummering.
13 Het deskundigenrapport van dr. K.J. Lusthof, apotheker-toxicoloog bij het Nederlands Forensisch Instituut, van 24 augustus 2006, nummer 2006.02.22,097/aanvraag 6.
14 Zie het bij voetnoot 3 genoemde obductierapport.