RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700444-07
Datum uitspraak: 13 mei 2008
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 april 2008 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen de minderjarige
[Naam verdachte],
geboren te [Geboorteplaats verdachte] op [Geboortedatum verdachte],
wonende te [Woonadres verdachte].
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 5 december 2006 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning gelegen aan het [Straatnaam1] heeft weggenomen een laptop en/of een of meer fotocamera('s) en/of een telefoon en/of een hoeveelheid geld en/of een of meer sleutel(s), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Naam slachtoffer1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
(zaak 2)
2.
hij op of omstreeks 4 december 2006, in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning gelegen aan het [Straatnaam2] heeft weggenomen een telefoon en/of een of meer sleutel(s), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Naam slachtoffer2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
(zaak 3)
3.
hij op of omstreeks 26 juli 2007 in de gemeente Maastricht opzettelijk en wederrechtelijk een deur en/of een muur van de luchtplaats van een arrestantencomplex en/of een deur en/of een of meer mu(u)r(en) van een arrestantencel, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de Politie Limburg-zuid, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
(550631-07)
4.
hij op of omstreeks 7 april 2007 in de gemeente Brunssum op de openbare weg, de Wilhelminastraat, in elk geval op een openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een gsm-telefoon (merk Sony Ericson), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Naam slachtoffer3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [Naam slachtoffer3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen:
- om die [Naam slachtoffer3] heen is/zijn gaan staan en/of (vervolgens);
- tegen de schouder van die [Naam slachtoffer3] en/of een ander heeft/hebben geduwd en/of (vervolgens);
- die [Naam slachtoffer3] heeft/hebben vastgepakt en/of (vervolgens);
- die gsm-telefoon uit handen van die [Naam slachtoffer3] heeft gegrist.
(700347-07).
De geldigheid van de dagvaarding
De raadsvrouwe heeft ten aanzien van het onder 1 en 2 (en 4) ten laste gelegde mede geconcludeerd, althans zo begrijpt de rechtbank haar verweer, tot de nietigheid van de dagvaarding, stellende, zakelijk weergegeven, dat de dagvaarding onvoldoende feitelijk is.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De dagvaarding vermeldt de tijd, plaats en de omstandigheden waaronder het onder 1 en 2 tenlastegelegde is begaan, evenals de wettelijke voorschriften waarbij deze feiten strafbaar zijn gesteld, derhalve geheel conform artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Daarbij komt dat onder het 1 en 2 telastgelegde wordt verwezen naar zaaksdossier 2 en 3 en de raadsvrouwe en verdachte er op de terechtzitting geen blijk van hebben gegeven niet te weten tegen welke verweten gedragingen verdachte zich diende te verdedigen. De dagvaarding is derhalve naar het oordeel van de rechtbank geldig.
Het enkele feit dat niet uit de dagvaarding duidelijk zou zijn welke type telefoon, laptop, camera etcetera is meegenomen, brengt niet reeds met zich dat de dagvaarding onvoldoende feitelijk is.
Bijzondere overwegingen ten aanzien van het bewijs
De raadsvrouwe heeft geconcludeerd tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde. Zij heeft in dit verband gewezen op de onduidelijke verklaringen van de medeverdachten. Niet gebleken is hoe de diefstal heeft plaatsgevonden, meer specifiek of er iets verbroken is en of er ingeklommen is. Ook is niet exact duidelijk wie welke goederen meegenomen heeft.
De rechtbank volgt het betoog van de raadsvrouwe niet en overweegt daartoe als volgt.
Medeverdachte [Naam medeverdachte1] heeft verklaard met betrekking tot dit feit dat hij heeft gezien dat verdachte, [Naam medeverdachte2] en [Naam medeverdachte3] aan het inbreken waren (pagina 298 van het dossier). Hij heeft daarbij glasgerinkel gehoord, hetgeen overeenkomt met de aangifte (pagina 283 van het dossier) waarin staat weergegeven dat het glas (van het kelderraam) was vernield. Verder verklaart [Naam medeverdachte1] dat verdachte, [Naam medeverdachte2] en [Naam medeverdachte3] in de woning zijn geweest en dat, toen ze weer de woning uitkwamen, iedereen is weggelopen. Deze verklaring wordt bevestigd door medeverdachten [Naam medeverdachte4] (p.332) en [Naam medeverdachte3] (p.335), die beiden verklaren dat (in ieder geval) verdachte en [Naam medeverdachte2] via een kelderraam naar binnen zijn gegaan.
Wat betreft de weggenomen goederen verklaart [Naam medeverdachte1] specifiek over het feit dat verdachte klein geld in zijn broekzak had wat hij zei te hebben gevonden in een potje in de la van die woning. Ook dit komt overeen met de aangifte. [Naam medeverdachte3] verklaart dat bij de inbraak een laptop is weggenomen hetgeen ook [Naam medeverdachte1] heeft gehoord. Daaruit blijkt dat een aantal van de weggenomen goederen wel degelijk in het dossier worden genoemd. De stelling van de raadsvrouwe dat niemand iets verklaart over wat er precies is meegenomen is dan ook onjuist.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte als medepleger betrokken is geweest bij deze diefstal.
Ook ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsvrouwe vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe gesteld dat de belastende verklaringen van medeverdachte [Naam medeverdachte1] niet altijd even duidelijk zijn. Enerzijds verklaart hij dingen zeker te weten, anderzijds stelt hij dat hij dingen niet meer weet omdat het een tijd geleden is.
Diverse punten in de verklaring van [Naam medeverdachte1] worden door medeverdachten betwist.
Anders dan de raadsvrouwe, acht de rechtbank de verklaring van [Naam medeverdachte1] wel betrouwbaar.
Dat de verklaringen van de diverse medeverdachten onderling tegenstrijdigheden bevatten, maakt dit niet anders. De rechtbank acht het niet bevreemdend dat de verklaringen op detailniveau afwijken, nu de medeverdachten meerdere inbraken hebben gepleegd en het niet onvoorstelbaar is dat ze zich niet meer alles in detail kunnen herinneren. De rechtbank acht van belang dat de medeverdachten in hoofdlijnen gelijkluidend hebben verklaard over de diverse diefstallen en wel over de personen die betrokken zijn geweest bij de inbraken en over de modus operandi. Zowel [Naam medeverdachte1] (pagina 347 van het dossier) als [Naam medeverdachte3] (pagina 372) hebben ten aanzien van dit feit verklaard dat verdachte betrokken was bij deze inbraak, waarbij beiden verklaren dat verdachte degene is geweest die het raam heeft opengemaakt, dat verdachte in de woning is geweest en een telefoon ([Naam medeverdachte1]) dan wel tevens sleutels ([Naam medeverdachte3]) heeft meegenomen.
Tot slot heeft de raadsvrouwe bepleit dat verdachte van feit 4 dient te worden vrijgesproken. Verdachte was bij de diefstal met geweld aanwezig, maar heeft niet actief deelgenomen aan het feit. Van een vooropgezet doel tussen verdachte en de medeverdachten om een telefoon weg te nemen, was geen sprake.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Op 7 april 2007 bevindt aangever [Naam slachtoffer3] zich in de bus, samen met zijn vrienden [RD] en [SH] (pagina 48). Verdachte zat op dat moment ook in de bus (pagina 79). Aangever maakt in de bus een aantal foto’s waarop verdachte, volgens aangever en [RD] (pagina 62), zegt dat van hem geen foto mag worden gemaakt anders zal aangever worden geslagen. Even later wordt gezien dat verdachte iemand aan het bellen is. Een paar haltes verder stappen nog drie personen in, te weten [KH], [AB] en een zekere [C]. Zij gaan bij verdachte zitten. [RD] hoort en ziet dat deze personen fluisterend met elkaar praten en hoort iemand zeggen “maar niet slaan”.
Het groepje waarvan verdachte deel uitmaakt stapt uit bij dezelfde bushalte als aangever en zijn vrienden. Op dat moment heeft aangever zijn telefoon in handen. Volgens aangever gaan de drie jongens en het meisje (de groep van verdachte) op het moment dat hij naar zijn vrienden wil lopen die een eindje van hem vandaan staan, om hem heen staan. Volgens aangever staan zij ongeveer op een halve meter van hem vandaan, maar wel zodanig dat ze hem eigenlijk omsingelen. Op dat moment neemt - naar later blijkt - [KH] de telefoon af van aangever en duwt hem tegen de schouder. Vervolgens is de groep van verdachte weggerend. Het plan om de telefoon af te pakken is in de bus ontstaan, aldus [KH] (pagina 90).
Naar het oordeel van de rechtbank is er op deze manier mede door verdachte een dermate dreigende situatie gecreëerd, dat hij als medepleger van deze diefstal met geweld kan worden aangemerkt.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 5 december 2006 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in een woning gelegen aan het [Straatnaam1] heeft weggenomen een laptop en fotocamera's en een telefoon en een hoeveelheid geld en een sleutel, toebehorende aan [Naam slachtoffer1], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak en inklimming;
2.
hij op 4 december 2006 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in een woning gelegen aan het [Straatnaam2] heeft weggenomen een telefoon en sleutels, toebehorende aan [Naam slachtoffer2], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak en inklimming;
3.
hij op 26 juli 2007 in de gemeente Maastricht opzettelijk en wederrechtelijk een deur van de luchtplaats van een arrestantencomplex en een deur en een muur van een arrestantencel, toebehorende aan de Politie Limburg-Zuid heeft beschadigd;
4.
hij op 7 april 2007 in de gemeente Brunssum op de openbare weg, de Wilhelminastraat, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een gsm-telefoon (merk Sony Ericson), toebehorende aan [Naam slachtoffer3], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [Naam slachtoffer3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen:
- om die [Naam slachtoffer3] heen is gaan staan en;
- tegen de schouder van die [Naam slachtoffer3] heeft geduwd en;
- die gsm-telefoon uit handen van die [Naam slachtoffer3] heeft gegrist.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt.
Feit 1:
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
Feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
Feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
Feit 4:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straffen en maatregel
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1, 2, 3 en 4 zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 8 maanden, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De raadsvrouwe heeft primair tot vrijspraak van het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde geconcludeerd.
Ten aanzien van de strafmaat acht de raadsvrouwe een onvoorwaardelijke jeugddetentie weinig zinvol.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straffen het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving.
Voorts houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder terzake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
De door de raadsvrouwe voorgestelde voorwaardelijke straf met daaraan gekoppelde voorwaarden wordt door de rechtbank, met name ook gelet op het gewelddadig karakter van feit 4, onvoldoende geacht.
Voorts heeft de rechtbank gelet op de inhoud van:
- het omtrent verdachte door de heer [Naam] opgemaakte rapport van de Jeugdreclassering van het Bureau Jeugdzorg, gedateerd 16 april 2008;
- het rapport van drs. M.J.G.M. Wetsteyn, psycholoog, gedateerd 8 december 2007 en het aanvullend schrijven gedateerd 20 maart 2008;
- het rapport van mevrouw G.C.G.M. Broekman, kinder- en jeugdpsychiater, gedateerd 12 februari 2008.
De rechtbank acht, alles afwegende, een deels onvoorwaardelijke en deels voorwaardelijke jeugddetentie met de hierna te noemen voorwaarden, passend en geboden.
De vordering van de benadeelde partij
Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [Naam slachtoffer2], [Straatnaam2], [Postcode Straatnaam2] Maastricht, zich ter zake van haar vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [Naam slachtoffer2] door het hiervoor onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 123,10 ter zake de posten ‘GSM’ en ‘fietsslot’ en nu aan de verdachte ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd, zal deze vordering tot dat bedrag worden toegewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de benadeelde partij [Naam slachtoffer2], voor zover deze vordering betrekking heeft op een vergoeding ter zake de posten ‘reparatie voordeur pand’, ‘namaken sleutels huisgenoten’ en ‘reparatie voordeur studentenhuis’, niet van zodanig eenvoudige aard (uit de aangifte kan niet worden afgeleid dat deuren zijn beschadigd) dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent, reden waarom zij zal bepalen dat deze benadeelde partij in haar vordering in zoverre niet-ontvankelijk is en die vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen
Nu de verdachte onder meer ter zake van het hiervoor onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer, zijnde de hiervoor genoemde benadeelde partij [Naam slachtoffer2], aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 77i, 77l, 77x, 77y, 77z, 310, 311, 312 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een jeugddetentie voor de duur van ACHT MAANDEN;
- beveelt, dat van de opgelegde jeugddetentie een deel, groot TWEE MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit, dan wel de volgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd zich zal gedragen overeenkomstig de door of vanwege de Jeugdreclassering van het Bureau Jeugdzorg in het Arrondissement Maastricht te stellen richtlijnen zolang deze reclasseringsinstelling zulks gedurende de proeftijd noodzakelijk oordeelt;
- geeft opdracht aan genoemde instelling aan de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [Naam slachtoffer2], [Straatnaam2], [Postcode Straatnaam2] Maastricht te betalen een bedrag van EUR 123,10 (zegge: honderdendrieëntwintig euro en tien cent);
- bepaalt dat de benadeelde partij [Naam slachtoffer2] , [Straatnaam2], [Postcode Straatnaam2] Maastricht voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat zij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [Naam slachtoffer2] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op ten behoeve van het slachtoffer aan de staat voornoemd bedrag te betalen en bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van één dag, met dien verstande dat toepassing van die jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van voornoemd bedrag ten behoeve van het slachtoffer, daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien de verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. C.M.J. van den Acker, voorzitter, kinderrechter, mr. M. Senden en mr. I. Becker-Hartenhof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Wijckerheld Bisdom, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 13 mei 2008, zijnde mr. I. Becker-Hartenhof buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.