ECLI:NL:RBMAA:2008:BD2311

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
16 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-700613-07
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 16 april 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte, dat hij niet op de hoogte was van de drugshandel, ongeloofwaardig was. De feiten wezen uit dat de verdachte op 1 oktober 2007 betrokken was bij de verkoop van drugs in een pand aan de Prins Clausstraat in Hoensbroek. De verdachte had samen met een andere persoon drugs verkocht aan een koper, die hij naar het pand had geleid. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk aanwezig had gehad en had gehandeld in strijd met de Opiumwet, en veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van vier maanden, die voorwaardelijk werd opgelegd met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast kreeg de verdachte een taakstraf van 240 uren opgelegd. De rechtbank overwoog dat de ernst van de feiten en de risico's van harddrugs voor de samenleving zwaar wogen in de beslissing. De rechtbank verklaarde dat de verdachte niet eerder voor dergelijke feiten was veroordeeld, wat in zijn voordeel werd meegewogen. De beslissing omvatte ook de verbeurdverklaring van de in beslag genomen auto en de teruggave van een geldbedrag en gsm's aan de verdachte. De uitspraak is gedaan na onderzoek op de terechtzittingen van 9 januari en 2 april 2008.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700613-07
Datum uitspraak: 16 april 2008
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 januari 2008 en 2 april 2008 op tegenspraak ex artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum verdachte],
wonende te [adres verdachte].
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 1 oktober 2007 te Hoensbroek, in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 440,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of ongeveer 75,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
2.
hij in of omstreeks het tijdvak van 1 september 2007 tot en met 1 oktober 2007 te Hoensbroek, in de gemeente Heerlen, in elk geval in Nederland, een of meermalen (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, hoeveelheden, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of hoeveelheden, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
3.
hij in of omstreeks de periode van 24 september 2007 tot en met 1 oktober 2007 te Hoensbroek, in de gemeente Heerlen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van heroïne en/of cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, hebbende hij, verdachte, de/een koper(s) van voornoemde verdovende middelen aangesproken en/of (vervolgens) middels een door hem, verdachte, bestuurde personenauto gebracht naar het adres alwaar voornoemde verdovende middelen werden verkocht.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 1 oktober 2007 te Hoensbroek, in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad 285,1 gram van een materiaal bevattende heroïne en 75,2 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
2.
hij op 1 oktober 2007 te Hoensbroek, in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft verkocht, een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
3.
hij op 1 oktober 2007 te Hoensbroek, in de gemeente Heerlen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen van een materiaal bevattende heroïne en cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne, middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, te bevorderen, zich en een ander gelegenheid tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, hebbende hij, verdachte, een koper van voornoemde verdovende middelen aangesproken en middels een door hem, verdachte, bestuurde personenauto gebracht naar het adres alwaar voornoemde verdovende middelen werden verkocht.
Bewijsverweren
De raadsman heeft vrijspraak van het tenlastgelegde onder 1, 2 en 3 bepleit en daartoe aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat in het onderhavige dossier de bewijsmiddelen ontbreken voor medeplegen voor wat betreft het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Met betrekking tot het tenlastegelegde onder 3 voert de raadsman aan -zakelijk weergegeven- dat de opzet bij cliënt ontbreekt.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank gaat uit van de volgende toedracht.
De verdachte heeft volgens eigen zeggen op 1 oktober 2007 een Ford Escort met kenteken [nummer kenteken] sinds enkele dagen in zijn bezit. Die auto heeft de verdachte nooit uitgeleend.
Op 25 september 2007 rijdt de Ford Escort met kenteken [nummer kenteken] met daarin als bestuurder de verdachte en als bijrijder [naam bijrijder] naar de Prins Clausstraat te Hoensbroek, gevolgd door een auto met Duits kenteken, met daarin onder meer twee Duitse mannen. Voorafgaande hieraan heeft een van die twee Duitsers eerst de dealer gebeld en met hem afgesproken dat zij naar ’t Loon zouden komen. Na aankomst in Hoensbroek gaan de bijrijder van de Ford en twee mannen uit de auto met Duits kenteken het pand Prins Clausstraat 118 binnen. De Ford Escort rijdt meteen weer weg en komt 10 minuten later terug met een ander Duits voertuig. De bestuurder van de Ford en de bestuurder van dat Duitse voertuig gaan eveneens het pand Prins Clausstraat 118 binnen. Op dat moment bevinden zich de beide Duitsers van de eerste Duitse auto nog in het pand Prins Clausstraat 118. Circa 15 minuten nadien komen deze twee mannen weer naar buiten. Bij beiden worden harddrugs aangetroffen, die in het pand Prins Clausstraat 118 zijn gekocht van [A.A.]
Op 1 oktober 2007 om 19.10 uur bevindt zich een Seat met een Duits kenteken ter hoogte van McDonalds te Heerlen. Om 19.12 uur is de Ford Escort ter plaatse met daarin de verdachte als bestuurder.
De Seat met de bestuurder [naam bestuurder] stopt. Beide bestuurders zwaaien naar elkaar en de verdachte vraagt volgens [naam bestuurder] aan hem of hij drugs kopen wil. Daarna maakt hij een gebaar met zijn arm naar [naam bestuurder] met de bedoeling volg mij. Vervolgens rijdt de Seat achter de Ford aan. Beide auto’s bevinden zich kort nadien vlakbij de Prins Clausstraat 118. [naam bestuurder] en de verdachte gaan tezamen het pand Prins Clausstraat 118 binnen. [naam bestuurder] verlaat het pand om 19.29 uur. Bij hem worden drugs aangetroffen, die hij in het pand Prins Clausstraat 118 in aanwezigheid van de verdachte van [A.A.] heeft gekocht.
De rechtbank acht de verklaringen van [A.A.] en de verdachte ten aanzien van het ontbreken van betrokkenheid bij en wetenschap van de verdachte over de drugshandel niet geloofwaardig. Uit hiervoor geschetste waarnemingen van verbalisanten en de verklaringen van kopers en van [A.A.] en de verdachte blijkt dat volgens een vast patroon drugs aan klanten werden verkocht. Dit patroon kan als volgt worden omschreven. Een potentiële koper belt op en maakt een afspraak om met een auto te worden opgehaald en geleid naar het pand aan de Prins Clausstraat nr. 118. Daar vindt de koop van de drugs plaats. [A.A.] heeft verklaard dat hij voor zijn aanhouding op 1 oktober 2007 circa 10 dagen in de woning van nr. 118 verbleef en dat het de bedoeling was om van daaruit heroïne en cocaïne te verkopen. Dat heeft hij, volgens eigen zeggen, ook twee keer gedaan, te weten op 25 september en op 1 oktober 2007. Ook verklaarde hij dat de in de woning aangetroffen drugs daar lagen sinds 7-8 dagen voorafgaande aan 1 oktober.
De rechtbank acht in het licht van de feiten, omstandigheden en gedragingen de wetenschap van de handel in drugs bij de verdachte aanwezig toen hij [naam bestuurder] op 1 oktober 2007 naar de woning aan de Prins Clausstraat 118 heeft gebracht. [naam bestuurder] heeft verklaard dat de verdachte hem gevraagd heeft of hij drugs wilde kopen. Weliswaar ontkent de verdachte dit, maar de rechtbank acht de verklaring van [naam bestuurder] geloofwaardig nu zij ondersteund wordt door de daadwerkelijke verkoop van drugs aan [naam bestuurder] in de woning Prins Clausstraat 118.
De rechtbank overweegt verder dat de samenwerking tussen [A.A.] en de verdachte zo nauw was dat zowel het opzettelijk aanwezig hebben van de op 1 oktober 2007 in de woning aan de Prins Clausstraat 118 aangetroffen drugs als het verkopen van de drugs op dezelfde dag aan de verdachte kan worden toegerekend.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt.
Feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
in eendaadse samenloop gepleegd met:
Feit 3:
een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet bevorderen door zich of een ander de gelegenheid tot het plegen van die feiten trachten te verschaffen.
Daar op artikel 2, aanhef en onder B, van de Opiumwet de zwaarste hoofdstraf is gesteld wordt die bepaling toegepast.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straffen
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1, 2 en 3 met toepassing van artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met een proeftijd van twee jaren met daaraan gekoppeld een verplicht reclasseringscontact en een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 uren met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft, zoals hiervoor reeds weergegeven, vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit, omdat het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen is.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straffen het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straffen gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank zal verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor het hierna te noemen aantal uren opleggen. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving en de omstandigheid dat hard drugs als de onderhavige, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte niet eerder voor dergelijke feiten is veroordeeld.
Naast een onvoorwaardelijke taakstraf acht de rechtbank het passend een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de hierna te noemen duur op te leggen.
Conform hetgeen in de voorlichtingsrapportage van reclasseringswerker S. Schepers wordt geadviseerd, zal tevens verplicht reclasseringscontact worden opgelegd als bijzondere voorwaarde bij het voorwaardelijk gedeelte van na te melden straf, zolang deze reclasseringsinstelling zulks gedurende de proeftijd nodig oordeelt.
Beslag
De in de beslissing als zodanig te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven auto, volgens eigen opgave aan de verdachte toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het een voorwerp betreft met betrekking tot welke het onder 3 bewezenverklaarde feit is begaan.
De rechtbank heeft bij deze beslissing rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet teruggeven gsm’s en het geld zal de rechtbank de teruggave aan verdachte bevelen.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 47, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van VIER MAANDEN;
- beveelt dat de opgelegde gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit, danwel de volgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen overeenkomstig de door de Reclassering Nederland, Regio Limburg, Unit Maastricht, gevestigd te 6224 LA Maastricht, Heerderweg 25, te stellen richtlijnen zolang deze reclasseringsinstelling zulks gedurende de proeftijd nodig oordeelt;
- geeft opdracht aan genoemde instelling aan de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
- veroordeelt de verdachte tot een taakstraf die zal bestaan uit een werkstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van 240 UREN;
- beveelt dat indien de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 DAGEN zal worden toegepast;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van twee uren per dag;
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomene, te weten
20300162156 4 personenauto [nummer kenteken], Ford Escort 1. 6 i 1997 kleur: blauw;
- gelast de teruggave aan [naam en adres verdachte] Heerlen van het inbeslaggenomene, te weten:
120,- euro
20300164044 1 3 gsm's, Nokia, 1x blauw, 1x grijs, 1x zwart.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. J. Wöretshofer, voorzitter, mr. M.E. Kramer en mr. M. Senden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Berkers, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 16 april 2008