ECLI:NL:RBMAA:2008:BD2270

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
18 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-700024-08
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vader bedreigt zoon met dood in wurggreep, maar laat hem op tijd los

In deze zaak heeft de rechtbank Maastricht op 18 april 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die zijn zoon in een wurggreep had gepakt en daarbij dreigende woorden had geuit. De verdachte, die ten tijde van de feiten onder invloed van alcohol en verdovende middelen verkeerde, heeft zijn zoon vastgehouden en gezegd: 'Jij moet dood'. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn zoon tijdig heeft losgelaten, waardoor het oorspronkelijke voornemen om hem te doden niet is gerealiseerd. Dit leidde tot de conclusie dat er sprake was van vrijwillige terugtred, wat resulteerde in ontslag van rechtsvervolging voor het primair tenlastegelegde feit.

De rechtbank heeft echter wel geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde feit, namelijk bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van honderdvijftig dagen, waarvan een deel voorwaardelijk is, met bijzondere voorwaarden waaronder het volgen van een klinische dagbehandeling binnen de verslavingszorg. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de licht verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte door een vastgestelde persoonlijkheidsstoornis.

De uitspraak is gedaan na een onderzoek op de terechtzitting van 15 april 2008, waarbij de rechtbank de tenlastelegging heeft verbeterd en de verdachte heeft vrijgesproken van enkele onderdelen van de aanklacht. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen zorgvuldig gewogen en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte strafbaar is voor het subsidiair bewezenverklaarde feit, maar niet voor het primair ten laste gelegde feit.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700024-08
Datum uitspraak: 18 april 2008
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 april 2008 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachtegeboren te [geboorteplaats en datum verdachte],
wonende te [adres verdachte]
thans gedetineerd in de PI “De Geerhorst” te Sittard.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 13 januari 2008 in de gemeente Kerkrade ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet in een wurggreep heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of het hoofd van die [naam slachtoffer] diverse kanten heeft opgedraaid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 13 januari 2008 in de gemeente Kerkrade [naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend in de wurggreep heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd: "jij moet dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De verbeterde schrijffouten
Tengevolge van een kennelijke schrijffouten staat in de dagvaarding
- in regel 3 van het primair ten laste gelegde vermeld “met dat opzet in” in plaats van “met dat opzet die [naam slachtoffer] in”
- in regel 3 van het subsidiair ten laste gelegde vermeld “dreigend in de wurggreep” in plaats van “dreigend [naam slachtoffer] in de wurggreep”, en
- in regel 4 van het subsidiair ten laste gelegde vermeld “deze dreigend” in plaats van “deze [naam slachtoffer] dreigend”.
De rechtbank leest de dagvaarding verbeterd en herstelt deze fouten, aangezien dit mogelijk is zonder dat de verdachte daardoor in zijn verdediging wordt geschaad.
De rechtbank overweegt hierbij nog dat, nu de raadsvrouwe en de verdachte geen punt hebben gemaakt van bedoelde schrijffouten, de tenlastelegging voor hen voldoende duidelijk was om daarop een adequate verdediging te kunnen voeren.
De bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 13 januari 2008 in de gemeente Kerkrade ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [naam slachtoffer] in een wurggreep heeft vastgepakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank dat het primair bewezenverklaarde door de verdachte is begaan steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De nadere overweging met betrekking tot het bewijs
Aangever [naam slachtoffer] heeft ondermeer verklaard dat hij door verdachte in een wurggreep werd gepakt, dat hij weinig lucht kreeg en tevens dat zijn vader zei: “Jij moet dood”, hij dacht dat zijn tijd was gekomen en dat zijn vader hem zou wurgen.
Verdachte heeft onder meer verklaard dat hij zijn zoon in een soort houdgreep om zijn nek had en er een moment bij hem opkwam dat hij zijn zoon wilde vermoorden. Hij heeft dat toen ook tegen zijn zoon gezegd.
Het vorenstaande rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank de conclusie dat verdachte het hem primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
De strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde feit
Ten aanzien van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag overweegt de rechtbank als volgt.
Uit het dossier alsmede uit de door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring blijkt dat verdachte naar de woning van zijn ex-echtgenote is gegaan om zich te verontschuldigen en om vergeving te vragen voor door hem gemaakte (ernstige) fouten. Zulks wordt bevestigd door zijn [naam slachtoffer].
Daarnaast heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij behoorlijk onder invloed van alcohol en verdovende middelen was. Hij verklaarde onder meer dat hij ongeveer een fles whisky had gedronken en daarnaast speed en lijm had gesnoven alsmede jointjes had gerookt.
Toen verdachte de woning van zijn ex-echtgenote wilde betreden, werd hem de toegang geweigerd door zijn [naam slachtoffer]. Verdachte wilde echter desondanks de woning betreden. Vervolgens is een vechtpartij ontstaan met [naam slachtoffer], omdat laatstgenoemde de verdachte niet langs wilde laten.
In de gang van de woning van zijn ex-echtgenote heeft verdachte zijn [naam slachtoffer] in een wurggreep om de nek gepakt en daarbij geroepen “jij moet dood”.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niet heeft gemerkt dat zijn ex-echtgenote de gang is ingekomen en dat hij, terwijl hij [naam slachtoffer] in een wurggreep had, een schop van haar zou hebben gekregen.
Aangever [naam slachtoffer] heeft verklaard dat hij dacht dat zijn tijd gekomen was en dat zijn vader hem zou verwurgen. Hij verklaart tevens dat hij op een gegeven moment los kwam alsmede dat hij niet weet of hij zichzelf heeft bevrijd of dat zijn vader hem heeft losgelaten.
Verdachte verklaart dat hij, nadat hij zijn zoon in de wurggreep had gepakt, tot het besef kwam dat hij verkeerd bezig was. Hij heeft zijn zoon hierop onmiddellijk los gelaten.
Gelet op het vorenstaande heeft verdachte, naar het oordeel van de rechtbank, weliswaar in eerste instantie geprobeerd zijn zoon van het leven te beroven, maar heeft hij de door hem ingezette handeling, die naar aard en intensiteit in beginsel geschikt is om zijn oorspronkelijke voornemen te realiseren, tijdig en uit eigener beweging gestaakt door zijn zoon los te laten, tengevolge waarvan het intreden van het gevolg (de dood van zijn zoon) werd belet.
De rechtbank zal vervolgens de vraag beantwoorden of een andere factor, namelijk de schop die verdachte van zijn ex-echtgenote zou hebben gekregen, een rol heeft gespeeld bij het besluit van verdachte om te stoppen met de door hem ondernomen bovenvermelde handeling.
Nu verdachte ter terechtzitting verklaard heeft dat hij behoorlijk onder invloed van alcohol en verdovende middelen was overweegt de rechtbank dienaangaande dat de verklaring van verdachte, dat hij niets heeft gemerkt van een schop, gelet op het feit dat verdachte in een “worsteling” verwikkeld was, niet onaannemelijk.
Ik het licht van het vorenstaande is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van vrijwillige terugtred.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verdachte dient te worden ontslagen van rechtsvervolging.
Het subsidiair ten laste gelegde
Omdat ten aanzien van het primair bewezenverklaarde geen veroordeling is gevolgd zal de rechtbank overgaan tot het beoordelen van het subsidiair ten laste gelegde.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 13 januari 2008 in de gemeente Kerkrade [naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte deze [naam slachtoffer] opzettelijk dreigend in de wurggreep vastgepakt en deze dreigend de woorden toegevoegd: "jij moet dood".
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De kwalificatie
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting ter zake van het primair ten laste gelegde gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal houden aan de door de reclassering te stellen richtlijnen,waaronder begrepen het volgen van een klinische dagbehandeling binnen de verslavingszorg.
De raadsvrouwe heeft de rechtbank gevraagd de verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en door en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
enerzijds
de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving, en
anderzijds
de conclusie van de forensisch psychiater Prof. Dr. C. Dillen, inhoudende dat de bij de verdachte aanwezige persoonlijkheidsstoornis de verdachte in lichte verminderde mate toerekeningsvatbaar maakt.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het primair bewezenverklaarde geen strafbaar feit oplevert;
- ontslaat de verdachte ten aanzien van het primair bewezenverklaarde van alle rechtsvervolging;
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het subsidiair bewezenverklaarde het daarbij vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte deswege strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van honderdvijftig dagen;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- beveelt, dat van de opgelegde gevangenisstraf een deel, groot vierenzestig dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit, dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen overeenkomstig de door de Reclassering Nederland, Regio Limburg, Unit Maastricht, gevestigd te 6224 LA Maastricht, Heerderweg 25, te stellen richtlijnen zolang deze reclasseringsinstelling zulks gedurende de proeftijd nodig oordeelt, ook als dit inhoudt een dagbehandeling binnen de verslavingszorg;
- geeft opdracht aan genoemde instelling aan de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. W.A.P. Hillen, voorzitter, mr. J.M.E. Kessels en M.E.M.W. Nuijts, rechters, in tegenwoordigheid van J.Th.G. Coenders, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 18 april 2008.