ECLI:NL:RBMAA:2008:BD1790

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
1 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/700757-07 - 03/505478-07 VTVV
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing met bedreiging in tankstation

Op 1 april 2008 heeft de Rechtbank Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van afpersing. De verdachte heeft op 15 december 2007 te Heerlen een medewerkster van een tankstation gedwongen tot de afgifte van € 1.100,- door haar te bedreigen met geweld. De rechtbank oordeelde dat het feit zo ernstig was dat een vrijheidsstraf noodzakelijk was. Ondanks de eerdere veroordelingen van de verdachte, werd er een deels voorwaardelijke straf opgelegd, met de verplichting tot reclasseringscontact om hem te helpen van zijn verslaving af te komen. De rechtbank benadrukte de impact van het gewelddadige feit op de betrokkenen en de samenleving, en oordeelde dat de verdachte strafbaar was. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd toegewezen tot het bedrag van € 1.100,-, terwijl andere delen van de vordering werden afgewezen. De rechtbank gelastte ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf van zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700757-07
03/505478-07 VTVV
Datum uitspraak: 1 april 2008
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 maart 2008 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen:
[Naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [Geboortedatum verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - De Geerhorst - te Sittard, Op de Geer 1.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 december 2007 te Heerlen met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [Naam slachtoffer] (medewerkster van Tankstation [X.]) heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van (ongeveer) 1100 euro, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Tankstation [X.] en/of die [Naam slachtoffer] voornoemd, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, zich naar de kassa heeft begeven en/of die [Naam slachtoffer] voornoemd dreigend de woorden heeft toegevoegd "Geef me het geld uit de kassa" en/of "ik heb een pistool, het maakt me niks uit, ik schiet gewoon" ,althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of daarbij opzettelijk dreigend een arm/hand onder zijn jas heeft gehouden.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 december 2007 te Heerlen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [Naam slachtoffer] (medewerkster van Tankstation [X.]) heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van ongeveer 1100 euro, toebehorende aan Tankstation [X.], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, zich naar de kassa heeft begeven en die [Naam slachtoffer] voornoemd dreigend de woorden heeft toegevoegd "Geef me het geld uit de kassa" en "ik heb een pistool, het maakt me niks uit, ik schiet gewoon", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en daarbij opzettelijk dreigend een arm/hand onder zijn jas heeft gehouden.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op het strafbare feit dat moet worden gekwalificeerd als
afpersing.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd zal gedragen overeenkomstig de aanwijzingen van de reclassering.
De raadsvrouwe heeft zich ten aanzien van het bewezenverklaarde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en met betrekking tot de strafmaat een lichtere straf bepleit.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
De rechtbank vindt het feit zo ernstig dat een vrijheidsstraf moet volgen. In vergelijking met andere strafbare feiten is het bewezenverklaarde een zwaar vergrijp. Voor de betrokkenen, zoals in deze zaak mevrouw [Naam slachtoffer], is een dergelijk gewelddadig strafbaar feit een angstige ervaring, waarvan men in de regel nog lang last heeft. Ook brengen dit soort feiten bij niet-betrokkenen gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. Bovendien is verdachte al vele malen eerder voor het plegen van vermogensdelicten veroordeeld.
In beginsel is voor een voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf geen plaats meer. Dat houdt verband met verdachtes vele eerdere veroordelingen, die blijken uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, en met de omstandigheid dat de rechtbank de tenuitvoerlegging zal gelasten van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf. Toch zal de rechtbank een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Verdachte heeft namelijk laten zien dat hij serieus bezig is om van zijn verslaving af te komen. Hij zal daarbij de hulp en steun van de reclassering nodig hebben. Aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf zal de rechtbank daarom verplicht reclasseringscontact gedurende de proeftijd verbinden.
De vordering van de benadeelde partij
Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [Benadeelde partij] zich ter zake van haar vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
De vordering van de benadeelde partij is van zodanig eenvoudige aard gebleken dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent.
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [Benadeelde partij] door het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 1.100,- en nu aan de verdachte ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd, zal deze vordering tot dat bedrag worden toegewezen.
Het met inachtneming van het vorenoverwogene nog resterende deel van de vordering van de benadeelde partij zal worden afgewezen, daar de gestelde schade in zoverre ter terechtzitting niet is komen vast te staan. ter terechtzitting is immers gebleken dat verdachte alleen papiergeld heeft buitgemaakt. Het bedrag van € 2,89 is kennelijk terug te voeren op een normaal kasverschil.
Nu de verdachte ter zake van het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer, zijnde de hiervoor genoemde benadeelde partij [Benadeelde partij], aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De vordering tot tenuitvoerlegging
Ter terechtzitting is gelijktijdig behandeld de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging alsnog van een gevangenisstraf voor de duur van zes weken voorwaardelijk, aan de verdachte opgelegd bij onherroepelijk vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 12 oktober 2007, gewezen onder parketnummer 03/505478-07.
De vordering voldoet aan de bij de wet gestelde eisen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte door hetgeen thans bewezen en strafbaar is verklaard zich voor het einde van de vastgestelde proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit en aldus de algemene voorwaarde heeft overtreden.
Bijzondere omstandigheden die aan de gevorderde tenuitvoerlegging in de weg zouden staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van VIJFTIEN MAANDEN;
- beveelt dat van de opgelegde gevangenisstraf een deel, groot VIJF MAANDEN, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit dan wel de volgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd zich zal gedragen overeenkomstig de door of vanwege de Reclassering Nederland, Regio Limburg, Unit Maastricht, gevestigd te 6224 LA Maastricht aan de Heerderweg 25, te stellen richtlijnen, zolang deze reclasseringsinstelling zulks gedurende de proeftijd nodig oordeelt;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [Benadeelde partij] te betalen een bedrag van € 1.100,- (EENDUIZENDHONDERD EURO);
- wijst de vordering van de benadeelde partij [Benadeelde partij] voor het overige af;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [Benadeelde partij] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op ten behoeve van het slachtoffer [Benadeelde partij], aan de staat voornoemd bedrag te betalen en bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal vervangende hechtenis zal worden toegepast naar de maatstaf van één dag voor elke volle vijftig euro van het te betalen bedrag, met een minimum van één dag, met dien verstande dat toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van voornoemd bedrag ten behoeve van het slachtoffer, [Benadeelde partij], daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien de verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
- gelast de teruggave aan [Benadeelde partij], van het inbeslaggenomene, te weten:
een Cd-Rom, NASHUA, waarop de beelden van de overval op tankstation [X.] te
Heerlen op 15 december 2007;
- gelast dat de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 12 oktober 2007, te weten gevangenisstraf voor de duur van zes weken, alsnog aan de veroordeelde zal worden tenuitvoergelegd.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. W.A.P. Hillen, voorzitter, mr. E.H.A.F.M. Krol en mr. P.H.M. Kuster, rechters, in tegenwoordigheid van J.M.A. Haanen, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 1 april 2008.