RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummers: 03/700063-08, 03/700600-05 (VTVV), 03/700068-07 (VTVV)
Datum uitspraak: 29 april 2008
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 april 2008 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[Naam verdachte],
geboren te [Geboorteplaats verdachte] op [Geboortedatum verdachte],
wonende te [Woonadres verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 30 januari 2008, in de gemeente Heerlen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een GSM (merk: Samsung), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Naam slachtoffer1] en/of [Naam slachtoffer2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd zijn cliënt de gsm niet heeft weggenomen, maar dat hij de gsm heeft meegenomen nadat hij deze had gevonden. Hij wilde hem teruggeven aan de eigenaar in ruil voor een geldelijke beloning. Volgens de raadsman staat niet vast dat zijn cliënt bij het meenemen van de gsm het oogmerk had zich dit voorwerp wederrechtelijk toe te eigenen. Om die reden dient zijn cliënt te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de camerabeelden van de eetgelegenheid, waar de gsm door verdachte is meegenomen, kunnen aantonen dat bovenstaande beweringen juist zijn. De eetgelegenheid is gesitueerd in “De Bazaar”.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende:
- Aangever [Naam slachtoffer2] heeft op 30 januari 2008 verklaard dat de eigenaar van de betreffende eetgelegenheid in “De Bazaar”, meneer [H.], tegen hem zei dat de persoon die net weg liep (uit de eetgelegenheid HS) de gsm van zijn moeder had meegenomen. Hij is toen achter deze persoon aangegaan. De persoon liep direct “De Bazaar” uit en keek achter zich toen hij op de openbare weg aangekomen was. Kennelijk zag hij aangever en hij begon te rennen. Aangever heeft de persoon tegengehouden en zag dat deze een gsm in een van zijn handen had, hij dacht in zijn rechterhand, die precies hetzelfde was als die van zijn moeder. De persoon overhandigde de gsm toen direct aan aangever (pag. 7 van de doornummering).
- Verdachte heeft op 30 januari 2008 verklaard dat hij bij de betreffende eetgelegenheid een gsm van de grond heeft opgeraapt, deze in zijn rechterhand heeft vastgehouden en in zijn rechterjaszak heeft gestopt. Op de vraag van de politie wat hij met deze gsm wilde gaan doen heeft hij geantwoord dat hij hem wilde houden (pag. 18 en 19 van de doornummering).
- Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij de gsm wilde houden en dat het juist is dat hij, nadat men tegen hem heeft gezegd de politie te bellen, zich heeft omgedraaid en is weggerend.
De rechtbank is van oordeel dat uit bovenstaande verklaringen is gebleken dat verdachte de gsm onder zich wilde houden en dat daarmee het oogmerk van verdachte tot wederrechtelijke toe-eigening van de gsm vast staat.
De camerabeelden van het gebeurde kunnen aan bovenstaande niets afdoen.
Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 30 januari 2008 in de gemeente Heerlen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een GSM (merk: Samsung), toebehorende aan [Naam slachtoffer1].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als
volgt:
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen maatregel
De officier van justitie heeft ter terechtzitting primair gevorderd dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit zal worden geplaatst in een inrichting voor stelselmatige daders.
Subsidiair heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek van voorarrest, de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van deze rechtbank d.d. 13 oktober 2005 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 6 weken en de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van deze rechtbank d.d. 30 mei 2007 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden.
De raadsman heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit.
Daarnaast heeft hij ten aanzien van de primaire vordering van de officier van justitie aangevoerd zich af te vragen of deze zaak voldoet aan de gestelde voorwaarden om een isd-maatregel op te leggen.
Nu zijn cliënt een verslavingsachtergrond heeft, is het tevens de vraag of deze gemotiveerd is tot het meewerken aan een behandeling. Indien zijn cliënt niet zal meewerken aan een behandeling wegens gebrek aan motivatie zal de isd-maatregel niet zinvol zijn volgens de raadsman. Er zal in dat geval geen sprake zijn van een speciaal preventieve werking. De raadsman heeft ervoor gepleit om de isd-maatregel om deze twee redenen niet op te leggen.
Ten aanzien van het subsidiair door de officier van justitie gevorderde heeft de raadsman aangevoerd dat hij het niet terecht vindt dat de officier van justitie zijn vordering tot tenuitvoerlegging van een tweetal eerder aan verdachte opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraffen handhaaft. Nu de officier van justitie bij zijn primaire strafvordering niet overgaat tot het vorderen van de tenuitvoerlegging, vindt de raadsman het niet zuiver dat deze vordering wel stand houdt bij de subsidiaire strafvordering van de officier van justitie. Hij pleit dan ook ervoor de beide vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraffen niet toe te wijzen.
Ten aanzien van hetgeen door de raadsman is aangevoerd ten aanzien van de primaire strafvordering van de officier van justitie overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van het hiervoor bewezenverklaarde misdrijf. Naar de wettelijke omschrijving kan bij veroordeling tot het bewezenverklaarde misdrijf een maximum gevangenisstraf voor de duur van vier jaren worden opgelegd, zodat ingevolge het bepaalde in artikel 67, eerste lid en onder a van het Wetboek van Strafvordering, voorlopige hechtenis is toegelaten. De onderhavige zaak voldoet derhalve aan de voorwaarde als gesteld in artikel 38m, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Het opleggen van de isd-maatregel heeft behalve behandeling van de verdachte tevens de beveiliging van personen of goederen ten doel. Vanuit dit oogpunt bezien is het opleggen van deze maatregel naar het oordeel van de rechtbank zinvol, ondanks een eventueel gebrek aan motivatie bij verdachte om een behandeling te ondergaan. De rechtbank verwerpt aldus dit verweer van de raadsman.
Zoals vermeld is voldaan aan het vereiste dat wordt gesteld in artikel 38m, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 4 april 2008, de verdachte betreffend. Uit dit overzicht blijkt dat verdachte veelvuldig met politie en justitie in aanraking is gekomen. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte in de laatste vijf jaren tenminste drie maal wegens een misdrijf tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is veroordeeld, terwijl die straffen ten uitvoer zijn gelegd vóór het plegen van het onderhavige feit.
Het door verdachte gepleegde delict staat naar het oordeel van de rechtbank in een onmiskenbaar verband met zijn drugsverslaving. Gezien de vele veroordelingen moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte zich in de toekomst opnieuw schuldig zal maken aan het plegen van misdrijven, zodat de veiligheid van goederen het opleggen van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders eist.
De maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van de verdachte. Nu de verdachte verslaafd is dient de maatregel mede een bijdrage te leveren aan de oplossing van zijn verslavingsproblematiek.
Het voorgaande brengt mee dat de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders in beeld komt, te meer nu de officier van justitie ter zitting heeft aangegeven dat er voor verdachte een plaats in een inrichting voor stelselmatige daders beschikbaar is te Sittard.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en door de raadsman namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen maatregel het volgende.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij heeft de rechtbank de achtergrondproblematiek van verdachte, zijnde onder meer zijn verslavingsproblematiek en de omstandigheid dat eerdere hulpverleningstrajecten zijn mislukt, in haar oordeel betrokken.
Gezien al het vorenstaande, het voorlichtingsrapport d.d. 10 mei 2007 alsmede het aanvullend adviesrapport d.d. 15 mei 2007 van reclasseringswerker dhr. J.L.J. Volders, werkzaam bij de Mondriaan Zorggroep, en het bepaalde in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank derhalve aan verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opleggen.
Zij zal bij het bepalen van de duur van de maatregel geen rekening houden met de tijd door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht. Zij overweegt daartoe dat deelname aan het gehele traject gedurende een periode van twee jaar een noodzakelijke voorwaarde is om de gewenste resocialisatie van betrokkene in de maatschappij te kunnen bewerkstelligen.
De rechtbank zal de termijn van de tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel, waarbinnen het openbaar ministerie de rechtbank daarover bericht, bepalen op negen maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
De vorderingen tot tenuitvoerlegging
Ter terechtzitting zijn gelijktijdig behandeld de vorderingen van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging alsnog van
- zes weken gevangenisstraf, aan de verdachte opgelegd bij onherroepelijk vonnis van deze rechtbank d.d. 13 oktober 2005, gewezen onder parketnummer 03/700600-05;
- vijf maanden gevangenisstraf, aan de verdachte opgelegd bij onherroepelijk vonnis van deze rechtbank d.d. 30 mei 2007, gewezen onder parketnummer 03/700068-07.
De rechtbank zal de vorderingen afwijzen omdat, nu aan verdachte de isd-maatregel zal worden opgelegd, zij het niet passend acht dat verdachte na het beëindigen van deze maatregel de voorwaardelijk aan hem opgelegde gevangenisstraffen alsnog zal moeten ondergaan.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- legt aan verdachte op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van TWEE jaren;
- beslist tot een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel en bepaalt de termijn, waarbinnen het openbaar ministerie de rechtbank daarover bericht, op negen maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel;
- wijst af de vordering strekkende tot tenuitvoerlegging van de aan veroordeelde bij vonnis van deze rechtbank d.d. 13 oktober 2005 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf;
- wijst af de vordering strekkende tot tenuitvoerlegging van de aan veroordeelde bij vonnis van deze rechtbank d.d. 30 mei 2007 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. I.T. Dautzenberg, voorzitter, mr. P.H.M. Kuster, en mr. E.H.A.F.M. Krol, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Schuwirth, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 29 april 2008.