RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/700025-08
Datum uitspraak: 7 maart 2008
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 februari 2008 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[Naam verdachte],
geboren te [Geboorteplaats verdachte] op [Geboortedatum verdachte],
ingeschreven te [Inschrijfadres verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Breda – Huis van Bewaring De Boschpoort te Breda.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 15 januari 2008 in de gemeente Maastricht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een auto (merk/type: Peugeot 206) heeft weggenomen een sigarenkoker, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Naam slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 15 januari 2008 in de gemeente Maastricht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een auto merk/type: Peugeot 206 heeft weggenomen een sigarenkoker toebehorende aan [Naam slachtoffer].
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als Diefstal.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen maatregel
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit zal worden geplaatst in een inrichting voor stelselmatige daders.
De raadsman heeft geconcludeerd dat hij een gevangenisstraf meer op zijn plaats acht dan een plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders, nu zijn cliënt heeft aangegeven dat hij niet zal meewerken aan de behandeling in de inrichting.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen maatregel het volgende.
Bij de bepaling van de op te leggen maatregel is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van het hiervoor bewezenverklaarde misdrijf. Naar de wettelijke omschrijving kan bij veroordeling tot het bewezenverklaarde misdrijf een maximum gevangenisstraf voor de duur van vier jaren worden opgelegd, zodat ingevolge het bepaalde in artikel 67, eerste lid en onder a van het Wetboek van Strafvordering, voorlopige hechtenis is toegelaten.
De rechtbank heeft voorts gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 4 februari 2008, de verdachte betreffend. Uit dit overzicht blijkt dat verdachte veelvuldig met politie en justitie in aanraking is gekomen. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte in de laatste vijf jaren tenminste drie maal wegens een misdrijf tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is veroordeeld, terwijl die straffen ten uitvoer zijn gelegd vóór het plegen van het onderhavige feit.
Het door verdachte gepleegde delict staat naar het oordeel van de rechtbank in een onmiskenbaar verband met zijn drugsverslaving. Gezien de vele veroordelingen moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte zich in de toekomst opnieuw schuldig zal maken aan het plegen van misdrijven.
Het voorgaande brengt mee dat de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders in beeld komt.
De rechtbank is van oordeel dat een langdurige vrijheidsbeperkende maatregel, die voortzetting van het criminele gedragspatroon onmogelijk maakt, geïndiceerd is om de detenties en de vicieuze cirkel van opsluiten-vrijlaten-veroordelen-opsluiten te doorbreken. De veiligheid van goederen eist mitsdien oplegging van bedoelde maatregel, die er mede toe strekt een bijdrage te leveren aan de oplossing van de verslavingsproblematiek van de verdachte, ten behoeve van zijn terugkeer in de maatschappij en de beëindiging van zijn recidive. Gezien al het vorenstaande, het advies van reclasseringswerker mevrouw H. Deeder werkzaam bij het Leger des Heils van 19 februari 2008 en het bepaalde in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank derhalve aan verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opleggen.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van de maatregel geen rekening gehouden met de tijd door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht. Zij overweegt daartoe dat deelname aan het gehele traject gedurende een periode van twee jaar een noodzakelijke voorwaarde is om de gewenste resocialisatie van betrokkene in de maatschappij te kunnen bewerkstelligen.
De rechtbank zal de termijn van de tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel, waarbinnen het openbaar ministerie de rechtbank daarover bericht, bepalen op negen maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen Wetboek van Strafrecht art. 38m, 38n, 310 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- legt aan verdachte op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van TWEE JAREN;
- beslist tot een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel en bepaalt de termijn, waarbinnen het openbaar ministerie de rechtbank daarover bericht, op negen maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. J.R. Sijmonsma, voorzitter, mr. M.M. Beije en mr. F.C.B. van Wijmen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Berkers, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 7 maart 2008, zijnde mr. Van Wijmen buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.